Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 723]
| |
De oorsprong der vereering van ‘o.l. vrouw van vrede’ in de St Niklaaskerk te BrusselGa naar voetnoot(1).Reeds vernamen wij een en ander omtrent het Maria-Congres dat 8-11 September te Brussel zal worden gehouden. Dit Congres staat in verband met de kroning van het beeld van O.L. Vrouw van Vrede, hetwelk in de Sint-Niklaaskerk dier stad vereerd wordt. In de(n) Standaard van 14 Februari verscheen een historisch artikel over het ontstaan en den bloei der Mariavereering, onder den titel: ‘O.L. Vrouw van Vrede in de St Niklaaskerk te Brussel’. De schrijver van dit artikel, E.H.A. De Boeck, zegt dat deze vereering dagteekent van den vrede, welke na den slag van Ransbeke (Grimbergen) tusschen de Berthouten van Mechelen en de Hertogen van Brabant werd gesloten. Die vrede zou de vrucht zijn van het vurig smeeken der bevolking tot Maria in de St Niklaaskerk te Brussel. De dankbare geloovigen vereerden dit beeld met den nieuwen titel: Maria Pacis - ‘O.L. Vrouw van Vrede’, ter gedachtenis van die weldaad. Van toen af nam de godsvrucht tot dit wonderbeeld eene groote uitbreiding; de geloovigen kwamen met goed gevolg heul en troost zoeken, vooral tijdens openbare rampen. Historische bronnen citeert E.H. De Boeck niet; alleen onderaan een paar nota's in oud-Vlaamsch, met de enkele, vage aanduiding: Rijksarchief. Ongetwijfeld een uittreksel uit een werkje, dat ten dienste der bedevaarders was opgesteld. De tekst der nota's zelf verwijst naar een verhaal van Sigebertus (wij veronder- | |
[pagina 724]
| |
stellen hier den beroemden kroniekschrijver van Gembloers), die spreekt van de menigvuldige mirakelen, welke gebeurd zijn in de St Niklaaskerk, ten jare 1150 (1e nota), en van den grooten toeloop van het volk, dat de Moeder Gods kwam bedanken en haar Beeld vereeren in dezelfde kerk (2e nota). De historische bronnen, waaruit de E.H. De Boeck geput heeft, zijn evenwel niet onvindbaar. Evenals in vroegere geschriften over ‘O.L. Vrouw van Vrede’ werd hier in hoofdzaak het bekende werk van Wichmans: Brabantia Mariana (Antverpiae, Apud Joannem Cnobbaert, 1632) rechtstreeks of onrechtstreeks benuttigd. Deze bekende schrijver bepaalde zich hoofdzakelijk tot het afschrijven van 't historisch gedeelte van een smeekschrift, dat door den Aartsbisschop van Mechelen, Jacobus Boonen, aan de Aartshertogin Isabella gestuurd werd, om hare hulp in te roepen voor het heropwekken der godsvrucht tot ‘Onze Lieve Vrouw van Vrede en Eendracht’Ga naar voetnoot(1). De twee andere plaatsen van zijn boek, waar Wichmans het heeft over dezelfde feiten, zijn een bijna letterlijke aanhaling van wat hij in Hoofdstuk LXVII neerschreef.Ga naar voetnoot(2) Hoogergenoemd smeekschrift, dat als historische bronnen het Novale Sanctorum van Johannes Gielemans (gest. 1487) en de Kroniek van Affligem aangeeft, bevat het verhaal van het ontstaan en den opbloei der godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede. Ziehier in 't kort den inhoud. Te Nederwaver, een dorp van Brabant, heerschte er eene groote godsvrucht tot de Moeder Gods. Eene wonderbare kas of schrijn, door Engelenhand gemaakt, werd er rond 1050 ontdekt, en men bouwde eene kapel op de plaats door de H. Maagd daartoe uitgekozen. Groote wonderen moeten er gebeurd zijn. De aanwezigheid van dit schrijn zou vooral een wonderbaar hulpmiddel geweest zijn tegen de pest: in 1153 dankten tachtig dorpen daaraan de bevrijding van die vreeselijke besmetting. Omstreeks dien tijd bracht men dat eerbiedwaardig stuk naar Brussel over, om het te laten versieren (door een goudsmid). Eensklaps brak er de pest uit. Doch | |
[pagina 725]
| |
