Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
[1921/11]Maria, koningin der wereldgeschiedenis.
| |
[pagina 398]
| |
Romeinen hadden zedelijke schoonheid genoeg om te beantwoorden aan de beschrijving van den profeet: ‘Een grootgaande Maagd die een Zoon baart wiens naam is Emmanuël, de Heer is met ons.’ Toch wierp de bekoorlijkheid, die steeds uitgaat van vrouwelijke minne, als een gloed van warmte en een glans van poëzie tot over de zinnelijkste mysteriën der heidenen, terwijl het uitverkoren volk des Heeren binnen de omheining van Salomons tempel enkel te knielen had voor de macht van den Onzichtbare en zich terneergedrukt gevoelde door zijn strenge gerechtigheid. Doch zie! welke zijn die grootsche tafereelen die plots zich ontrollen in Israël? Een werkmanshuisje te Nazareth, waar de nederigste der maagden eerbiedig gegroet wordt door een engel des Heeren; een stalletje te Bethleëm, waar de Onbevlekte, die nooit een man heeft gekend, in aanbidding neerzijgt voor haar goddelijken zuigeling; de top van den Golgotha, waar uit den mond des Rechtvaardigen in het ontzaglijke stervensuur het plechtige afscheid weerklinkt: ‘Vrouw, ziedaar uw zoon! kind, ziedaar uw moeder!’ Triomf! vervuld zijn de tijden en volbracht is de belofte des paradijses! Het menschdom erkent de Vrouw die komen moest en wier glimlach voortaan alle leed zal verzachten. De eerste lauweren worden om haar slapen gevlochten door de wilskrachtige oudheid; de middeleeuwen gaan tot Haar met hun eindeloozen nood aan opbeuring en liefde, en zelfs de periode van het rationalisme moet de blijdschap en de schoonheid erkennen die Zij in de wereld gebracht heeft. Een vereerende taak is het, Mevrouwen, Mijne Heeren, dien zegetocht van Maria voor u te mogen ontleden! | |
I.De eerste eeuwen des christendoms waren eeuwen van strijd. Zoo onbeduidend was het groepje van Jezus' getrouwen, - zoo onafzienbaar het arbeidsveld dat hen wachtte, zoo reusachtig de hinderpalen die oprezen! Rondom hen, enkel vijanden. Wel scheen het Romeinsche rijk, dat nooit eenigen godsdienstvorm een gunstig onthaal had geweigerd, open te staan voor hun ijver, doch spoedig bleek het dat zijn bescherming alleen op de versterking der staatsidee was berekend: | |
[pagina 399]
| |
het katholicisme kon niet draven in een verouderd gareel en officieele vervolgingen bleven niet uit. Het volk, de zinledigheid bewust geworden van de mythologie des Olympus, vermocht zijnerzijds nog enkel te ademen in de ongezonde atmosfeer van Oostersche plechtigheden terwijl de neo-platonische school aanstuurde op een heidensch henotheisme, dat in zenuwprikkelende kracht het eu-angelion verre voorbijstreefde. Nauwelijks hadden het bloed der martelaren en de pogingen der apologeten de overrompeling gekeerd, nauwelijks scheen de zege van Constantijn ook de zege te zijn, voor altijd, van het Kruis, of een vloed van barbaren, Vandalen en Gothen, Lombarden en Franken, ging over het Westen, en waar ze niet wijken moest voor Thor en voor Freia, dreigde de ware leer door het Arianisme te worden verdrongen. Clovis en Remigius van Reims weerden het onheil, doch het zwaard van Mahomed scheen voor immer te zullen uitroeien wat met zooveel leed was geplant: de halve maan rukte zegevierend vooruit tot in den boezem van Gallië en alleen door den ijzeren arm der Karlingers werd Europa gered. Inwendige moeilijkheden schoten daarbij niet te kort. Hiërarchie en leering, tucht en liturgie, alles diende te worden bezorgd. De Zaligmaker had, ja, het meesterschap over zijn stichting opgedragen aan Petrus, maar de uitoefening ervan door zijn opvolgers baarde steeds aangroeienden kommer: het ‘imperator sum et sacerdos’ van Constantinopel stond vaak Rome in den weg en de drijverijen van Photius en Michaël Cerularius leidden, spijts alle inschikkelijkheid van het Westen, naar de Oostersche scheuring. Met de eenheid van gezag hing samen de eenheid van leering. De openbaring was afgesloten sinds den tijd der Apostelen en het Godswoord lag voor alle eeuwen vastgeklonken in den tekst der Schriftuur; maar de juiste interpretatie ervan in een wereld, die nog doordrongen was met de wijsbegeerte der heidenen, gaf aanleiding tot onvermijdbare meeningsverschillen, waarbij zelfs het genie van een Origenes geen waarborg was van onfaalbaarheid. De hoofdpunten van het geloof, de Drievuldigheid en de Menschwording, het samengaan in den Heiland van de goddelijke en de menschelijke natuur, vormden het brandpunt der betwistingen, en niet zelden gebeurde het dat hoogmoed en wetenschap zoodanig met elkander | |
[pagina 400]
| |
