Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||
De dood der Chimera's.
|
Mej. Elsje Verhaert, leerlinge aan het Conservatorium. |
Loulou, naaistertje. |
Hhr. Geerten Gossuit, student. |
Walter Weldert, kunstschilder. |
Iwan Karganov, Russisch uitwijkeling. |
Bruno Gelthof, seminarist. |
Johan, student. |
Rik Boenhuyzen, student. |
Stevens, letterkundige. |
Hein Bos, bediende. |
Van Bingen, |
Van Zijpes, } leerlingen aan de Academie voor Schoone Kunsten. |
Van Boeckel, } leerlingen aan de Academie voor Schoone Kunsten. |
Paerels, } leerlingen aan de Academie voor Schoone Kunsten. |
Brievenbesteller, |
Hotelbaas. |
Wachtmeester der gendarmen. |
Gendarmen, meiden, boeren, studenten, Academieleerlingen, enz. |
Speelt in vooroorlogsche dagen.
Bedrijf I.
Kaarsen, in stoopjes geplant, verlichten grillig de hoogroode gezichten der feestende vierders. Aan den balk, boven de tafel, hangen allerhande kroezen en
In de schemering der wegdiepende hoeken lost zich de bleekheid van een skelet op, en de vrouwelijke silhouette van een gedrapeerd mannequin. Te allen kante zijn teekeningen en schilderstudies opgehangen. In een hoek, verward dooreengesmeten, boeken, rollen papier, een veldezel. Achtergrond links, een groot dakvenster.
Maar, als de artiesten nu acheruitgaan is het hun eigen schuld. Wij leeren juist niets anders dan onzen stiel. Wij creveeren van honger en kunnen nog zelfs geen plaatsken van teekenleeraar krijgen. Daar gaat dan nog de een of de andere onderwijzer mêe loopen, die nog geen potlood in zijn pooten kan houden.
U had er die mannen niet mogen bijbrengen.
Ik vind er vermaak in.
Gij kunt dat niet omdat gij de opvoedkunde misprijst, mijne heeren. Ik heb ze bestudeerd en ik zeg dat uw koppen vol valsche begrippen zitten.
Om wat kwâjongens te leeren teekenen weet ge toch allicht hoe het aan te pakken. Dat weet men immers van zelf.
Neê Kop. - da's mis! vanzelf doet gij het juist verkeerd - een voorbeeld..... een voorbeeld! heel dat boek dat ik daarover gelezen heb stond er vol van.....
Verduiveld! wat ziet ge er verrukkelijk uit, Elsje!
Vindt u mij heusch mooi... Hoei! u drijft den spot met mij...
Neen, werkelijk mooi.
Ja - ik geloof wel dat dit kleedje mij wel staat.
...Als de kinderen hun tanden beginnen door te komen, wa zoude gij ze geven om op te bijten? (triomfantelijk), Ne lepel hé Kop! - lijk iedereen, ne lepel hé! ne lepel, wat een hard voorwerp is; als ge ze integendeel een zacht voorwerp zoudt moeten geven... Dat leert de opvoedkunde, ziede!
Is het mij geoorloofd eene kleine bedenking te maken?
Zeg op! Zeg op!
Denkt de heer Van Bingen een plaats aan te vragen in een instelling waarvan de leerlingen hunne tanden nog moeten krijgen?
Leeraar in een zuigelingeninstituut!
(Men verneemt van op straat gejuich en geroep als van een machtige schare volks en dan plots alles overstemmend, de ‘Internationale’.)
Wa 's da nâ?
De socialen.
Podekke jao! uas die gruute meetink manne!
O, maar ik ken iets veel mooiers, Elsje, - ik zeg maar Elsje? - U neemt het niet kwalijk, niet? - Ik vond het bij toeval in een Engelsch romannetje. Hoor maar:
U zoudt mij dit niet zeggen, niet?
Daar zou ik te eerlijk voor zijn.
Zoudt u niet tot het volgende punt van het programma doen overgaan?
Het is uw beurt iets voor te dragen, Elsje.
Wij gaan dadelijk stilte vragen.
Wa darefde gij zeggen. Kop! De Sus poet hebben! en ha zie nog gien proportie, 'k Zagekkik twee studies nor 't zelfde model astenblieft! war da 't er in 't een he! wel tien, en in 't ander?... dor gingen nondedomme nog gien zes koppen in!
