Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
Godfried Kurth.Den Zondag, 25 September, werd Godfried Kurth uit het stil Brabantsch dorpken Assche, waar hij onder den oorlog overleed, overgebracht naar den geboortegrond, naar het kerkhof van Frassem, bij Aarlen. Een prachtige herfstdag! Terwijl wij het geheele land, om zoo te zeggen, doorstoomden, lachte in de zon het nog frissche groen der Ardennenbosschen ons tegen langs de ramen. Want op dezen zijn laatsten pelgrimstocht op aarde, had ik eraan gehouden den vriend te vergezellen. Nog klonken mij in de ooren de woorden, zoo lange jaren geleden - 't was in 1898 - door hem uitgesproken op zijn jubelfeest te Luik: ‘Portez làhaut, mon cher Gérard, sur la colline qu'ombragent les tilleuls sacrés, l'expression du fidèle souvenir que je garde à ma ville natale.’ - Onder die ‘gewijde boomen’ wilde ik afscheid nemen van ons aller meester in gloeiende geestdrift en toewijding van 't geheele wezen. Welke smart bij zoo veel andere smart toen, in Januari 1916, de mare van zijn overlijden tot op het front doordrong! Wij waanden hem in Rome, en daar zelfs had ik hem geschreven, niet wetende dat hij door de barbaren in zijne studieuze eenzaamheid was verrast geweest en ander-half jaar gebukt ging onder het hatelijke juk. En wij die op hem gerekend hadden om het snood verraad te geeselen, te brandmerken, gelijk hij alleen dat kon, met den gloeienden haat der liefde, de striemende slagen van een teleurgesteld gemoed. Want zijn woord was het woord van den ziener en propheet - ziedend, overweldigend, ontvoerend. O, die geniale verschijning van Kurth! 't Was een hart zoo laaiend warm, een geest zoo meesleepend verheven. 't Was 't gemoed van een dichter en de kracht van een kruisdrager, een paladijn. Zelfs lichamelijke schoonheid was dien stoeren eik uit de Ardennenbosschen beschoren. Zijn fluweelen blik kon bliksems flitsen, het gitzwart haar verried de wilskracht van de ziel, en toen de sneeuw der jaren het kwam verzilveren, kreeg zijn gelaat het indrukwekkende van een propheet uit Israël. | |
[pagina *3]
| |
GODFRIED KURTH
| |
[pagina 419]
| |
In mijnen geest heb ik hem dikwijls vergeleken met Dr Schaepman en vroeg mij menigmaal af wie van de twee de geniaalste was. Want beiden waren zij paladijnen van het geloof, ridders van het kruis, dienaars van Christus' volk. Toch tusschen hen groot verschil. De Schepper kan kwistig zijn met zijn gaven. Schaepman was priester; Godfried Kurth leek en gehuwd, al werd die echt niet met kinderen gezegend. Historici waren zij beiden, Kurth uit beroep; maar ook Schaepman doceerde de geschiedenis veertig jaar lang te Rijsenburg, volgens zijn woord eens tot mij in eene vlaag van verbittering tegen de ‘tachtigers’: ‘Ils ne m'enlèveront pas d'avoir enseigné l'histoire pendant 40 ans!’ Maar waren beiden geschiedkundigen, dan vatten zij ook beiden de geschiedenis op in wijsgeerigen zin - niet als een opsomming van feiten, eerder als 't gericht Gods over 't globale menschdom. Kurth heeft zijn onsterfelijke werken: ‘Les origines de la civilisation moderne’ en het nederiger, maar niet minder pakkende: ‘L'Eglise aux tournants de l'histoire,’ - dat mij werd opgedragen.Ga naar voetnoot(1) Het kostbaar exemplaar is me zooeven in handen gevallen. 't Was in zijne verzen vooral dat Schaepman zich toonde doordrongen met de lessen der geschiedenis. Zijne Aya Sophia zou volstaan om zijnen roem als wijsgeer der tijden te vestigen, ging al zijn proza ook verloren. En als dichter staat hij verre boven Kurth, die al te romantisch voelde toen hij aan de verleiding der muze toegaf. - Kwam dat soms uit zijn Duitschen oorsprong? - Tegenover Kurth's mindere genialiteit als denkende dichter, staat dan ook weer dat voor de wetenschap hij meer vorscherswerk heeft geleverd. Datgene waartoe de politieker Schaepman, die immers van zijn land jaren lang de geschiedenis maakte, onmogelijk tijd vond, dat juist deed Kurth: hij spoorde de oude bronnen op en rustte niet vóor hij alles had doorzocht en doorsnuffeld. Voor het uiterlijke was er tusschen hen beiden niets dan verschil, al waren zij dan ook alle twee zoo | |