vergroeiden, dat zij, die faalden, door geen anathema van hun dwaling te scheiden, de christenheid dreigden te verkankeren. Nooit waren de oecumenische conciliën talrijker en grootscher dan toen, want geheel de gemeenschap ging er in met al den gloed harer jeugd. Geen wonder dat de plaats, welke te midden der aanhoudende krachtsontplooiing naar buiten en der intense geestesinspanning naar binnen, door de Moedermaagd werd bekleed, heelemaal afhing van den hoogen ernst dier dagen. De menschheid was zóó begaan met bespiegelende kennis, dat haast geen tijd overbleef voor poëzie en voor kunst: al de belangstelling werd samengetrokken op het dogma en zelfs in het kalendarium werd bijna geen plaats gegund aan Maria. Dat de oudheid zuinig was met de liturgische vereering der heilige Maagd blijkt uit de getuigenis van den heiligen Bernardus die in de twaalfde eeuw slechts melding maakt van vier groote feestdagen: Onze Lieve Vrouw Lichtmis, Onze Lieve Vrouw Boodschap, Onze Lieve Vrouw Hemelvaart en Onze Lieve vrouw Geboorte. De twee eerste zijn ook de twee oudste. ‘Mij geschiede naar uw woord!’ Eén volzin slechts, één betuiging van onderwerping aan de raadsbesluiten des hemels, en de werking van den heiligen Geest nam een aanvang. Even grootsch als het Fiat in de stille woning van Nazareth klonk het Nunc dimittis van Simeon op de trappen des tempels, en met evenveel dankbaarheid werd de gedachtenis ervan reeds in de apostolische tijden gevierd: de ontroerde juichkreet des grijsaards, die den nieuwgeborene begroette als ‘het licht dat schijnt voor de volkeren’, ontsluierde een even ontzaglijk mysterie als de eerbiedige hulde van Gabriël, de komst verkondigend, door de genadevolste der vrouwen, van den Zoon des Allerhoogsten.. Tempelgang en Christustijding gelden den Zaligmaker zelf in even groote maat als zijn goddelijke Moeder: met de zuivering van Maria gaat samen de opdracht van Christus in den tempel en het bezoek van den engel is het begin van de Menschwording des Heeren: feitelijk is dus slechts de viering van Geboorte en Hemelvaart zuiver Mariaansch. De dood is niet alleen de straf van de erfzonde, zij is ook het gevolg van de stoffelijkheid van een omhulsel, dat den sleet niet ontgaat. Hoe stootend | |
[pagina 401]
| |
nochtans de gedachte dat het maagdelijke vleesch van de ongeschondene bij uitstek zou overgaan tot ontbinding en dat de borsten, die waardig waren den Verlosser te voeden, het aas zouden worden der wormen! Gregorius van Tours, in de zesde eeuw, huldigt dan ook in geestdriftige taal de opname van Maria's lichaam ten hemel en Andreas van Creta beweert op den drempel der achtste, dat de Schriftuur die gebeurtenis niet zou hebben verzwegen, ware ze vóór haar voltooiing geschied. Feitelijk bekleedt omtrent het jaar zes honderd de Assumptio haar plaats in de liturgie. Iets later verschijnt de gedachtenis van Maria's geboorte als een voorrecht, de Volschoone om haar ongerepte zuiverheid, toegedacht, en dat ze enkel te deelen heeft met den Messias zelf en zijn voorlooper, Johannes Baptista. In welke omstandigheden juist beide plechtigheden werden ingesteld, laat de geschiedenis in het duister; maar de soberheid, waarmede de piëteit der eerste geslachten enkel stilstaat bij de uiteinden van Maria's loopbaan op aarde, bij haar vlekkelooze verschijning en haar triomfeerend verscheiden, is kenschetsend voor het heilig ontzag dat zij de Godsmoeder toedragen. De oudheid eerbiedigt Maria nog meer dan ze haar liefheeft. Bewondering en lofprijzing stijgen, van de tweede eeuw af, als walmende wierook op tot haar troon en de akker der patrologie ligt vol zwaarwegende garven voor wie hymnen zoekt om haar te verheerlijken. Het paralellisme met Eva, dat oplicht uit den tekst van de Genesis, en het Gratia plena des engels vormen het geliefkoosde thema der schrijvers. ‘De knoop van Eva's ongehoorzaamheid werd doorgehakt door de gehoorzaamheid van Maria,’ zegt de heilige Ireneus, en Tertullianus bevestigt: ‘Wat gene door wantrouwen misdeed, werd door het betrouwen van deze te niet gedaan’. Geen woorden schijnen den Vaders daarbij veelzeggend genoeg om de volheid van Maria's genade te schetsen: de heilige Ephrem noemt haar ‘een onuitputbare zee van goddelijke gaven en gunsten’ en Theodotus van Ancyra vindt haar ‘blank en onschuldig als een lelie, gegroeid onder doornen.’ Enkele wanklanken ontbreken echter niet. Celsus in de tweede eeuw, Helvetius, Jovinianus en Bonosus in de vierde, Nestorius in de vijfde, kwamen de eer van Maria te na, edoch onmiddellijk werden zij te woord | |
[pagina 402]
| |
gestaan door de geleerdste hunner tijdgenooten, door Origenes, door Hieronymus, door Ambrosius, door Cyrillus van Alexandrië, terwijl tevens de conciliën hun dwaling veroordeelden en de leering bepaalden die voor immer zou worden gevolgd. Het waren vooral de maagdelijkheid van Maria en haar hoedanigheid van moeder Gods die in het gedrang kwamen. Dat Maria zou gebaard hebben zonder den gewonen tol te betalen aan de natuur scheen sommigen onaanneembaar, terwijl anderen beweerden dat zij na de geboorte van Jesus kinderen had gewonnen bij Jozef. Tegen beide groepen verklaarde de Kerk, bij monde van het eerste Lateraansche concilie, haar volstrekte ongeschondenheid. Virgo ante partum, in partu, post partum: Maria's hoogste eeretitel was voor altijd bevestigd! Ingewikkelder was de vraag van het moederschap, want zij hing samen met de vereeniging der twee naturen in Christus. Christus, zoo leerde Nestorius, was niet God en mensch te zamen. onverdeelbaar in één persoon, maar zijn godheid, geheel onderscheiden van zijn menschheid, verbleef in zijn lichaam als in een tempel. Maria was, ja, de oorsprong des tempels, maar niet van de inwonende godheid. Noemen mocht men haar Christotokos, die Christus gebaard heeft, maar niet theotokos, die God heeft gebaard. Zóó groot was de verontwaardiging welke deze leering veroorzaakte, dat de geloovigen openlijk opstand pleegden in de kerken waar men haar predikte, en met blijdschap het besluit begroetten van het concilie van Ephese, dat den banvloek uitsprak tegen al wie te loochenen bestond dat het Woord was Vleesch geworden in het lichaam van Maria. Bewonderenswaardige schikking der Voorzienigheid, die van in de eerste dagen af van het christendom de onomstootbare waarheid te scheiden wist, van de logen niet alleen, maar ook van de verhalen en gissingen die buiten de traditie ontkiemden. De legende is het brood der eenvoudigen. Een blik rondom u, en ge zult ze aan 't werk zien bij al de gebeurtenissen die vallen buiten den gewonen slenter van 't leven. Aan het onbekende heeft zij een hekel en voor wat aan de wetenschap ontsnapt heeft zij een verklaring. Hoe zou de gezegendste onder de vrouwen aan haar invloed ontsnapt zijn? Zoo verheven is haar | |
