| |
| |
| |
Boekennieuws.
K. Kuiper: De Ontwikkelingsgang der Grieksche Letterkunde. Haarlem, Tjeenk Willink en Zoon. 350 bl. Prijs fl. 5.50.
Prof. Kuiper, wiens geleerdheid ons jaren geleden reeds zoo te boeien wist in zijn ‘Grieksche Landschappen’ heeft nu in die landschappen de Letterkunde gesitueerd op een wijze die niet anders dan prachtig kan worden genoemd.
De Amsterdamsche hoogleeraar leidt ons rond van Homeros tot Plato. Hij gaat inderdaad niet verder dan tot den aanvang der Macedonische Overheersching. Het is een ontwikkelingsgang in den strengsten zin: Ontkiemen, opgroeien, kweeken van bloem en vrucht. Het tijdperk van verval, dat inzet met de wereldverovering van het Grieksch, dank zij Alexander den Groote, en dat gaat tot een nieuwe bloeiperiode, die van het Grieksch der kerkvaders, is natuurlijk ook belangrijk genoeg. Maar de Grieksche harmonie van den eersten ‘ontwikkelingsgang’ is wel degelijk met Plato afgesloten. En het verder verloop van de Grieksche Letterkunde schept naar geest en gehalte heel andere perioden.
Eén ongerief brengt de werkwijze van Dr. Kuiper mee: Aristoteles, hij die toch alles in een machtige synthesis samenvat wat Griekenland vóor hem heeft gedacht, is hier buitengesloten. Aristoteles hoort bij Alexander, zegt hij, en dat is waar. De geschiedenis geeft Kuiper gelijk. Maar alwie de ontwikkeling kent van den Griekschen geest zal een dubbele teleurstelling voelen als dit boek uit is: een teleurstelling ómdat het uit is, want het is een weergaasch mooi boek, en een teleurstelling omdat op zulk een ‘Plato’ niet een ‘Aristoteles’ mag volgen...
Wij wachten verlangend op wat Prof. Kuiper ons nog brengen zal.
Intusschen zijn we een Handboek van de Grieksche Letterkunde-in-haar-opgang rijker geworden dat grootere talen ons mogen benijden.
Wetenschappelijk is dit werk zoo verzorgd dat men lang zal moeten zoeken naar ook maar eenig detail
| |
| |
dat niet in orde zou zijn. Men wordt zoo gewaar dat Dr Kuiper niets overslaat van wat in zijn vak wordt verricht. Maar verblind in 't nieuwe is hij niet. Hij gaat bizonder om- en voorzichtig te werk: zoo blijft hij wat het Iliasproblem betreft, steeds van meening dat we hier met meer dan één dichter hebben te doen.
Bewonderenswaardig ook is de methode van Kuiper. Klaarheid, doorzichtigheid, orde en maat. Dat alles heeft hem zeker de Grieksche geest geleerd. Alles zit zoo keurig in mekaar: overzichten, portretten, korte inhouden, kritiek, dat Kuiper het zelfs wint van Croiset's handboek.
Ook de taal van dezen klassicus verdient een pluimpje. Zoo verzorgd en zoo fijn, dat men ook hier zou kunnen spreken van Grieksch in 't Nederlandsch.
Dit boek is wel degelijk een groote aanwinst. Als men zulke werken krijgt in eigen taal zou men groot ongelijk hebben in de eerste plaats naar vreemde te grijpen.
J.P.
| |
Dr H.T. de Graaf: Om het hoogste goed. - Mij voor goede en goedkoope Lectuur, Amsterdam. 1918. 300 blz.
Ook deze schrijver verstaat onder ‘het hoogste goed’ het geestelijk goed van het menschdom. Dr De Graaf, die een zoeker is, en die van 't geen staat geschreven in boeken en in zijn eigen diepste gemoed al heel wat heeft nageplozen, bracht van het beste van zijn denken en voelen saam in dit boekje van de wereldbibliotheek.
Het is een bundeltje vol geleerdheid, dat is iets; maar ook vol wijsheid, dat is beter.
Zijn ‘uitgangspunt’ is de wereld der stoffelijke verschijning en de wijziging daarin gebracht door 's mneschen technische bedrijvigheid. In die 2ost-eeuwsche omgeving hooren de menschen thuis met hun streven naar steeds betere dingen: Die worden ons bezorgd door de wetenschappen, de kunsten, de maatschappelijke beweging, de politiek. In elk daarvan constateert Dr de Graaf de tekorten aan ‘opvoeding’. Vandaar zijn breedvoerige uitweiding over dit element ter volmaking. Uit zijn beschouwingen is het duidelijk dat der menschen groot gebrek, in al hun bedrijvigheid, is, te veel in den breede te werken. Wij moeten meer naar de diepte toe. En in het hoofdstuk ‘bezinning’
| |
| |
geeft de schrijver ons zijn meeningen over methode in dat speuren naar de diepte heen, zijn gedachten over ‘nut’, ‘recht’, ‘waarheid’, ‘karakter’ ‘schoonheid’, ‘volk en menschheid’. Zoo komen we tot het vestigen van een ‘waardenstelsel’ en tot de begrippen over ‘het hoogste goed’. De leer over dat hoogste goed wordt, ten gerieve van hen die condenseering noodig hebben, gebracht in de symbolen van den godsdienst, die aldus het groote noodige blijkt.