Ja? Ja? en dewelke silvoplè?
Stilte.
Die nor Pooseke Soep, ge weet wel hé!... da nief model - ze wijf was 't komen vragen of dattem mocht komen pezeeren. 't Was toch zoe ne nette asse gezêe. Wettet nimeer?
Stilte.
Mijne Heeren! Wij zijn hier niet bijeen gekomen om te tateren gelijk oude begijnen maar om onszelf te ontwikkelen tot beschaafde kunstenaars, Moeder Vlaanderen waardig.
Zei men iets van Vlaanderen?
Mejuffer Elsje gaat ons iets voordragen.
U bent niets hoffelijk. Zeg tenminste Mejufvrouw Elisa Verhaert van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.
Spotvogel!
Maar het is niet gedaan?
Ja - neen - doch ik meende dat het wat lang zou worden.
Het wordt muziek op uw lippen...
Slaap weemoed - slaap
U móet ons nog iets voordragen. Elsje; voor ons zijt u een zóó wonderlijke openbaring... (aandringend) Doe het voor mij.
Ja doe het... ook voor mij.
Voor beiden dan?
Drink weemoed, drink...
Stilte daar in den hoek!
Moet ik den buitensmijter van de poesje halen?
(Gestommel op de trap. Iwan en Hein Bos komen buiten adem binnen gevlucht en blijven aan de deur staan luisteren).
Ik hoor niets meer - zij zijn ons kwijt.
Zij zijn rechtdoor geloopen.
Hein! Iwan! Wat is er gaande?
De politie zat achter ons.
Wat is er gebeurd?
Het is maar jammer voor mijn hoed. - Nou! ze mogen
hem toch gerust houden - daar zal geen Jood meer rijk mêe worden.
Maar wat is er toch eigenlijk gebeurd?
Wel, na de meeting ziet ge...
Het kwam door die brochures...
Meeting?... brochures?
Wie begrijpt daar iets van?
Ja ja - Ze weten weer van niets - allen dezelfde in alle landen; zij die de voorlichters zouden moeten zijn. - Het is om razend te worden.
Pas op mannen - hij gaat kwaad worden, (tol Itvan) G'hebt gelijk, Rus - zeg het hun maar eens....
Wel, het was er heel onstuimig toegegaan op de meeting. Men had de Revolutie toegejuicht - Werkelijk! - een oogenblik had ik het gevoelen dat het volk ontwaakt en aan het roeren gaat, dat het rijp wordt voor daden.
Daden! - eer het volk daden zal stellen!... zuig het uit tot den laatsten druppel, verneder het, sla er met den knoet op, eeuwen aaneen, het zal morren, vloeken, zich zelf bespotten, minachten zelfs, maar daden! - daden! -
Tegenover zijn meesters - het is de trouwe hond die zelf met de zweep in den muil zijn meester achterna loopt om toch maar bedwongen te worden - het is een vrouw die slagen behoeft om te beminnen. Met den dag zie ik dat duidelijker in. Het volk erkent ons niet die zijn redders willen zijn omdat wij het niet kastijden ten bloede toe, omdat wij slechts daar staan met ons hart vol liefde en opoffering en ijdele gebaren - daden, daden. - Geef dit groote lichaam een kop die het
bevelen zal daden te stellen; zonder dit is het een logge, doode massa.
Zie daar Rus.. - om niet in uw woorden te verdrinken.
U luistert zoo aandachtig, Mijnheer Geerten.
Maar het leek mij zoo... of hij levensvragen zou aanroeren.
Zijn er geen andere levensvragen?
Elsje, u zijt een zonnekind. - Weet u ook wat zwaarmoedigheid is? Hebt u het ook soms op u voelen vallen als een looden kaproen dat uw hoofd ten gronde drukt?
U bent bang van mij, niet?
O kon ik slechts zoo bang van u zijn als u het van mij zijt... (luid). Wij moeten drinken, Geerten.
Neen neen - laat mij.
Toen men ons wou aanhouden werd het een vechtpartij in regel. - De Rus daar heeft een agent haast den vinger afgebeten.