[pagina 403]
| |
waardigheid van moeder en maagd en zoo schaarsch zijn de gegevens die het Evangelie over haar bestaan heeft bewaard! Geen woord over haar jeugd, geen woord over haar dood: kon het wel dat zij zou ontslapen zijn als een eenvoudige stervelinge, dat haar geboorte onopgemerkt zou zijn voorbijgegaan, dat geen wonderen haar verloving met den heiligen Jozef hadden gekenmerkt? En niets weten van de vrees en de vreugden van de reis naar Egypte noch van de intimiteit van het familieleven te Nazareth, was het wel mogelijk? Al vroeg geraakten dan ook verhalen in omloop die de leemten der Schriftuur moesten aanvullen. Sommige ontstonden in kettersche middens: zij waren met leerstellige dwalingen gemengd en werden door de Kerk veroordeeld. Andere, zooals de geschiedenis van Maria's geboorte, het evangelie van de kindsheid van Jesus, de historie van Jozef den timmerman, het verhaal van het overlijden der heilige Maagd, hebben enkel voor doel de geloovigen te stichten. De geschiedkundige waarde dezer apocryphen is meer dan gering en goddelijk gezag hebben ze niet; maar, de bijzonderheden over het verblijf van Maria onder de maagden des tempels en de bloeiende staf van Jozef kunnen het getuigen, zij ademen op een paar uitzonderingen na zulk een frischheid en levenslust, ze zijn zoo zuiver van opvatting en zoo onschuldig van voorstelling, dat ze sinds eeuwen de christelijke geslachten aan zich hebben verknocht. Dichters en predikers hebben om strijd ze benuttigd en de grootste schilders hebben hun meer dan eens hun motieven ontleend. Want ook door het penseel werd van den aanvang af Maria verheerlijkt. Niet met den overvloed waaraan latere tijden ons hebben gewend: tot in 313 moest de Kerk maar al te vaak zich verduiken en daarna was het de conventioneele strekking van Constantinopel die den toon aangaf in de kunst. Zoolang de nieuwe eeredienst niet openlijk erkend was, bleven de voorstellingen hoofdzakelijk symbolisch en de canon van Byzantium is vóór alles: onveranderlijkheid en stijfheid. In een prachtige bladzijde heeft Taine getoond hoe men het ontleerde te kijken naar de natuur en Théophile Gauthier heeft er met recht mogen bijvoegen, dat de Grieksche kunstenaar verslaafd is aan de traditie zooals de zwaluw aan het instinkt bij den bouw van haar nest. Als men dan bedenkt dat de beeldenstormerij in de | |
[pagina 404]
| |
achtste en negende eeuwen geheel het Oosten door tal van schilderingen deed uitwisschen - het Oosten had steeds een voorliefde voor de heilige Maagd en tientallen van heiligdommen waren haar gewijd - dan zal het veeleer verwondering baren dat toch iets werd bewaard. Beroemd is de Byzanthynsche beeltenis die onder den naam van Onze Lieve Vrouw van Gedurigen Bijstand nog heden vereerd wordt; en in de catacomben trekken, behalve enkele afbeeldingen van de aanbidding der wijzen, een paar Madonnafiguren de aandacht. Beeldhouwwerken bezitten we voornamelijk uit de Romaansche periode: het zijn meestal zittende moeders - sedes sapientiae - zoo stoer, dat ze het werk schijnen van godgeleerden meer dan van kunstenaars. De majestatische Maria-opvatting der oudheid is overigens met al haar dogmatische strengheid als saamgevat in het sobere Ave maris stella, dat waarschijnlijk in de zesde eeuw werd gedicht. De maagd, de moeder, de weerga van Eva, de middelares tusschen God en de menschen, is er voorgesteld als de deur des hemels, en aan haar voet knielt het menschdom, zwak en onbeholpen, met schuld van zonde, met last van lijden, met aandrang van driften, met zucht naar heil en vrede en eeuwige vreugde: Mala nostra pelle, - Bona cuncta posce, - Ut videntes Jesum - Semper collaetemur. | |
II.Geheel anders is de geest van de middeleeuwen. Het heidendom is overwonnen; de Kerk strijdt niet meer om het bestaan, maar om de heerschappij over landen en volkeren. Dat de paus staat boven koning en keizer wordt door eenieder erkend en de geschillen die oprijzen gelden niet het beginsel, maar enkel zijn toepassing. Van de oevers van den Bosphorus tot de vlakten van Erin heerscht een zelfde wereldbeschouwing, en de Germaansche volkeren van 't Noorden baden evenals de Latijnsche van 't Zuiden in een atmosfeer van godsdienstige schoonheid. De zonen van Benedictus hertemperen zich in boetvaardigheid; de Cistercienzers heiligen den arbeid; de reguliere kanunnikken bevorderen de studie; de mendicanten verkondigen den adel der armoede; de ridderorden wijden tot den gruwel der wapenen. Als liefdeschichten pijlen ten hooge de puntige torens der kathedralen en de | |
[pagina 405]
| |