toen het heilige schrijn van de woning van den goudsmid naar de kerk van den H. Nicolaas werd overgebracht, hield de besmetting aanstonds op; groote wonderen grepen er plaats van Paschen tot het feest van den H. Joannes den Dooper. Te zelfder tijd kwam naar Brussel de beroemde processie van O.L. Vrouw van Affligem. Monniken dier beroemde Abdij droegen op hunne schouderen het wonderdadige Maria-beeld, dat, volgens de overlevering, den H. Bernardus had gegroet. Deze plechtige ommegang werd genoemd: Processie van O.L. Vrouw van Vrede. Ze werd aldus geheeten om den vrede, dien de Brabanders en de Heeren van Grimbergen kort te voren hadden gesloten. Tijdens den slag van Ransbeke, waarop deze gelukkige vrede gevolgd was, had men de wieg van Godfried III, met den vierjarigen Hertog erin, aan twee wilgen opgehangen, om de Brabanders in den strijd aan te wakkeren. Nu de vrede behaald was, werd het Beeld van O.L. Vrouw van Affligem, de Bewerkster van de overwinning en van den vrede, in triomf rondgedragen; daarachter volgde de kleine Hertog, wederom liggend in zijn wieg, dan de bloem van den Brabantschen adel, en verder meer dan dertig duizend menschen. Dat deze dubbele processie, zoowel die van Affligem als die van Nederwaver, naar de St Niklaaskerk kwam, getuigen de Brabantsche Annalen. Ook de Prinsen en hunne verwanten kwamen onder ingeving des Hemels tot gevoelens van vrede en eensgezindheid, terwijl zij hier te Brussel in de kerk van den H. Nicolaas vóór het schrijn van O.L. Vrouw van Waver baden, zooals de Kroniek van Affligem getuigt. (Zie verder den tekst van die kroniek). Ook in een geschil tusschen den Abt van Affligem en den Prior van Waver werd Maria's tusschenkomst ondervonden. De Abt van Affligem, onder wiens rechtsmacht het Prioraat van Waver stond, hetwelk het wonderbare schrijn in eigendom bezat, wilde het uit de St-Niklaaskerk wegnemen, om het naar Affligem over te brengen. Doch wat moeite hij ook aanwendde, hij kon het stuk van het altaar niet opnemen. Ten einde raad liet hij den Prior van Waver toe, zelf dit wonderbare schrijn op te nemen en naar Waver terug te brengen: wat deze zonder moeite volvoerde. | |
[pagina 726]
| |
Totdaar het verhaal volgens Wichmans, wat wij hier bondig hebben samengevat. Voegen wij hier nog ter opheldering aan toe, dat het prioraat van Neerwaver afhankelijk was van Affligem, en door deze Abdij gesticht werd in 1092. De Abt van Affligem had dus volle rechtsmacht te Neerwaver. De kas van Neerwaver waarvan sprake, werd verbrand (door de Geuzen). Doch de Aartsbisschop van Mechelen, Jacobus Boonen, deed er eene nieuwe vervaardigen, waarin eenige overblijfsels van de oude, alsmede verscheidene reliquieën van heiligen werden opgesloten (1628). Deze wordt heden nog vereerd (te Nederwaver). Alvorens de twee bronnen, waaruit het verhaal van Wichmans is gevloeid, afzonderlijk te bespreken, zij het ons geoorloofd hier reeds den nadruk te leggen op een paar bijzonderheden. 1o De godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede in de St-Niklaaskerk betreft niet een wonderbeeld, aan die kerk eigen. Nergens zegt Wichmans, die nochtans in zijn ‘Brabantia Mariana’ alle Maria-bedevaartplaatsen der streek aangeeft, dat de St-Niklaaskerk te Brussel een eigen beeld van O.L. Vrouw van Vrede zou bezitten. De godsvrucht der geloovigen betreft volgens hem én het wonderdadige schrijn van Waver én het Mariabeeld van Affligem, dat door de Monniken dier Abdij naar Brussel was overgebracht. Van den anderen kant sluit de gezonde rede het bestaan uit van nog een ander wonderbeeld. Immers, in dit geval, zouden er terzelfdertijd niet minder dan drie wonderbeelden van O.L. Vrouw van Vrede te Brussel zijn samengekomen. Waarlijk, dan kon men gaan denken, dat het er om te doen was, collectie te houden van dergelijke Lieve-Vrouwenbeelden, en dit in een kapel van kleinen omvang, als de St-Niklaaskerk toen was, en bij een toeloop van omstreeks dertig duizend man op een enkelen dag, zooals de kroniekschrijver van Affligem zegt. 2o Deze zelfde reden, neimelijk het ongerijmde van het samenbrengen van Lieve-Vrouwenbeelden die denzelfden titel hebben, doet van den beginne af reeds twijfel ontstaan omtrent het verhaal dat Wichmans geeft omtrent het beeld van O.L. Vrouw van Affligem. En inderdaad, twee geschiedschrijvers dezer Abdij, Odo Gambier en Phalesius, getuigen uitdrukkelijk, dat | |