Dienaars der schoonheid - dienaars - menschen, menschen moet ge zijn die werken voor hun brood als alle anderen; mensch onder de menschen van wie gij ook afhangt als alle anderen. -
Zwijg! Weet gij wat een kunstenaar is?
Mensch onder de menschen!
Kunt gij hem bevrijden van den Satan, die zijn leven tot een heische extaze maakt; van die furie die gijliên in uw argeloosheid, die wij in bittere ironie ‘muze’ noemen, en met serafvleugelen tooien... vleugelen eener vleermuis; ja! een vleermuis, die zich in den bezem onzer haarbossen nestelt en onze hersenen leegpikt. (sarcastisch) Mensch onder de menschen!
O, als ik denk wat gij zijn kondet en wat gij niet zijt. Wat zijn wij arm naast u, wij de denkers met onze saaie rede; onze rede die bewijzen kan maar niet overtuigen. Wij, kunnen het hoofd der Menschheid niet ormen, wij, met onze rede alleen; ons ontbreekt de Verbeelding: de verbeelding die beelden schept, welke de handeling afdwingen... en dat is uw rol en dat is uw roeping: de verbeelding der Menschheid te zijn.
Wat moeten wij daarvoor doen?
Toon hun, tot de hallucinatie toe, het beeld hunner ellende: zing hun het edele der opoffering en de schoonheid der daadwekkende kracht. Leer hun het lied van den onrecht-vernielenden Haat waaruit de Liefde wordt geboren.
De Haat?
Ja, de Haat. Schrik niet om dit woord, ook haat kan een vorm van liefde zijn; ook Haat is edel en groot als hij zich tegen het kankerend kwaad stelt om het te vernielen. In deze eeuw van vrijheid; vrijheid die de zwakke weerloos overlevert aan den willekeur van den sterke - is het ons noodlot háát te zaaien, opdat eens de dag der groote opstanding moge komen...
Wij moeten het gemeenschapsleven der menschen aan den chaos gelijk maken - want een orde wordt slechts
uit een chaos geboren.
Wij moeten dit leven tot een hel maken en er verdoemden zijn opdat zij die na ons komen een hemel van Liefde zouden kunnen stichten waar zij rechtvaardigen en heiligen zullen zijn.
Maar kunnen wij niet opbouwen?
Wie zijt gij, die zulke vragen stelt?
Het is Geerten Gossuit, de jonge letterkimdige.
De pleegzoon van den financier Maertens?
Dat ben ik.
Waarom?
Ik ben onrechtvaardig, immers u ken ik niet. (uitvarend) O, maar ik word razend, ziet ge, bij de gedachte alleen aan die heertjes die artiest willen spelen en voor breede geesten willen doorgaan en hunne oudjes eens verbluffend willen ergeren door hun te laten hooren dat ze met anarchisten omgaan... - heusch, met echte anarchisten, en die bij ons komen zitten en zich dan een heele man voelen wijl ze dat durven - en ons doen ze met schijnbare belangstelling praten en zij luisteren aandachtig - aandachtig of ons geen excentriek gezegde gaat ontsnappen dat goed zou staan in een relaas aan de vriendinnetjes; en wij, onnoozelaars, wij merken het niet en... denken dat zij onze gevoelens deelen. (schouderophalend) Och ja, op het oogenblik zelf doen zij dat wel misschien, want wie is zoo versteend of ontaard dat hij ongevoelig zou blijven, wen er gesproken wordt over de edelste aspiraties der menschheid naar rechtvaardigheid en liefde.
Maar als zij dan een armen luizenvent ontmoeten is die onaestetisch, ziet ge; in practijk doorvoeren wat in theorie erkend wordt is immers waanzin, niet? en zichzelf daarvoor slachtofferen: zijn eigen persoontje!
Wat denkt ge wel! zij zijn immers artiesten - zij moeten zich integraal realiseeren en daarvoor moeten zij voortleven van het onrecht waarvan zij genieten - of daarom kunnen zij zich niet bemoeien ‘met politiek’.
Op die hoogmoedige kinderen, op die princieplooze mollusken spuw ik, hoort gij, spuw ik met al de verachting die in mij kan opgewekt worden...
Schijnheilige dilettanten noem ik u!