spitsbogen der kerken voegen hun uitgestrekte armen te zamen tot een gebaar van gebed. Met den bloei der mystiek schijnt de hemel zelf neder te dalen op aarde. Onder de gewelven der collegialen weergalmen de psalmen zoo melodieus als de koren der engelen, de altaren prijken in goud van gewaden en in luister van licht, en uit de geschilderde glasramen verspreiden de heiligen den glans hunner glorie. De geloovigen leven als schouder aan schouder met de patronen van stad en parochie, van ambacht en broederschap, en de schatten der Kerk worden door de vergunning der aflaten uitgestort over de hoofden. Ketterijen, voorzeker, verschijnen, verdwijnen, maar zij zijn als een borreling van levenssappen die geen uitweg vinden langs geregelde wegen en de meeste hunner verzuchtingen getuigen van liefde meer dan van haat. Toch is de wereld geen oord van genuchten. De ongelijkheden van 't leenstelsel drukken zwaar op de schoften van velen die als gekluisterd zijn aan den grond waar zij arbeiden. Grachten en wallen zijn onontbeerlijk tegen de roofzucht der grooten en de roode haan kraait vaak over de velden van het eene kasteel tot het andere. Zelfs binnen de muren der steden heerscht geen verzekerde vrede, en op de torens der belforten is steeds plaats voor een wachter die waarschuwt voor nakend gevaar. Levens worden geslachtofferd, zoo dikwerf, in verwoede gevechten, en de naweeën van den honderdjarigen oorlog slieren hun sleep van ellenden over eindelooze gewesten. Laat regen en zonneschijn elkander niet afwisselen zooals het behoort, en hongersnood teistert de volkeren terwijl de geesel van besmettelijke ziekten soms geheele steden ontvolkt. Schril is het afsteken van dit schrijnende lijden tegen de heerlijkheid der religieuze verschijnselen: is deze aarde wel iets anders dan een dal van tranen en kan men door het leven wel heengaan zonder de hoop die geboden wordt op een zalig hiernamaals? Diep grijpt die gedachte in de geschokte gemoederen: zij loutert de zielen en doet streven naar zuivere idealen; zij verteedert het hart en leert het medelijden zich uitschreien in weldoende tranen; zij prikkelt de verbeelding die opgaat in de zoetste verwachtingen.
Hoe zou de vereering van Maria niet den weerslag ondergaan dier veranderingen? Voor de oudheid was | |
[pagina 406]
| |
zij de grootste der moeders, voor de middeleeuwen is zij de reinste der maagden; voor de oudheid was zij eene macht die regeert, voor de middeleeuwen is zij een vrouw die geleden heeft en alle leed kan verzachten. Kunst en godsvrucht beide getuigen van die nieuwe gevoelens.
In de kunst komt verjonging. De afbeelding der moedermaagd wordt van een versteende gedachte tot een levende werkelijkheid. Treffend is de metamorphose bij de beeldhouwers. De sedes sapientiae, die in haar hiëratische houding voor immer gebonden scheen aan logge conventie, rijst langzamerhand overeind en groeit uit tot een slanke gestalte vol losheid en zwier. Zittend, met het kindje Jesus rechtlijnig tusschen de knieën, is nog het Mariabeeld der twaalfde eeuw; zittend ook, maar met het wicht op den linker arm, dit van het begin der dertiende. De staande maagd verschijnt onmiddellijk daarna: strak zijn in de eerste tijden de wezenstrekken en hoekig hangt de zware tip van den schoudermantel over den buigenden voorarm; de dertiende eeuw is echter niet ten einde of sierlijk plooien de kleedsels van moeder en kind en in de veertiende ontluikt zelfs een glimlach op het onbeweeglijk gelaat der Madonna. Heerlijker nog is wat de primitieven en preraphaëlieten verrichtten op het gebied van de schilderkunst. Loonender was hun taak dan het streven der beeldhouwers: dezen immers zagen hun arbeidsvermogen beperkt tot het beitelen van steeds hetzelfde onderwerp terwijl de phantasie van genen geholpen werd door de verscheidenheid der kleuren, de mogelijkheid van veelvuldige groepeeringen en het onbegrensde perspectief van een achtergrond die niet beter vroeg dan met de rijkste schakeeringen te worden gevuld. Ziet hoe al die gebeurlijkheden werden benuttigd door Giotto en Botticelli, door Vanucci en Ghirlandaio in Italië, door Bouts en Van der Weyden in de Nederlanden, door Holbein en Lochner in Duitschland, door tientallen van anderen wier meesterwerken onze kerken vullen en onze musea. Bij hen verdwijnt alle eentonigheid, alle eenvormigheid in de voorstelling: uitgebeeld worden met de meest uiteenloopende tafereelen - bij voorkeur de engelsche boodschap, doch ook de geboorte van Maria in het huis van Sint Anna, haar verloving met Jo- | |
[pagina 407]
| |
zef, haar deelname aan Jesus' lijden en dood, haar kroning in den hemel -; gegeven aan het kindeken Jesus de meest verschillende uitdrukkingen - een ernstig zegenende, een minzaam lachende, een speelsch stoeiende -; uitgedacht de meest van elkaar verwijderde omgevingen, van de stille intimiteit van een middeleeuwsch binnenhuis tot het verrukkend gezelschap der engelen in den heerlijksten hemel. Spijts die varieteit van opvatting en uitvoering hebben al deze paneelen toch één ding met elkander gemeen: het lumineuse punt, dat de geheele samenstelling beheerscht, is steeds de Madonna, en de Madonna als zinnebeeld van de puurste maagdelijkheid. Laat haar bij Botticelli de lippen drukken op het voorhoofd van Jesus of bij Perugino de hand reiken aan haar bruidegom, niets zult ge merken op haar ingetogen gelaat van de weelde die een moederhart trillen doet bij de omhelzing haars kinds, noch van de mysterieuze verwachting die een blos op de wangen jaagt