Men kan alvast uit dit kort overzicht opmaken dat hier niet aan 't woord is een orthodox-geloovige, maar wel een vrome geest, die lessen geeft waarmee degenen die ver afstaan van 't geloof hun voordeel-, en, mij dunkt, een zeer groot voordeel kunnen doen.
Ook de Graaf is een ‘expressionnist’, en zijn boekje kan er heel wat toe bijdragen om de kunst te verzoenen met haar sociale zending. Waar deze leerling van Heymans polemiseerend optreedt is hij minder gezellig. Maar dat is, gelukkig, zeldzaam. Over 't geheel kunnen we den grooten Groninger hoogleeraar en het Nederlandsch publiek geluk wenschen met dezen zijnen modelpopulariseerder van groote en schoone gedachten.
J.P.
| |
Eug. de Bock: Beknopt overzicht van de Vlaamsche Letterkunde, hoofdzakelijk in de 19e eeuw. De Sikkel, Antwerpen.
Dit bundeltje, ofschoon zeer sterk aanleunend bij Vermeylen, heeft zijn eigen verdiensten, doordat het de Vlaamsche Beweging zoo innig met de Vlaamsche letterkunde doet samengaan, en een scherp oog houdt op de buitenlandsche stroomingen. Sympathieke trekken heeft het genoeg, o.m. wordt hier recht geschonken aan Pol de Mont; maar wederkeerig doen andere uitspraken nogal bevreemdend aan: Zoo wordt b.v. hier het werk van Mevrouw Courtmans grooter kunst dan dat van August Snieders! Uit nader en stipter studie zou wel eens kunnen blijken dat Snieders onder al onze romantiekers de hoogste staat......
J.P.
| |
Julien Kuypers: Op ruime Banen, de opbloei van onze Nieuwe Letteren en het Vlaamsche Tijdschrift Van nu en Straks. 1893-1901.
Eigenlijk de geschiedenis van ‘Nu en Straks’ zonder meer. Maar dan ook dit relaas zoo goed als volledig. Nog meer dan in 't vorig bundeltje geldt hier
| |
| |
Vermeylen als de groote denker en zegger. Enkel bejammert Kuypers, en met reden, dat de inzetters van de vernieuwing niet over de kracht beschikten om ze door te zetten en te handhaven. Al te gauw waren ze moe en lieten ze het werk aan andere handen over. Dewelke? Kuypers kon wel iets meer hebben gezegd. Want hij weet het zeker.
J.P.
| |
Herman Wolf: Studies over hedendaagsche Duitsche Letterkunde, N.V. Uitgevers-Maatschappij Van Loghum, Slaterus en Visser. Arnhem. 1921.
Een verzameling schetsen, van een goed aangelegden critischen geest, die echter door het nieuwste wat al te zeer is ingenomen om tegenover hetgeen onmiddellijk voorging volkomen rechtvaardig te zijn.
Zoo komt de studie over Hugo von Hofmannsthal beslist uit op een onderschatting van dezen zeer fijnen en diepen dichter.
Al de anderen worden met zorg en liefde getypeerd: Stefan George, Thomas Mann, Rilke, Bahr, Wasserman, Fritz von Unruh, Leonhard Franck, Heinrich Mann.
Langzamerhand wordt het boek een lofzang, die zijn vollen toon bereikt bij het expressionnisme.
Het valt niet te loochenen: Er is in dit boek veel degelijkheid van studie, en, waar het schrijvers voorkeur geldt, ook frischheid van vorm.
D.W.
| |
B. Timmermans: Poésies choisies et annotées. Wolters, Groningen, Den Haag, 1921.
Het beste wat de Fransche lyriek heeft geleverd, van Chénier tot Verhaeren is hier verzameld, en met sobere, keurige nota's voorzien.
Een welkome eigenaardigheid van deze verzameling is de wijze waarop ook de dichters van tweeden rang tot hun recht komen: ze staan telkens met één gedichtje naast een gelijkaardig vers als dat van hun grootere broers tusschen de hoofdfiguren in. Daar is b.v. Sully Prudhomme. Hij prijkt met 12 stukken, en krijgt dus recht naar rang. Maar onmiddellijk na zijn ‘Yeux’ komt het sonnet van Auguste Angellier; ‘Les Caresses des Yeux’ en onmiddellijk na zijn ‘Habitude’ vinden we ‘Petits Bourgeois’ van François Coppée. In een leerboek werkt zulk een methode prettig, en boeiend.
D.W.
| |
| |
| |
Dirk Coster: Marginalia, 2e druk. - Van Loghum, Slaterus en Visser, Arnhem.