[pagina 727]
| |
het wonderbeeld van Affligem, hetwelk volgens de overlevering den H. Bernardus gegroet heeft bij diens verblijf in bewuste Abdij), tot 1580 niet van zijne plaats werd weggenomen, en dal het tot dan toe den titel ‘O.L. Vrouw van Vrede’ niet heeft gedragen. Van den anderen kant zegt de kroniekschrijver van Affligem, wiens tekst wij aanstonds zullen geven, geen enkel woord van dien zoogezegden omgang met het Beeld van O.L. van Vrede. Wel spreekt hij van eene processie, door den Abt van Affligem en zijn monniken gehouden met het schrijn van O.L. Vrouw van Neerwaver. Wij hebben dus alle reden om ook dit feit als onwaar ter zijde te schuiven. Het gaat hier dus enkel over het wonderbare schrijn van O.L. Vrouw van Neerwaver. Wij zeiden reeds dat het smeekschrift tot Aartshertogin Isabella gericht, met het doel den eeredienst tot O.L. Vrouw van Neerwaver te bevorderen, en waaruit Wichmans heeft geput, als historische bronnen opgeeft: het ‘Novale Sanctorum’ van Joannes Gielemans, en de kroniek van Affligem. Het is hier de plaats om beide bronnen na te gaan, wat hun inhoud betreft, en de feiten die ze verhalen onderling te toetsen. Joannes Gielemans was Regulier Kanunnik van het Roode Klooster bij Brussel. Hij stierf in 1487. Van hem hebben wij 1o Het Sanctilogium, 2o Het Hagiologium Brabantinorum, 3o Het Novale Sanctorum en 4o Het Historiologium Brabantinorum. Zijne werken, die grootendeels verloren waren, werden door de Bollandisten in de Keizerlijke Bibliotheek van Weenen ontdekt en door hen te Brussel uitgegeven (in 1895). Het ‘Novale Sanctorum’ van dezen hagiograaf bevat onder meer ‘De Geschiedenis van O.L. Vrouw van Waver.’ Daarin wordt ons verhaald van den wonderbaren oorsprong der kas, van den opbouw der kerk te Neerwaver en hoe deze plaats aan Affligem werd geschonken. Verder wordt verteld, hoe eene te Brussel uitgebroken pest, op Paaschdag 1150 ophield, dank zij dit wonderbare schrijn, dat in de stad ter versiering bij een goudsmid was gebracht. De Abt en de monniken van Affligem, die dit feit vernamen, spoedden zich naar Brussel om het schrijn naar hunne abdij over te brengen; doch te vergeefs, zij kunnen het ondanks al hun pogen niet opnemen. | |
[pagina 728]
| |
Tot op St. Jansdag bleef het op 't Altaar van de St. Niklaaskerk staan. Nu komt men van wijd en zijd toegeloopen, groote wonderen grijpen plaats voor dit heilig kleinood. Vooral was het wonderbaar om zien, hoe doodsvijanden zich onmiddelijk met elkander verzoenden, zoohaast zij voor het schrijn te zamen kwamen. Op Sint Jans-dag deden de Abt en de monniken van Affligem, na eene plechtige processie, eene nieuwe doch vruchtelooze poging om den kostbaren schat weg te nemen. De Prior van Waver daarentegen nam de wonderbare kas zonder de minste moeite op en bracht ze naar Waver terug, terwijl onderweg de klokken van alle kerken en bidplaatsen van zelf begonnen te luiden. Op den volgenden Paaschdag brak de pest uit te Rosières. De heilige schat werd er naartoe gebracht, en de pest hield op, en zoo gebeurde het in talrijke dorpen. Wat meer is, diezelfde besmetting overviel drie jaar achtereenvolgens, in diezelfde dorpen, op denzelfden dag, ja op hetzelfde uur, de personen, die de eerste maal werden aangetast. Dit duurde tot dat de gewijde kas hen kwam bezoeken en genezen. Vandaar de gewoonte, dat het wonderdadige schrijn