van een bruid dezer aarde den dag harer verloving. Angelico in 't Zuiden en Memling in 't Noorden hebben het hoogst opgevoerd, in Maria, die onstoffelijkheid der ziel door de schoonheid des lichaams. Naarmate men verder van hen afwijkt worden de natuurlijke invloeden duidelijker: werkelijkheidszin naast idealisme kenschetst het leven der kunstenaars. Ook in de letterkunde. Luisterrijke mysteriën ontrolden, op het tooneel, de wonderen van het verlossingswerk voor de oogen der toeschouwers: hun doel was het te stichten en terzelfder tijd te verzetten. Grootsch was meestal de rol die aan Maria werd toegedacht: de evangeliën, de apocryphen, de overleveringen werden te rade gegaan om haar daden te schetsen, en waar de bronnen te kort schoten kwam de verbeelding ter hulp. Had niet de naamlooze Franciskaan, die in de dertiende eeuw de ascesis verrijkte met de ‘Overwegingen op het leven van Jesus’ door zijn voorbeeld getoond hoe men geraken kon tot de uitvoerige voorstelling van wat de gewijde teksten met één woord slechts vermelden? In het leven des Zaligmakers staat hij met voorliefde stil bij de episoden die Maria handelend doen optreden en haarfijn weet hij dan telkens wat ze zegde en deed, wat ze dacht en gevoelde. Zijn beschrijvingen vormen een kostbaar scenario: Maria knielt en vouwt de handen in het bijzijn des engels, | |
[pagina 408]
| |
ze beloert achter een gordijn de geboorte van Johannes den Dooper, ze brengt haar kind ter wereld op een handvol hooi terwijl Jozef eerbaar ter zij kijkt, ze bloost wanneer Jesus bij het vertrek uit Egypte een reispenning krijgt van eenen rijken gebuur, - al bruikbaar materiaal voor de mysteriëndichters, die er van zelf toe komen de gegevens van den mediteerenden kloosterling met piëteitvolle liefde breeder nog uit te spinnen ten gerieve des volks. Een Mariaspel bijwonen werd aldus een steun des geloofs. Zag men er niet de alvermogende smeeking, omnipotentia supplex, lichamelijk wandelen onder de menschen en scheen zij niet, door haar goedheid, een verzekerde toevlucht in stoffelijke en zedelijke ellende? Alles meende men van haar te mogen verwachten, maar men was ook bereid haar alles te schenken.
Wie zal zeggen onder wat al vormen de godsvrucht tot de Moedermaagd zich in de middeleeuwen vertoonde? De Kerk ging voorop door de bijvoeging van enkele feestdagen. Doch die officieele hulde leek den geloovigen te gering en onophoudend ontloken in de harten nieuwe blijken van liefde. Het Ave Maria ontving zijn definitieve gedaante door de toevoeging aan den groet van den engel en de woorden van Elisabeth van den naam Jesus eerst en van het ‘bid voor ons, arme zondaars’ daarna. Het gebruik van het Completorium te sluiten door den zang van het Salve regina werd ingevoerd door de Predikheeren en terwijl de week in haar geheel aan Maria werd opgedragen door de viering des Zaterdags werd ook de dag haar gewijd door het bidden van 't Angelus. Geen devotie die meer geestdrift verwekte dan die van den rozenkrans. Schijnbaar een eentonige uitvinding, zóó eentonig, dat Lacordaire haar gerechtvaardigd heeft door te zeggen: ‘De liefde kent slechts een woord: hoe vaak het gebruikt zij, het wordt immer herhaald.’ Feitelijk is van geen eentonigheid spraak: niet het honderdvijftig maal heropzeggen van hetzelfde gebed is de ziel van de oefening, wel het aandachtig nagaan van de vijftien geheimenissen van Maria's leven. Ontwaart ge niet de eindelooze vergezichten die daardoor voor de christelijke gemeenschap werden geopend? En voelt ge niet hoe ze zóó biddende | |
[pagina 409]
| |
gedurig nauwer en nauwer moest aanleunen bij haar goddelijke beschermster? Niets groots kan dan ook nog gedacht worden buiten de tusschenkomst der hemelsche Moeder en de bewonderende liefde der geloovigen omkranste haar hoofd met een aureool van allerzoetste legenden. Norbertus van Xanten ontvangt uit haar hand het kleed zijner Orde. Simon Stock dankt haar den scapulier die vrijwaart voor de vlammen van het eeuwige vuur. Petrus Nolascus zendt zijn zonen uit voor de bevrijding der slaven om haar te behagen. De grootste vertrouwelijkheid heerscht tusschen haar en degenen die haar liefhebben. De heilige Bernardus mag een Ave ontvangen uit haar beminnelijken mond. Thomas van Aquino hoort haar de degelijkheid prijzen zijner geschriften. Hermannus Jozef wordt haar mystieke bruidegom en terzelfdertijd de speelgenoot van haar kind; Alanius van der Clip en de gelukzalige Suzo genieten het voor recht hun dorst te laven met een druppel melk uit haar maagdelijke borsten. Trouwens, niet slechts eenige uitverkorenen, maar geheel het volk deelt in haar gaven en gunsten. Zij weerhoudt niet zelden van de zonde degenen die haar dienen en ontelbaar zijn de bidplaatsen, in al de landen der christenheid, waar zij de dooven doet hooren en de kreupelen doet gaan. Zij zelve duidt meestal de plek aan waar ze haar genaden wil uitdeden: zooals ze weleer door een mirakel van sneeuw de grondslagen gelegd had van Santa Maria Maggiore te Rome, zoo sticht ze ook de bedevaartplaats van Loretto door het huisken van Nazareth zijn vlucht te doen nemen over de zee; nu eens spant zij een zijden draad over de velden om de omheining af te bakenen van een heiligdom dat haar ter eer moet gebouwd worden; dan weer doet ze een beeldje, wat de menschen ook pogen, steeds terugkeeren tot de plaats die ze lief heeft of ze maakt het zóó zwaar dat het door geen kracht kan vervoerd worden. Geen oord, hoe gering ook, in wier nabijheid de groote lijderes, die haar hart met een zevenvoudig zwaard heeft voelen doorsteken, niet bereid wordt gevonden om alle wonden te heelen. Zij is de Barmhartigheid zelve die in de azuren plooien haars mantels het menschdom schuilen laat te midden der woedendste stormen! Dat bij dit bruisende zieleleven de dogmatiek in de schaduw bleef, - kon het wel anders? Geleerd | |