Neen, dat ben ik niet. - Wat anderen zijn dat weet ik niet; ik ben te jong om ondervinding te hebben van de menschen. - Maar wat ik wèl weet, dat is dat ik hier sta met een hart verlangend naar een oneindigheid van liefde; met een ziele tuk op vrijheid, op rechtvaardigheid, op schoonheid met één wil: te leven naar wat ik voel te zijn de eenige rechtmatige gids: mijn geweten.
Jean Jacques. -
Zóó sta ik voor het leven.
Zóó denkt gij te staan, maar zóo staat gij niet. Wat zijt gij nog bitter jong! Later als ge zult geleefd hebben, zult gij het bekennen.
Zóó sta ik voor het leven - ik en mijn geweten, zijt gij dan vrij van de wereld, vrij van uw omgeving, vrij van uw egoïsme?
U dénkt vrij te zijn omdat gij de banden nog niet gevoeld hebt die u omstrikken.
U weet niet dat u een gevangene zijt, een gevangene der samenleving als alle menschen; dat de stem van het geweten verloren gaat in het veelvuldige choor der sophismen.
U weet niet dat de vrijheid moet heroverd worden door heroïschen strijd; storm en bliksem de luchten zuiveren vóor het gouden lentelicht hen kan doordrenken.
Wie is er heldhaftig genoeg om zich zelf te zijn, spijts de samenleving en spijts zichzelf? eigen aspiratie's en eigen zwakheid. Want wat weegt onze zin voor rechtvaardigheid licht tegenover onzen drang naar 't geluk!
Zoovelen hebben de rechtvaardigheid begeerd in hunne jeugd; zóó weinigen hebben, in latere jaren, halsstarrig geweigerd de bestaande onrechtvaardigheid te schoren. Zóó zult gij ook doen - als alle anderen.
Neen. - Ik nooit. Al wou ik het, het ware mij onmogelijk. - Ik zou niet kunnen gelukkig leven van een onrechtvaardigheid.
Maar gij zult u overtuigen dat dit geen onrechtvaardigheid is. Heel de samenleving is gebouwd op een onrecht en een logen. (Sarcastisch) O vrees niet, zij zullen u allen gedienstig bijstaan, uw magen en vrienden met hun goeden raad en ondervinding, zij zullen u verplichten uw geweten te vervormen naar hun voorbeeld. Dat is de traditie ziet ge - de heilige traditie... de leering. - Wie hen niet wil involgen en zijn rein kindergeweten mededragen door zijn leven is een hoogmoedige, want hoogmoed is het te denken dat hij beter en reiner zijn kan dan zij allen en de geslachten die hen voorafgingen...
Hij is weer op zijn stokpaardje, zulle.
Is hij weer bezig de waereld te corrigeeren?
Ge meugt preêken nor hartekelust zulle, russische prefeet - mor as nen pastoer hé I in zijnen biechtstoel (na een geluidloos lippenbeweeg) al fluisterend in en hoeksken hé! - zoe zulde gij ons allemaal nie ambeteeren, hé? -
Ze meenen het niet kwaad hoor - idealen al wat ge wilt - maar één ding wordt gevraagd - dat g'hunne rust niet zoudt storen.
(achter op het tooneel zit schrijlings op eene en begint daarop heel gerythmeerd te trommelen).
Mannen ‘village nèger...
Kom af - een kongoleesche tango!
Verduivelde slempers, kunt ge u niet wat koes houden.
Hela daarboven, seffens krijg ekik mijnen zolder op mijnen kletskop.
Mijnheer Walter, hier is een mammezelleke met een briefke veur haw.
e.a. -
Poes - Poes - Poes
‘Zal slechts tot negen uur overwerken Kom u halen - Loulou. -
Hel en Hemel - Hip Hip - Hoera!
Goed nieuws?
Muziek! Brabançonne! Tararara.
Wat is 't? Wat is 't? Heeft uw lief soms nen tweeling gekregen?
Heerlijke danskunst! Uiting van het gemoedsleven. Muze der Vreugde.
Wat denkt ge wel!
Vrede aan de menschen van goeden wil!
Dan dans ik met den Antichrist - Méfiez-vous des contrefaçons! -
Ja maar neen.
(het skelet in zijne armen nemend).
Deze zal mij niet verstooten.