in plechtigen ommegang werd rondgedragen en dat men zich jaarlijks te Waver aan de Moeder-Maagd, op het feest harer geboorte, toewijdde; of zich vrijkocht door een cijns, wanneer men verhinderd was deze opdracht te doen. Volgt nog een later bijgevoegde lijst van de relikwieën in het heilige schrijn van Waver opgesloten. Welk is nu de waarde van dit verhaal, waaruit, zooals wij kunnen bemerken, de schrijvers over O.L. Vrouw van Vrede zoo dikwijls hebben geput? Wij gelooven dat men geen beter antwoord op deze vraag kan geven dan wat de Bollandisten schreven in hun inleiding tot de werken van Gielemans. ‘Verre van ons te beweren, dat de verhalen, die wij hier in het licht geven, als echte historische bronnen moeten aangezien worden. Evenwel zijn er daaronder zulke, die over vaderlandsche gebeurtenissen of over de geschiedenis van Brabantsche kloosters en kerken zaken bevatten, welke geloofwaardig zijn en waard gekend te worden: We denken dat het fabelachtige van zijn verhalen toch welkom zal zijn bij hen, die graag heiligenlegenden lezen, terwijl de echte ver- | |
[pagina 729]
| |
halen, alhoewel zij niets bevatten, wat niet reeds in dleveren, dat ze kunnen doorgaan voor een aloud, geschreven getuigenis. Daardoor zullen wij nog meer zekerheid hebben omtrent het ontstaan en de lotgevallen van vele godvruchtige plaatsen’Ga naar voetnoot(1). Het getuigenis dier gezaghebbende schrijvers is afdoende. Zonder ‘a priori’ alles te verwerpen, wat hij ons over O.L. Vrouw van Nederwaver verhaadt, moeten we toch met de grootste omzichtigheid ons van genoemd verhaal bedienen. Wanneer hij ons dan feiten vertelt, welke rechtstreeks of onrechtstreeks tegenstrijdig zijn met een anderen, alleszins geloofwaardigen schrijver, dan eischt de voorzichtigheid, dat wij die als onwaar beschouwen. Zulk een geloofwaardig auteur is wel de reeds meer genoemde kroniekschrijver van Affligem. Wereldberoemd is de zoogenaamde Kroniek van Gembloers. Sigebertus (gest. 1112), een monnik dier abdij, stelde deze kroniek op, welke de voornaamste feiten der wereldgeschiedenis bevat van af 381. Na zijnen dood werd dit werk door zijne medebroeders een tijdlang voortgezet. Nauwelijks was het bekend, of overal in de kloosters vond het kopiisten (afschrijvers), die Sigebertus' Kroniek op hunne manier verder schreven en met plaatselijke bijzonderheden vermengden. Aldus geschiedde het ook in de Abdij Affligem. Sigebertus' werk werd afgeschreven en de voornaamste historische feiten dier Abdij, of die welke betrekking hadden op Affligem werden er aan toegevoegd. De auteur van Affligem ontleende bovendien vele feiten aan eene andere voortzetting van Sigebertus' Kroniek, namelijk aan het Auctuarium Acquianense. De kroniekschrijver van Affligem schreef vóór 1189, gelijk blijkt uit eene aanhaling van het jaar 1154, waarin hij, sprekend van Koning Hendrik van Engeland, zegt dat deze Vorst nog regeert. Welnu deze stierf in 1189. Wij hebben hier dus eene geschiedkundige bron van allereerste gehalte wat de feiten betreft, die ons bezighouden. De schrijver, die ze ons mededeelt is oor- en ooggetuige geweest van die feiten. Wij laten hier de | |
[pagina 730]
| |
vertaling van zijn Latijnsch verhaal volgen (zie Migne, P.L. Vol. CLX, blz. 284. Anno 1152). In de kerk van St-Niklaas te Brussel heeft de H. Maria, de Moeder van Jezus-Christus, zooveel mirakelen gedaan, dat men van af de tijden der Apostelen van zoovele en zoo groote wonderen op zulk een korten tijd niet meer heeft gehoord. Wanneer men, met de toestemming van den Abt van Affligem en op aanraden van de monniken de Kas (van Waver), die men ter eere der H. Maagd met goud en zilver wilde beleggen, te zamen met de andere relikwieën welke in dit Schrijn zijn opgesloten, uit de kerk van Waver naar de St-Niklaaskerk (van Brussel) had