Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] De boomen van Tongerloo. Ik zie zoo graag de boomen, Met stoeren, sterken stam, En groene looverdroomen In gouden zonnevlam! De Noordsche donk're dennen, Met breeden takkenzwaai, Hun kegeltoppen wennen Aan licht en zonnelaai. De koningsbeuken schijnen In purper-rood satijn, Zij fonk'len van robijnen En drinken zonnewijn. En populieren wijzen, Als zonnenaalden doen Vóór Pharao's paleizen, Den hemel aan 't plantsoen. De lange takkenklissen Van 't buigzaam esschenhout, Doorweven bladernissen Vol druipend zonnegoud. Met uitgetande pijken, En wringend armgebaar, Staan vast de strijdbare eiken, Als fortentorens zwaar. En de kastanjeboomen Doorbouwen gansch de lucht Met logge looverdomen, Bebloesemd of bevrucht. De klaterpopels klappen Met blaârkens, wit als room, Zoo vlaggewimpels flappen Langs onzen Scheldestroom, [pagina 232] [p. 232] En slanke wilgen weven Hun parelgrijzen kant, Vol wiss'lend zonneleven, Hoog boven 't veie land. Als maanbelichte perken, Langs donkre bosschen, klaar, Staan reine, rilde berken, Met lokkend looverhaar... 't Zijn allen koningszonen: Zij heerschen over 't land; Maar wie de vorstenkrone Hier boven de andren spant? Dat zijn de trouwe linden, De wachters der Abdij; Waar zal men boomen vinden Zoo groot en goed als zij? Hun schonken zijn als rotsen, Doorkorven en verweerd; Hun knotsen stormen trotsen, Verwrongen en gedeerd. Zij dragen naar den hooge, Op armen, zwart en oud, Met zeven ellebogen, Hun logge loovervout... De zonne drenkt die blâren, Doorweekt ze met haar gloed: En tint'len doen hun âren Van zuiver zonnebloed... Laat wuiven in de winden Die blâren zonder tal... Ik hoop, mijn trouwe linden, Dat God u sparen zal! Zuster M. JOZEFA. Vorige Volgende