Is dat voor kunstenaars een gezellig samenzijn!
Kunt u niet wâ van de maskes spreken, Rus?
Als ge tóch wilt dat wij leusteren.
Van de liefde.
Van de liefde - ha! ha! ha!
Die gemeene dronkaards hebben misschien iets goeds gezegd. Liefde vernoemen is de vijand vernoemen van alle recht. Zij is het die de beste harer verdedigers machteloos maakt. Is er een apostelziel in u Geerten, hoed u voor haar.
(is gevallen en zit nu op den grond, de polsgewrichten van hel skelet betastend, dan laat hij zijne hand over ribben, bekken, knieschijf glijden).
Als ik den beminden arm aai is het dit harde been dat mijne strealing ontdekt. De zachte huid, het teere vleesch wijken voor den greep. - Op u stuit de omarming. - gij zijt de even argeloos-gevoelde, ongeziene uitkomst Uitkomst der streelende hand. - Is dit de uitkomst van liefde en leven? -
Daar stuitte mijn duizeligste zoen.
Tusschen twee grijnslachende beenderen verpletterden wij slechts onze lippen als wij de oneindigheid der liefde zouden drinken.
Ik begrijp u niet.
Liefde! Zij is de groote Verleidster. Zij is het die de edele energieën van hun doelwit afwendt, die anders de zaak der rechtvaardigheid zouden dienen. Zij is diegene die doet vergeten. Zij is de eeuwige illuzie die de menschen in ijdele begoocheling naloopen. Zij is de eeuwige logen met dewelke de achtereenvolgende geslachten zich paaiden om den moed te hebben te blijven leven. Zij is de groote misdadigster omdat zij de armsten en ellendigsten aan de wanhoop ontrukt.
Aan de wanhoop? - hoe kunt u ze daarom vervloeken?
Groote beslissende daden worden uit wanhoop geboren. Wanhoop alleen is vruchtbaar. Als de menschheid zal wanhopen zal ze gered worden... of ten eeuwigen dage verloren gaan. Geef den mensch het gevoel dat hij niets meer te verliezen heeft en hij zal handelen; goed of slecht; redding of zelfmoord - maar hij zal het gebaar wagen waarvoor hij anders zou terugdeinzen.
Is het om die nieuwe geologische laag te vormen van versteende beenderen dat wij leven, leven baren en sterven. Moeten de gele menschenriffen de harde heirbaan vormen over de oppervlakte der nieuwe aarde opdat de voetzolen van wandelende goden niet zouden verzinken in het oeroude slijk?
Hij die rechtvaardig wil zijn, mag hij het geluk niet verlangen waar zijn kindsheid van gedroomd heeft?
Twee goden kan men niet dienen. Wie eens één hunner
heeft aanschouwd wrordt verblind en blind blijft hij voor alle anderen. Eéns maar kunt ge u offeren. Wie zich uit liefde aan de menschheid offert kan zich niet wregschenken aan een vrouw...
Liefde, welke liefde ook, eischt haar slaaf, gehéél.
Liefde - liefde, maar van dat tooverwoord heb ik geleefd. Haar heb ik bemind in afwachting van de onbekende Beminde - te weten dat zij zich eens mijner zou openbaren, steunde mij in de uren van neerslachtigheid.
Indien ik Haar niet mag begeeren - wie zal mij steunen?
Liefde - de groote illuzie - Liefde de eeuwige logen zei hij. - Wie kan dat aannemen en blijven leven?
Wie van ons allen gelooft in het geluk der liefde?
Indien wij eerlijk waren met onszelf - eerlijk zooals wrij het niet durven zijn tegenover onszelf.
Och! hebben wij geen gelijk, niet te durven?
Hoe kunt u zóó spreken?
Mag ik de vraag stellen hier aan u allen en zult u den moed hebben eerlijk te spreken?
Wie van u allen, - spijts alle wenschen en begoochelingen: in den grond van zijn wezen - gelooft in Liefde?
Ja - gelooven en gelooven is twee. - Ge kunt u dat wel es veur en half urke wijs maken as ge zoé e lief dingske in uw armen hed hé!
Zwijgt al maar. (af).
Gelooven in Liefde. - het ware al even mooi als zich zelf te gelooven terwijl men eene liefdesverklaring stottert.