overgebracht, kregen aanstonds door de Goddelijke Macht en door de verdiensten der glorierijke Maagd blinden het gezicht, dooven het gehoor en kreupelen den gang terug. Van af de Paaschweek tot het Geboortefeest van den H. Joannes den Dooper werden een menigte kranken, die door verschillende ziekten waren geplaagd, opnieuw gezond. Indien de monniken al die feiten hadden opgeschreven, dan zou dit een lijvig boekdeel tot stichting der geloovigen gevormd hebben. De goede geur (van die feiten) verspreidde zich in korten tijd over heel den omtrek. Niet alleen uit onze, maar zelfs uit ver afgelegen streken kwam arm en rijk toegesneld. De geloovigen van allen ouderdom en van beider kunne kwamen hunne offergiften aanbieden, en ze offerden zooveel geld, dat men het moeilijk kon tellen. Een deel van dit geld werd aan de armen geschonken, een ander werd besteed voor het herstellen der kerken, een derde voor de monniken, die in de kerk van Affligem of in die van Waver den Heer dienen. Ook de Abt van Affligem kwam met zijne monniken te voet tot aan de stad. Daar deden zij Alben en Koorkappen aan, en trokken zoo processiegewijs, de kerk van Sint-Niklaas binnen, bij het zingen van Gods lof en van dien zijner heilige Moeder, en onder de toejuichingen der menigte, die op dezen dag op dertig duizend man geschat werd. De geloovigen getuigden, dat zij nooit eene kloostergemeente eene processie hadden zien houden, 't zij op bevel des Keizers, 't zij op bevel van den Paus, die zoo stichtend en zoo wel geordend was. Eéne weldaad vooral, die de glorierijke Moedermaagd gedurende dien tijd aan de geloovigen verleende, mag niet vergeten, maar moet veel- | |
[pagina 731]
| |
eer met nadruk vermeld worden: vele oorlogen (bella multa), die reeds op ingeven van den booze waren ontstaan, alsook oproeren werden vreedzaam bijgelegd. Want velen, die daar samen kwamen uit verschillende streken en van wie men wist, dat zij onderling in vijandschap leefden, werden aanstonds door de tusschenkomst der geloovigen met elkander verzoend, zonder dat zij van elkander eenig geld of eenige voldoening eischten - wat nochtans in zulke gevallen gewoonte is (bij de wereldlingen) - alleen bewogen als zij waren door de vreeze Gods en door de liefde tot de allerbeste der moeders. Wanneer dit tijdstip voorbij was, werd de Kas met de Relikwieën naar de voornoemde kerk (te Waver) teruggebracht. Edoch hield de Moeder der Barmhartigheid gedurende het gansche jaar niet op, hare weldaden aan de zieken uit te deelen. Anno 1153. De Brusselaars hebben dit jaar het onrecht goed gemaakt, dat zij het vorige jaar als stijfhoofden en hardnekkige menschen den Abt en de broeders hadden aangedaan. Want ze haalden ‘Onze Meesteres’ (Domina nostra) - zoo immers noemen ze Haar - met godsvrucht uit de kerk van Waver, en ontvingen ze met eere; en op gestelden tijd brachten ze Haar vreedzaam en met vreugde terug.’ Wanneer wij deze zoo klare en zakelijke uiteenzetting van feiten volgen, zien we aanstonds in, dat hier enkel spraak is van de wonderbare kas van Waver, die voorloopig en bij toeval in de kerk van Sint-Niklaas werd geplaatst, en niet van een ander wonderbeeld, zooals wij reeds hooger, bij de bespreking van den tekst van Wichmans, zeiden. Moeilijker is het echter, den oorsprong der godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede op te speuren. Wichmans geeft hiervoor aan: de overwinning van Ransbeke in 1143, waarbij de eenjarige Hertog Godfried, in zijn wieg liggend, tegenwoordig wasGa naar voetnoot(1). Hem volgden de latere historieschrijvers van O.L. Vrouw van Vrede. Het historisch verhaal van het smeekschrift tot de Aartshertogin Isabella gericht, dat Wichmans aanhaaltGa naar voetnoot(2) en waarvan we reeds spraken, geeft als geboortecijfer van Godfried III het jaar 1152 aan. Dus heeft volgens de opstellers van dit smeek- | |