[pagina 410]
| |
disserteerden de doctoren over de eigenschappen en voorrechten van Jesus' moeder, edoch de echo hunner besprekingen stierf uit op den drempel der hoogescholen en alleen zij, die zooals de heilige Bernardus de taal spraken des harten, drongen door tot het volk. In twee woorden, ziehier voor Maria geheel de beteekenis der middeleeuwen: de kunst, vóór alles opgaande in haar maagdelijkheid; de godsvrucht, zich kristaliseerend om haar medelijdende liefde. Beide worden belichaamd in dit ééne motief; la Madonna della Pietà, de onbevlekte, die het ontzielde lichaam haars kinds ontvangt op haar schoot. Duizenden hebben geknield voor die roerende groep en alleen zij, die slechts heidensche schoonheid waardeeren, hebben niets gevoeld van de wondere kracht die zij uitstraalt. Want alhoewel staande buiten de letter van het Evangelie, is zij de hoogste uitdrukking van de wijsbegeerte des Christendoms: de erkenning des lijdens, niet als een zwart pessimisme dat leidt naar den dood, maar als een stille berusting in de smart van één dag, die de voorbode is van eeuwige zege en zegen! | |
III.Helaas! waarom moest er een einde komen aan die periode van overweldigend gevoel die ons bekoort als een droom? De moderne tijden worden ingeluid door het humanisme. Een lofwaardige poging was het aanvankelijk om het christendom te verrijken met een deel van de schoonheid die uit kracht alleen van het menschelijk vernuft vóór Christus' komst was ontloken; edoch al te spoedig dwaalde zij af tot een vergoding des heidendoms en werd daardoor een sterke steun voor het aanrukkende protestantisme. Den hervormers was het er vooral om te doen het hinderlijk gezag af te schudden van Rome, doch feitelijk grepen ze verder. Door hun leering van het vrij onderzoek legden ze de basis van de goddelooze philosophie der encyclopedie en voor den eeredienst van de Rede, die zou zegevieren met de Fransche revolutie. Het geloof werd ondermijnd in zijn grondvesten en zóó ver zou het komen in den loop der negentiende eeuw, dat men de vergelijkende studie der godsdiensten misbruiken zou om het christendom te berooven van zijn goddelijken oorsprong. Voor zooveel wat vroeger geheim was in de stoffelijke wereld | |
[pagina 411]
| |
vond men de verklaring in het groote boek der natuur en de palen van het menschelijke weten waren in 't oneindige verzet: waarom nog perken stellen aan de macht van 't verstand en niet alles herleiden tot tastbare werkelijkheid? Rationalisme en materialisme reiken elkander de hand om de Kerk te vernietigen. Vernietigd wordt ze echter niet, - wel komt ze gelouterd uit de beproeving te voorschijn. Wantoestanden bestonden toen het protestantisme geboren werd: het bederf werd echter uitgesneden door het concilie van Trente; en de kranke, die een oogenblik het doodsuur nabij scheen, herleefde krachtiger dan ooit zonder zelfs in haar normale ontwikkeling te worden gestremd. Voorzeker, waar ze wordt aangerand in den naam van de wetenschap, doet ze een beroep op de wetenschap tot afweer - in de hagiographie met Bollandus, in de apologetica met Bellarminus, in de exegesis met Lapide en Lagrange, in de wijsbegeerte met Mercier en de neo-scholastiek; doch hoe verwoed ook de aanvallen zijn, geen zier geeft ze prijs van haar dogma, haar moraal, haar godsdienstige plechtigheden. Op het gebied van de staatkunde houdt ze hoog haar onvervreemdbare rechten tegen het gallicanisme in Frankrijk en tegen het Jozefisme in Oostenrijk. Haar bezielenden adem laat ze gaan als vroeger over de werken der kunst. Zij voorziet in de nooden des volks door de stichting van talrijke nieuwe congregatiën van kloosterlingen die zich wijden aan de verspreiding van het Evangelie, aan de opvoeding der jeugd, aan de verzorging van armen en zieken, en waar het betrouwen der geloovigen in de heilmiddelen, die zij aanbiedt, geschokt wordt door de drogredenen van het Jansenisme, daar wijst zij op het heilig Hart en zijn liefde, op de liturgie en haar schoonheid, op de communie der kleinen als een onderpand van licht en van sterkte. Haar vijanden staat ze te woord, maar ze vergeet niet haar kinderen. Hoeveel krachten haar verdediging ook opeische, geen stilhouden kent ze, maar ze schrijdt door de eeuwen, steeds de waarheid die haar is toevertrouwd aanpassend aan de vereischten van den wentelenden tijd.
Wat waar is voor de Kerk in het algemeen, is het ook voor de plaats die Maria bekleedt in haar schoot. Aan de schichten van 't ongeloof heeft ze niet mogen ontsnappen; maar hoe men ook getracht heeft haar | |
[pagina 412]
| |
prestige te doen slinken, onverzeerd is haar roem, en het onfeilbaar leergezag van den heiligen Stoel heeft zelfs haar glorie vermeerderd. Nog immer bekoort zij het palet van de schilders en voor het katholicisme in zijn geheel is zij gebleven als vroeger de hulp der christenen en de troosteres der bedrukten.