Liefde! Wat is Liefde? een heerlijke roes! de armen rekkend naar de sterren, een duikelsprong in afgrondelijke zee -
Liefde? een prikkeling tot intenser leven. Waarom vraagt u niet, wie er in wijn gelooft, of in de likeurflesch - of aan opium? Ook zij baren droomen. -
Maar wie durft het zich bekennen?
Neen - neen, dat kán niet.
Geen onzer die in zuivere eerlijkheid zichzelf onderzoekt durft beweren dat hij gelooft. Hij wil gelooven - hij wénscht te gelooven maar - hij gelooft niet - zooals hij, in den grond, aan geen enkel Credo gelooft dan aan dat van zijn Roem en zijn Lijden.
Neen - dat is niet waar. - Zal geen uwer dan spreken?
U zijt een vrouw Elsje - dat is iets heel anders - U kunt niet zien dan door uw gevoel - niet met de onverbiddelijke helderheid van den geest - Gijlie moet leven van deze illuzie.
Maar jullie, van wat leven jullie dan?
Van deze illuzie's en van andere misschien. -
Wij geven ons over aan deze illuzie's of zij werkelijkheid waren. Wij weten dat wij ons zelf begoochelen. - Maar wij willen het ons niet bekennen. Wij roepen het tegenovergestelde, schreeuwen het, huilen het aan de wereld om onszelf te overtuigen, om te beletten dat de medemenschen in henzelf zouden kijken en de gruwbare waarheid verkonden. - Wij willen blind zijn. - Wij zijn blind met razernij - het is onze fierheid en onze hoogmoed - zoo zijn wij niet overwonnen. -
Maar nû - nû dat gij ziende zijt - hoe zult gij leven voortaan?
Dezen stond van helderheid zullen wij verdrinken onder duizenden van waan, en morgen reeds zal ik mij over dezen schamen als om eene zwakheid. -
...Of als de Wijzen uit het Oosten zullen wij de Waarheid blijven aanschouwen en niet leven. Waarom te leven? verzonken in het Niet zullen wij aan het lijden ontsnappen. Het volle bewustzijn en het volle onbewustzijn alleen geven zaligheid. Wij moeten Adam zijn of Boeddhâ.
Ik begrijp u niet. - Ik begrijp u allen niet! Verzet gij u niet? Springt gij niet op? Walter, Johan, Geerten. - Roept gij niet? Huilt gij niet? Al overweldigend brult gij niet als de gekwetste leeuwin uit het British? -
Waarom? elke daad is ijdel.
O - ik wou u wurgen.
Waarom Elsje?
Om wat hij zegde.
Wurgen omdat hij de Waarheid heeft gesproken?
Het is niet de waarheid!
Waarin heeft hij zich vergist? Waarin heeft ons aller Rede gefaald?
U zijt een sfinx. Elsje - als alle vrouwen.
Het is niet de Waarheid! -
Maar lieve juffrouw, dit zijn geene bewijzen.
Het is niet de waarheid!
bewijzen - bewijzen - als ik hier sta en het u roep en het u huil, ik, arme vrouw in eene protestatie van heel mijn wezen dat het niet de waarheid is! -
Is dit geen bewijs?
Neen.
Voelt ge zelf niet dat ge doolt; voelt ge zelf de opstand van uw wezen niet? - wilt ge met heel uwe ziel dit gezegde niet vernietigen. - Is dit geen bewijs?
Misschien -
Dat een vrouw de Waarheid niet torsen kan.
Atlas was ook geen vrouw - en de Waarheid is misschien zwaarder dan de Aarde. - O de Mensch is een caryatide! Waarom ben ik geen beeldhouwer?
Neen, Elsje heeft gelijk - zeg dat ze gelijk heeft. Leven is gelooven. - Leven is hopen. - Leven is beminnen. - Zeg dat ze gelijk heeft - of ik verga. God en Hemel heeft uw spot en twijfel reeds uit mij verdreven. U doodt mij zoo gij de Liefde doodt waar mijn laatste hoop is saamgetrokken.
De Vrouw heeft een diepere intuïtie van het Onbewuste. - Zij ziet waar wij niets meer onderscheiden in de donkere diepten van ons wezen.