[pagina 732]
| |
schrift de vrede met de Berthouten eerst rond 1152 plaats. Joannes Gielemans van zijn kant plaatst in zijn ‘Novale sanctorum’ den oorsprong van de godsvrucht tot O.L. Vrouw van Waver rond het jaar 1150, wanneer O.L. Vrouw van Waver de pest te Brussel op wonderbare wijze deed ophouden. De kroniekschrijver van Affligem daarentegen vermeldt de wonderen, die verricht werden door het Heilig Schrijn van Waver in de kerk van St-Nicolaas te Brussel, toen het daar in 1152 door een bloot toeval geplaatst werd. Wat is nu onder al die tegenstrijdige gegevens voor waar aan te nemen? We beweren vooreerst, dat de godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede niet te zoeken is in den vrede welke tusschen de Heeren van Grimbergen en de Brabanders gesloten werd, en dit om de eenvoudige reden dat eerst in 1159 een bestendige vrede tusschen beide partijen intrad. Eerst dit jaar immers werd de burcht van Grimbergen verwoest en de heer dier sterkte verplicht vrede te sluiten met den Hertog van Brabant. De oorzaak dezer gebeurtenis wordt niet toegeschreven aan O.L. Vrouw, maar wel aan het feit dat de Graaf van Vlaanderen, die gewoon was den heer van Grimbergen te helpen, hem nu in den steek liet. Aldus verhaalt het de kroniek van Affligem, die ten jare 1143 van geen slag van Grimbergen weet te spreken. Nu rijst evenwel de vraag: vanwaar de inschuiving van een feit dat niet eens bestaan heeft? Ziehier onze bescheiden meening. De oorsprong van het verhaal van den slag van Ransbeke (Grimbergen) in 1143 is waarschijnlijk te zoeken in het oppervlakkig lezen van de meermaals genoemde kroniek van Affligem. Anno 1159 zegt deze: Een geweldige oorlog ontstond, een twintigtal jaren geleden, tusschen den Hertog van Leuven, Godfried den Jonge, en Walter, bijgenaamd Berthold. Het kind Godfried lag nog in zijn wieg; de heethoofden van beide partijen verstoorden den vrede. Daaruit volgde groot kwaad. Het was alsof eene besmetting over beider goederen gekomen was. Want de landbouwers, van hun goed beroofd en in ellende gedompeld, verlieten hunne haardsteden. De grond, door de bewoners verlaten, bleef onbebouwd. Gedurende omtrent twintig jaar zag men niets dan ellende, branden, moorden en rooven, totdat dit jaar in den vierden strijd (tegen de Heeren van Grimbergen) de | |
[pagina 733]
| |
aloude burcht ten gronde ging, die zoo lange jaren den omtrek had beheerscht. De heerlijke en vermaarde vesting werd door een rechtvaardig oordeel Gods afgebrand en geslecht, wat door menschelijke kracht nauwelijks was te doen. Dit gebeurde op het feest van den H. Remigius. Aldus van alle hulp verstoken en in den steek gelaten door den Graaf van Vlaanderen, op wien hij steeds betrouwde, maakte hij (de Heer van Grimbergen), vrede, alhoewel ter elfde uur, met den Hertog van Brabant. De uitdrukking: Puer quidem Godefridus adhuc in cunis jacebat: ‘Het kind Godfried lag nog in zijn wieg’ werd door de historieschrijvers van Brabant samengebracht met de vernieling van het kasteel van Grimbergen. Zoo b.v. de Brabantsche YeestenGa naar voetnoot(1), gedicht door zekeren Jan de Klerk in 't begin der XIV eeuw. Volgens dezen dichter was de inneming van Grimbergen te danken aan het feit dat de jonge Godfried, liggend in zijn wieg, vóór de vesting werd gedragen. Bij dit schouwspel werden de belegerden tot vreedzame gevoelens gebracht; zij legden de wapens neer, de vrede werd gesloten, doch het slot van Grimbergen werd verbrand en neergehaald.Ga naar voetnoot(2) Het verhaal van den jongen Hertog, die volgens de dichters in zijn wieg den strijd bijwoonde tusschen de Heeren van Grimbergen en de Brabanders, was geworden tot en nationaal epos, dat voortdurend nog populariteit bijwon. Daaruit ontstond de legende van den slag van Ransbeke of Grimbergen in 't jaar 1143. Hier kon onze jonge Hertog, als kind in de wieg liggend worden opgevoerd; wat onmogelijk was bij de vernieling van het slot van Grimbergen in 1159. Een jongeling van 17 jaar slaapt toch in geen wieg meer!Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 734]