[pagina 420]
| |
stoer en forsig, echte mannen. Schaepman was massief van bouw, machtig maar niet schoon van trekken en zijne stem, bij al zijn redenaarsgaven, klonk niet welluidend. Bij Kurth integendeel was 't orgaan zoo fluweel-schoon als de donkere blik der oogen. Alles was gloed en vlam, waar zijn lava-woord klonk. En toch staat Schaepman meer typisch als genie voor mij geteekend dan Kurth - misschien omdat ik hem beter kende. Wat aan Kurth een grootere beteekenis geeft voor ons, en vooral in de huidige omstandigheden, is zijn optreden als Belg. Want 't was hij die L'ame belge eerst de wereld inzond. Maar in zijne opvatting had die betiteling niets van wat de woede van den flamingant ontsteekt, noch van 't kortzichtig misprijzen van een franskiljon. Een vaderlander was Kurth van top tot teen. - Niet hij zou het patriotisme tot patriotardisme verlaagd hebben. In zijn ruim hart nam alles weidsche proporties en zijn hoog verheven geloof stelde hem in staat alles van uit de hoogte te beoordeelen en schijnbaar tegenstrijdige krachten te harmonieeren. Dit geloof ook, zoo echt en kinderlijk-innig, noopte hem om over 't volk in liefde te bukken. - Die twee grooten: Schaepman en Kurth waren overtuigde democraten - en hoe had Kurth, aldus bezield, de Vlaamsche beweging kunnen vijandig zijn? Zijn adelaarsblik schouwde wel land- en taalgrenzen over, maar zijn gloeiend hart zou niet meer de verworpen taal dan den minderen man overzien. In alles bleef Godfried Kurth zich zelf getrouw. Hij paste in geen kapellekens. Hij was de echte katholiek, levende door 't geloof, alle krachten wijdende aan de bevordering van waarheid, schoonheid, liefde en geluk van 't menschdom. Zoon van een Duitschen vader, had hij zich kunnen wenden tot het talrijker publiek van een groot land - des te meer daar hij met de minutieuze kritiekvorsching vertrouwd was. Maar daarvoor was zijn hart te warm, te edelmoedig. Het kleine geboorteland trok hem aan, gelijk het mindere volk, en hij werd een onzer grootste geschiedschrijvers - zoo niet de grootste... de roem van België, in zijn persoon vertoonend wat hij predikte: de versmelting tot een van schijnbare tegenstellingen. Immers hij was door en door Germaansch, èn door zijne verbeeldingskracht, èn door de weelde zijner fan- | |
[pagina 421]
| |
tazie - wat louter Fransche schrijvers wel misschien overdreven en te besnoeien vonden... - en tegelijk ontleende hij aan de latijnsche cultuur het wijsgeerige en samentrekkende van de klare logiek. En zulk een zon ging ten onder! Ging ten onder in de meest beroerde tijden onzer geschiedenis, als de bloedige zonnezet die soms het herfstloover tint... Ach, blijde mogen wij, stervelingen, zijn dat de dageraad reeds voor ons lacht achter de donkere kimme van den nacht. En vooral dankbaar mogen wij, geloovigen, zijn voor den troostenden dageraad der onsterfelijkheid ons toeglimmend achter de schaduwen des doods... Rust zacht, stoere en onvermoeide strijder, in den geboortegrond die u als gretig en liefdevol omhelsde. Met eerbied, met vochtigen blik volgen wij uwe groote schaduw na die verdwijnt in de groeiende schaduw van den einddag... Gij hebt gediend de Waarheid door uw wetenschap, de Schoonheid door uw gloeiende en aanstekelijke welsprekendheid, maar vooral de Liefde door 't openzetten van alle sluizen des harten. Laat die sluizen openstaan om ook de komende geslachten te laven aan de bron van alle geloof, hoop en liefde!
M.E. BELPAIRE.
Antwerpen, 7 October 1921. |
|