Wie zal het raadsel der Vrouw doorgronden... de vrouw werkelijk zien in de naaktheid harer ziel - Wie zal ooit de Eva aanschouwen?
Welke is die liefde in dewelke gij niet gelooft? Maar wat is liefde dan voor jullie?
Na zen z'ielemoal on 't zot weurren.
Kom mee groene - wij zullen u wijzen wat liefde is.
Laat mij met rust.
Wauw. Waûw. Waûw.
Liefhebbers van Liefde! gien amateurs? langs hier is de weg! -
Zij weten wat liefde is - Zij leeren met schrikkelijke duidelijkheid wat wij in onszelf niet meer kunnen ontwarren.
Neen, zij kennen de liefde niet. - Een beestachtig instinkt alleen kan niet de liefde zijn.
Liefde is een slagwoord. - Er is niets dan een wederzijdsche begoocheling om het wulpsche genot.
Neen - dat kan niet.
Hebt u ondervinding? - Wat wil u dan meespreken?
Neen - Liefde is meer. -
Liefde is de opperste poging des menschen om zich uit zichzelf te redden... niet meer alleen te zijn. Wat is ons leven anders dan een gang naar Calvarie, gebogen onder het kruis onzer menschelijkheid. Liefde is de poging om elkaars kruis te helpen dragen, om niet meer alleen te staan... alleen in den nacht van den chaos - elkaars
medelijden te voelen in den pijnlijken tocht is hare groote teederheid - en dat is geen logen.
Neen - zoo versta ik liefde niet. - Liefde is méér dan medelijden.
Liefde wil meer zijn en Liefde loopt te pletter op de onverbiddelijke rotsmuren die ons menschzijn afsluiten. Liefde is een wanhoop en Liefde is een opstand.
Ja Liefde is een wanhoop - Liefde kan niets anders dan een wanhoop zijn - want wij allen, levenden, uit liefderoes geborenen, voelen wij ons niet kinderen der wanhoop - en dát is onze erfzonde. Toen de ziel wanhoopte God te kunnen bereiken, wierp zij zich op de vrouw als in den krater van een laaienden vuurberg - en was beider zielezelfmoord niet voltrokken op den razenden stond der ontvangenis? Slechts hij die aan zijne ziel wanhoopt bemint!
Dan past het u niet mij van de Liefde te willen weerhouden. U die u daar straks als de geincarneerde wanhoop hebt aangesteld.
Zal er dan nimmer één gevonden worden om mij te verstaan! -
Ik ben de dorstige naar rechtvaardigheid en u noemt mij de wanhopige. -
In uwe maatschappij is geen plaats voor rechtvaardigheid en ik wanhoop dat zij er zal heerschen. -
U noemt mij de wanhopige omdat ik vertwijfel aan deze wereldorde waar u allen in berust, maar welken naam zal uwe berusting dan dragen tegenover de rechtvaardigheid? -
Ik versta niets van al wat u zegt. - ik kan u niet volgen. - O, ik wil slechts leven en gelukkig zijn. -
Wilt gij geen waarheid dan?
Ik wil het geluk - wat scheelt mij de waarheid. - Ik wil het geluk. - Ik wil.
De liefde?... Ik kan geen wijze zijn. - Ik kan mijn hart niet versmoren.
Geerten!
Elsje!
De stem van LOULOU.
Walter!
Zijt u werkelijk daar? (zoekt naar zijn hoed). Ik ben er dadelijk, (springt zonder behulp der ladder door de valopening) Naar den kelder met alle filosofen.
Och, moeten wij de Liefde versmaden omdat hare stem iets anders kondigt dan wat wij haar vroegen in jongensonwetendheid? (kijkt naar zijn uurwerk). Het is tien uur - ik heb beloofd thuis te zijn.
Goeden avond, heeren.
Waar gaat hij heen?
Naar zijn meisje. - Het is ook tijd voor mij. (af).
U zijt mijn eenige discipel, Hein. - Wat? Moet gij ook weg?
Ja - een haastige brief posten.
U zijt steeds in de weer voor onze gedachten, (neemt den brief op dien Hein heeft neergelegd om zijn jas aan te schieten).
Wat is dit?
O! privaatzaken...
