‘Decoratief figuur’ dat iets heeft van een teekening van Buonarroti.
- Van Ensor kan ik niet houden. Hij is als de tegenhanger van Fra Angelico. Waar deze alles ruim en zuiver zag, ziet gene alles vuil en smerig. Welke duivelsche geesten dwarrelen rond die ziel? Ik ben bang voor de uur zijner dood. Die zal vreeselijk wezen.
Waarom zijn de gebroeders Jespers, mijn vrienden, en die veel talent hebben, waarom zijn de Smet en Permeke, mooie kunstenaars en die hun ‘stiel’ meester waren, waarom is mijn vriend Daye, die te Madrid Velasquez ging bestudeeren, en wiens tekniek hij gevonden had en prachtig toepaste, waarom zijn die nu allen andere wegen ingeslagen? Waarom zijn die nu juist cubisten en futuristen geworden? Krachten die verloren gaan.
De cubisten, futuristen, dadaisten! Ik spot niet met hen. Ik heb er oneindig medelijden mee. Ik zie ze in de verte zoo als de verdoolde wandelaars op de beweegbare zanden van Bretagne, en er is een pijn in me want alle moeite is nutteloos, en mijn roepen is te vergeefs.
Futurisme, cubisme, dadaisme, de drie graden van uiterste decadentie. Verder kan het nu niet meer; we zijn op den bodem geraakt.
Dertig jaar geleden schreef Peladan over ‘La Décadence Latine’. Nu mogen we schrijven over ‘La Décadence Européenne’. En dit op alle gebied; niet alleen op het gebied van kunst.
En voelt niemand wat er aan 't gebeuren is? Voelt niemand dan dat de grond siddert en beeft, dat al onze kaartenkasteelen van valsche princiepen en theorieën ineen storten?
En uit het Noorden komt een Storm op.
Dat diegene die kan bidden, bidde; en die kan weenen, weene, want ik zie in de lucht reeds de Vier Groote Ridders op hun paarden; het vizioen uit de Apocalypse.
Dat degene die met heilig vertrouwen de vonk van het Geloof in zich draagt, kniele,, de handen gevouwen, nederig prevele ‘Heer, uw wil geschiede. Amen.’
EUGENE JOORS.