Het is natuurlijk de zuiverheid van Maria die voor de onafhankelijke critiek een steen is des aanstoots. Het protestantisme, alhoewel het de Moedermaagd niet de eer schonk die haar in het katholicisme ten deel viel, had oorspronkelijk haar hooge waardigheid niet gedeerd. Maar het ‘Leven van Jesus’ van Strauss heeft sindsdien het geloof aan de godheid van Christus gedood: van het oogenblik dat de Zoon maar een menschenkind is als een ander, waarom zou zijn moeder zich onderscheiden van een gewone vrouw die gebaard heeft? Onzin dat ze zou bevrucht zijn door den heiligen Geest; onzin dat ze een kind zou ter wereld gebracht hebben zonder schending des lichaams. Langs nieuwe wegen komt men aldus terug tot de dwalingen der oudheid. De maagdelijkheid van Maria is niet meer dan een mythe, een verdichtsel, en de moderne wetenschap stelt zich enkel tot taak te achterhalen in welke omstandigheden dit verdichtsel ontstond. Werd het uitgevonden om de schande te dekken eener onwettige geboorte of enkel maar om het gezag van den Gekruiste te verhoogen? Hebben de Joodsche invloeden het doen ontkiemen of is het te wijten aan de inwerking van heidensche begrippen op het ontluikende christendom? Beide stelsels hebben hun voorstanders: voor Harnack komt alles van de profetie van Isaïas; Usener, Hillmann, beweren dat op Christus eenvoudig de primitieve opvatting werd toegepast die de helden van 't heidendom deed geboren worden uit goden. Volgens Gruppe herleeft in Maria de Syrische Astartee en volgens Conrady is het de Egyptische Isis. Met een lofbaar geduld hebben de katholieke exegeten die phantastische uiteenzettingen gevolgd: met voorzichtige hand hebben ze de bevestigingen der Schriftuur opnieuw gewikt en gewogen; tot de kleinste varianten hebben ze gezift, de woorden gekeerd volgens alle mogelijke beteekenissen, de gewijde teksten tot in hun geringste bijzonderheden getoetst aan de opvattingen van den tijd waarin ze ontstonden. Het besluit? Het stelsel der ongeloo- | |
[pagina 413]
| |
vigen houdt geen rekening met de algemeen geldende beginselen der historische critiek; het berust op vooringenomenheid en gaat uit van het onbewezen postulaat: het mirakel onmogelijk! Na als vóór den aanval mogen we juichen: Maria is de ongeschondene Moeder: inviolata, integra et casta es, Maria! We doen meer nog en jubelen: ‘Geheel schoon zijt gij, Maria, en de vlek der erfzonde is niet in U!’ Het is paus Pius IX die ons hier voorlicht. ‘Door God geopenbaard en bijgevolg door eenieder te aanvaarden, zoo luidt zijn plechtig decreet, is de leer van Maria's Onbevlekte Ontvangenis!’ Welk een dwaasheid in de oogen van het rationalisme! Hoort ge den spotlach van Harnack? ‘Veropenbaard? Wanneer en aan wie?’ In het aardsch paradijs en vier duizend jaar later in de bidkamer zelf der heilige Maagd. De triomf, immers, van het zaad der Vrouw op het zaad van Satan veronderstelt dat de Moeder des Heilands nooit, al ware 't maar een oogenblik, gebukt heeft onder de heerschappij van den kwade, en de groetenis des Engels getuigt van zulk een volheid van gratie, dat ze de mogelijkheid van iedere zondevlek uitsluit. Is geheel de traditie niet daar, overigens, om den zin der Schriftuur te vertolken? Voorzeker, onder den drang der omstandigheden hebben niet alle eeuwen zich even klaar uitgesproken en groote godgeleerden, de heilige Bernardus, de heilige Bonaventura, de heilige Thomas van Aquino zelf, hebben misschien de thesis verworpen die thans door Rome wordt opgelegd. Ze deden het echter niet zonder hun oordeel ondergeschikt te maken aan het oordeel der Kerk en naast hen staan er anderen, die den schakel der overlevering zijn vastheid geven en zijn bewijzende kracht. Mag daarenboven de herinnering niet worden gewekt aan de verschijning te Lourdes, die eens te meer een ergernis was voor de rationalistische wijsheid? Deze achtte het een gemakkelijke taak te bewijzen dat de bevestigingen van Bernadette alle vertrouwen onwaardig waren, en het genie van Zola zou de zoogezeide mirakelen te gronde vernietigen. De eenvoudige oprechtheid van het kind hield het echter uit tegen de sluwheid der ondervragers en de abstracte vorm van de verklaring die zij Maria in den mond legde: ‘Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis!’ sloot tot de waarschijnlijkheid uit van alle onbewuste suggestie. Wat | |
[pagina 414]
| |
den beroemden romanschrijver betreft, wie weet niet hoe hij de feiten vervalschte om ze te doen passen in het raam van zijn opzet? Zijn boek is een reusachtig gevaarte, waarvan sommige bladzijden ontegensprekelijk getuigenis afleggen van een groote literarische kracht, maar dat door het gebrek aan documentarische juistheid afdaalt tot den rang van een waardeloos pamflet. Gaat gerust, christelijke scharen, en biedt aan de Onbevlekte de hulde van uw geloof, uw dankbaarheid en uw betrouwen!