Ik ga met u mede! (vloekend). Hein, Hein - gij ook!
De stem van HEIN (buiten).
Maar put ik mijn kracht niet uit deze liefde?
Zóó is de zitting afgeloopen.
Ja.
Ik had mij dezen avond heel anders voorgesteld.
Heel anders - ja heel anders.
Het is vervelend zoo'n gevoel van onvolledigheid.
Hebt u ook dat gevoel?
Wat kijkt u bedremmeld... - Ja, ik had mij zooiets leutig en kleurrijk voorgesteld - à la Mûrger. - Zij zijn wat zwaartillend, onze mislukte Bohemers.
Wij zijn zóó onbeholpen... omdàt wij niets anders kunnen dan ernstig zijn. Het is de schromelijkste vloek die op iemand wegen kan, de hatelijkste verwensching zijnen aartsvijand toe te richten: een ernstige natuur te gorden. - U vindt het wel leuk te kunnen schertsen?
Ja - met hen die slechts scherts verdienen.
Verdienen zij allen dan geen scherts?
Zou meisjesscherts en meisjesglimlach soms geen mom kunnen zijn? -
Elsje?
Geerten.
Ik moet u spreken. - U zult mij aanhooren. - U moet mij aanhooren, en niet schertsen, Elsje. Ik moet u danken om uw protest daarjuist, uw geloof heeft mij gered uit de twijfelende wanhoop die mij beloerde. (innig). Gelooft ge dan heusch in liefde, Elsje?
En gij?
Hoe zou ik niet in liefde gelooven vermits ik in u geloof! (hij val Elsje's beide armen, drukt haar tegen zich aan en schouwt haar in de oogen).
Geerten.
Eindelijk hebben wij malkander gevonden. Lieve, ik heb zóó naar u getracht - heel mijn jongelingsleven geleefd in de betrachting van dezen dag. Ik wist dat gij ergene levend waart die ik zou beminnen.
Ik heb u sinds altijd bemind - Geerten. Mijn hart wou naar u sinds de eerste onzer ontmoetingen. - Maar een meisje mag dat niet toonen - niet? zij moet beminnen en lijden in stilte, en wachten - wachten of hij niet zal komen...
En hij is daar - hij is daar en hij houdt u in zijne armen...
Vreemd dat ik u niets kan zeggen. Ik had zooveel te zeggen. -
Geerten, dit is toch geen droom?
Neen, melieve, dit is een werkelijkheid, schooner dan onze droomen.
Het Geluk...
Al het geluk waar wij van droomden... Ik durf niet meer spreken, Elsje... Ik durf niet meer fluisteren - iets goddelijks beheerscht ons - een wonder voltrekt zich in ons...
O dit te mogen beleven.
Een wonder - ja - een wonder.
Uwe oogen worden heel rustig... Ik heb u eerst bemind om hunne onrustige vlam die ik ook in mijn oogen voelde branden. Licht daar ook mijn geluk in stille glanzen?
Uwe oogen vlammen - Zij doen mij vreezen en vertrouwen - Uwe oogen vlammen, Geerten. Ik durf ze niet meer aanzien.
Elsje - Elsje. - Uw wezen straalt - straalt - Uw opgeheven wezen baadt in het sterrenlicht. - O, zie de sterren, lieve.
Hoe is de hemel volzaaid - nooit zag ik zulken sterrenhemel.
Alles is schijn - alles is waan - alles is logen - er is maar éen werkelijkheid en éen waarheid: wij beiden die malkander beminnen voor de oneindigheid der hemelen.
Waar zijn wij? - Ik weet niet meer waar wij zijn? Wij vullen de Ruimte. - Wij weerhouden den Tijd. Tijd en Ruimte vergaan. - Alles vergaat - wij beiden vergaan in ééne Liefde. Lieve - Lieve -
Het is mij of de eeuwigheid begint...
EINDE EERSTE BEDRIJF.
DIRK VAN SINA.
- voetnoot+
- N.B. - Dit tooneelstuk is het eerste der trilogie. ‘De Deemstering der Zielen’, welke zelf het eerste deel uitmaakt van een dramatisch behandeld geheel: ‘De eeuwige Verlossing’.
- voetnoot(1)
- Uit een gedicht van Helène Swarth.