Een boekje aphorismen. De meeste wijzen geven zooiets aan 't einde van hun loopbaan; 't zij ze hun wijsheid halen uit hun rijkgevulde practische leven, 't zij ze die putten uit stilgerijpte gedachte; 't zij ze heeten Hippokrates of Epictetus, Marcus Aurelius of Pascal, de Brune of Schopenhauer, Ebner Eschenbach of Spitteler.
Dirk Coster integendeel zet in met zoo'n bundel. En ik durf niet zeggen, dat hij, zoo jong, de mindere is van de ouderen. Deze letterkundige criticus is inderdaad een sterk denker. En hij is een sterk denker in de eerste plaats omdat hij vóor alles poogt een goed mensch te zijn. Beiden, Dirk Coster en Just Havelaer, beschouwen het literaire woord als een zedelijk apostelschap. En wat Havelaar weidscher en luider boodschapte in zijn ‘Humanisme’ en in zijn ‘Democratie’, waarover in 't vorig nummer, zegt Dirk Coster stiller, korter, kerniger, bezonkener en inslaander in deze Marginalia.
Wat we reeds wisten uit zijn kritiek vernemen we hier nog straffer en pakkender; Dirk Coster is de vriend van 't geweten en de vijand van 't verstand. In den hongeren mensch zijn weten en geweten één, zegt hij; en 't verstand noemt hij ergens: ‘de wreede geest’.
Hoezeer dan ook een vijand van koude logica weet Dirk Coster orde te scheppen in zijn uitspraken: ‘Herinnering en Voorgevoel’, ‘Moderne Menschheid’, ‘Levenskracht’, ‘Liefde en Liefdeloosheid’, ‘Zielskracht’, Menschelijke Liefde,’, ‘Christelijke Liefde’. Zoo heeten zijn indrukken. Dat hij het goed en ernstig meent met het Christendom, lijdt geen twijfel. En zijn inzicht in 't Christendom groeit met hemzelf. ‘Zooveel de mensch reeds is, zooveel verstaat hij van de Evangeliën’. Hij weet zeer goed dat hij er nog niet alles van verstaat. Aan zijn toon merkt men dat hij nog niet heeft gevonden wat hij zocht: Dirk Coster is niet rustig, is niet blij. Er is veel licht in zijn boekje. Maar dit licht lacht nog niet in zijn blijheid. Toch zal hij veel zoekers een heel eind verder helpen. Hij is zóo vol van levensernst dat wellicht allen, wie ze ook wezen, en hoeveel rijker aan waarheid dan deze denker-met-zijn hart ze zich ook in hun trouw-orthodox geloof mochten voelen, zijn boekje niet zullen sluiten zonder rede- | |
| |
nen te hebben tot dankbaarheid jegens iemand, die 't grootste en 't hoogste zoekt niet in de wereld, niet in de wetenschap, maar in zijn eigen diepste zelf.
Hoef ik dan nog te zeggen dat in dit boekje veel schoonheid is neergelegd? Niet alle bladzijden zijn even schoon, maar vele stralen goud uit hun zwarte lettertjes:
‘Wanneer de ziel zich zuiver houdt, zoo dwingt zij daardoor het leven haar geluk te geven’.
En dat Coster met zijn licht ook naar de blijheid klimt getuigen zijn laatste bladzijden:
‘Het Stoïcisme leerde het gemis der aardsche vreugden vreugdeloos verdragen; het Christendom leerde het gemis der aardsche vreugden verdragen van uit een hooger vreugde, die wel ieder oogenblik bereid is de kleinere vreugden van de aarde te bestralen, doch die uit zichzelf bestaat en die de natuurlijke straling is van de gezuiverde ziel’.
D.W.
| |
Aanbevolen boeken:
M.J. KOENEN: Verklarend Zakwoordenboekje der Nederlandsche Taal (bezorgd door Th. Lancée en W.K.D. Lustig) 79e druk. fl. 0.75. Wolters, Groningen-Den Haag. |
EDM. ROSTAND: ‘Les Romanesques’, (2e serie, No 3 van ‘Fransche Lectuur voor de Middelbare School, onder redactie van P.B. Benjert en J.J.B. Elzinga), arrangée et annotée pour les classes supérieures de l'école secondaire, par J. Fransen. Wolters, Groningen-Den Haag. |
HENRI DE LA VAULX et ARNOULD GALOPIN: ‘Un Tour du Monde en Aéroplane’, 1re série, No 3 van ‘Fransche Lectuur, enz.’, arrangé et annoté par P.B. Benjert et J.J.B. Elzinga, 186 bl. fl. 1.90. Wolters, Groningen-Den Haag. |
C. BROUWER und G. RAS: ‘Das Wunderhorn’, Erzählungen, Geschichten und Gedichte fürs dritte Jahr, illustriert von L.O. Wenckebach. Wolters, Groningen-Den Haag. |
|
|