Heeft het humanisme met zijn nasleep van goddeloosheid het dogma niet kunnen krenken, over de kunst is zijn adem gegaan als een herfstwind over de nog bloeiende velden: hij vernielt niet de pracht der natuur die hij tooit met goudgele glorie, maar hij ontneemt haar wat te midden der zomerweelde nog overblijft van de frischheid der lente. Raphaël, Rubens, Murillo, zijn meesters, die te vergeefs hun evenknie zoeken voor de lenigheid der lijnen, de warmte van het coloriet, de diepte van het gevoel. Weelderig schoon zijn hun madonna's, blank van borst en fraai van leest, maar hun mooiheid is geheel van deze aarde: zij kunnen u doen knielen van bewondering, uw ziel zullen ze niet opvoeren tot de hoogere sferen van gebed en beschouwing. Geen wonder. De kunst van de middeleeuwen was bestemd om den luister te verhoogen der kerken en stond in den dienst der gemeenschap: meer dan voor de woning des Heeren werkten de modernen te midden van de immer aangroeiende welvaart voor de paleizen der grooten en de salons der Mecenen. Want de bron der mystiek, die deed penseelen uit liefde, is uitgedroogd: behagen alleen wordt het doelwit. Laat de gulden renaissance-tijd voorbij zijn en de school van Venetië, de school van Bologna, de school der klassieken in Frankrijk zullen meer en meer bij het zuiver menschelijke blijven. Slechts in de negentiende eeuw komt het christelijk gevoel terug op den voorgrond, als een gevolg echter van redeneering en studie meer dan van natuurlijken aandrang. Overbeck en Ittenbach in Duitschland en Catani in Italië zijn in hun Maria-scheppingen wellicht het best de oude opvattingen nabijgekomen. We mogen echter meer verwachten dan een opwarming van het verleden. Kunstenaars zijn opgestaan onder de jongere geslachten met zuivere zielen | |
[pagina 415]
| |
en geloovige harten, en uit de barensweeën die ze doormaken zal spijts allen tegenstand weer het volle leven zich loswentelen van alle droge formules. Wat gister niet schonk zal morgen ons aanbrengen: een beeld van Maria dat de weerspiegeling is van een maatschappij, die na de bedwelming der zinnelijkheid weer het heimwee gevoelt van 't oneindige!
Want de godsvrucht tot de Moedermaagd is in 't minst niet verflauwd. Trombelli en Benedictus XIV hebben lijvige in-folio's gewijd aan de studie harer liturgie, terwijl de Brabantia Mariana van Wichmans den weg baande voor de gewestelijke monographieën van haar eeredienst. Sinds de zestiende eeuw zijn haar feestdagen zoozeer in aantal gestegen dat elke maand er kan aanwijzen en een rijke keten van eeretitels werd tot haar verheerlijking saamgeregen in de litanie van Loreto. Haar heiligdommen hooren als vroeger de weeklachten van allen die lijden te zamen met de dankliederen der eindelooze theorieën van pelgrims die gesterkt naar hun haardsteden weerkeeren. Geen dag gaat voorbij zonder dat nieuwe boeken over haar van de pers komen en haar beeltenis bekleedt in de huisgezinnen de eerste plaats naast het kruis. Maria is de koninginne der Christenheid!
Niemand beter dan de heilige Alphonsus heeft die heerschappij weten te kenschetsen. Zijn boek over de heilige Maagd is als het symbolum der nieuwere tijden. De ernst eener diepgrijpende wetenschap en de dorheid eener grenzelooze belezenheid worden er samengestrengeld door het kinderlijkste vertrouwen om op te gaan in een grootsche verzuchting, de verzuchting naar het aanschouwen van Maria's heerlijkheden voor immer. En zie! spijts alles lost ook de koortsachtige bedrijvigheid der moderne maatschappij, met haar onbluschbaar begeeren naar kennis, zich op in een kreet van onvoldaanheid: die vertolkt wordt door Alfred de Musset: Une immense espérance a traversé la terre, Malgré nous vers le ciel il faut lever les yeux! een kreet van onvoldaanheid die alleen zijn bevrediging vindt wanneer men opblikt tot haar die genoemd wordt: ons leven, onze zoetheid, onze hoop. Vita, dulcedo et spes nostra! | |
[pagina 416]
| |
Alle eeuwen hebben Maria verheerlijkt. En op hun vereering hebben zij ieder den stempel gedrukt hunner persoonlijkheid door haar te maken volgens hun beeld en gelijkenis naar de bekommernissen die hen overheerschten. Rest de plaats aan te wijzen die wij zelf bekleeden in die heerlijke rei. Onze tijd is een tijd van twist en verdeeldheid. De antieke slang heeft zich getooid met het bonte kleed van den haat, en even sluipend als vroeger verwekt haar vleiende taal hebzucht en hoogmoed. De volkeren van het beschaafde Europa heeft zij tegen elkaar in het harnas gejaagd en vier volle jaren hebben ze, als wilde dieren ontembaar, elkander verscheurd. Met de punt van den degen werd vrede geschreven op den rookenden bodem, doch de harten wrokken als vroeger en zoo weinig is noodig opdat het bloed weer zou vloeien. In den schoot der naties is het even onveilig, want het kapitaal wordt gevloekt door den arbeid, theorieën met uitheemsche namen zweepen de drift op der burgers en als kamphanen worden de standen geplaatst tegenover elkander alsof de welstand der eenen van de vernietiging der anderen afhing. Edoch ook voor ons is de blijde boodschap gesproken: ‘Ik zal vijandschap stellen tusschen u en de vrouw, tusschen uw zaad en het hare: verbrijzelen zal ze u het venijnige hoofd!’ De plechtigheid zelf die ons heden te zamen brengt, geeft aan die woorden een passende beteekenis: Maria pacis, Regina pacis. Maria is de koningin van den vrede! Zij heeft niet geklaagd wanneer er geen plaats meer was in de herberg, niet getoornd wanneer zij vluchtte in ballingschap, niet gemord omdat ze moest blijven de bruid van een timmerman; haar Jesus heeft ze gevolgd op de baan naar den berg zonder de beulen te hoonen die hem deden neerzijgen ten gronde, zonder het volk te vermaledijden dat hem onrechtvaardig verguisde; ja, aan den voet van het kruis vergat zij tot den weedom haars harten om geheel het schuldige menschdom te nemen onder hare bescherming: ‘Zoon, ziehier uw moeder! Vrouw, ziedaar uw zoon!’ Maria is de verzoening der volkeren, zij is de toenadering tusschen de standen. Tot haar zullen wij gaan met den eerbied der oudheid, met het vertrouwen der middeleeuwen, met het wijze weten der moderne tijden; tot haar zullen wij gaan met in | |
[pagina 417]
| |
de handen de rozen der liefde om te geraken tot het ideaal door den Heiland ons voorgespiegeld en waarvan de hoop op verwezenlijking onverwoestbaar leeft in onze geloovige harten: een herder, een schaapstal, unus pastor et unum ovile!
Dr A. FIERENS † 18 Oct. 1921. |