| |
Wanneer de Aartsbisschop van Mechelen, Jacobus Boonen, zijn smeekschrift richtte tot de Aartshertogin Isabella om de godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede te bevorderen, laschte hij er het verhaal in van den slag van Grimbergen. Waarschijnlijk was hij op het dwaalspoor gebracht door de hierboven aangehaalde woorden van den kroniekschrijver van Affligem: Vele oorlogen (bella multa), die reeds op ingeven van den booze waren, ontstaan, alsook oproeren, werden vreedzaam bijgelegd. Niets was natuurlijker dan deze weldaad toe te schrijven aan O.L. Vrouw van Vrede. Doch het jaartal 1152, het jaar der wonderen in de St Niklaaskerk, was te verwijderd van het geboortejaar van Godfried III. Wichmans zag dit in. Daarom meende hij het jaartal 1143 te moeten plaatsen in zijn eerste Boek, Hoofdstuk VIII blz. 116, alhoewel hij hier bijna letterlijk het historisch gedeelte van het smeekschrift van Aartsbisschop Boonen afschrijft, dat hij geeft in zijn tweede Boek, Hoofdstuk XVII. Zoo was de legendarische overwinning op de Heeren van Grimbergen van 1143 voor goed verbonden met den oorsprong der godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede. Blijft nu nog het verhaal van Gielemans, die den oorsprong dier godsvrucht vooral zoekt in het wonderbaar ophouden der pest te Brussel, door tusschenkomst van het wonderbare schrijn van Waver. Vooreerst moet het jaartal dat Gielemans aangeeft, ons niet veel bekommeren. Hij zelf zegt immers circa a. 1150, rond het jaar 1150; op twee jaar min of meer zal het dus niet aankomen. Doch wat te denken van het wonderdadig ophouden der pest? Wanneer we dit verhaal van Gielemans vergelijken met dat van den Affligemschen kroniekschrijver, worden we aanstonds getroffen door het feit, dat de auteur van Affligem, die de feiten meemaakte en ze tot in de kleinste bijzonderheden weergeeft, geen woord afweet van al het wonderbare dat Gielemans ons drie eeuwen later bekend maakt. Zulk een tegenspraak, al zij het maar een negatieve, moet gansch ten nadeele van Gielemans uitvallen. Het is niet te denken dat de kroniekschrijver van Affligem, die zorgvuldig alles | |
[pagina 735]
| |
aanteekende wat met het wonderbare schrijn van Waver te Brussel gebeurde, zulk een feit als het wonderdadig ophouden der pest, zou verzwegen hebben, hetwelk volgens Gielemans het begin der vereering van O.L. Vrouw van Waver te Brussel moest geweest zijn. Gielemans van zijn kant, ontleent aan het Auctuarium van Affligem feiten, waarop hij den bouw zijner legenden optrekt. Zoo is het verhaal van den twist tusschen den Abt van Affligem en den Prior van Waver klaarblijkend geput uit de feiten, die de kroniekschrijver van Affligem anno 1153 aangeeft. Men ziet dat het gestrenge oordeel, dat de Bollandisten over Gielemans als geschiedschrijver velden, niet zonder grond was.
Na de geschiedenis der godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede ontdaan te hebben van al het oneigene en het legendarische, dat vele eeuwen er om heen hebben opgehoopt, zullen wij trachten de ware geschiedenis dier devotie met eenige trekken samen te stellen. In Neerwaver, een afhankelijk prioraat van Affligem, vereerde men vroegtijdig een schrijn onder den titel: Arca Foederis: ‘Ark des Verbonds’. Talrijke relikwieën waren er in opgesloten. Het was in de middeleeuwen als 't ware een behoefte, steeds in het voorwerp der vereering iets te zoeken, dat met een of anderen bijzonderen nood overeenkwam, al was het verband misschien ver gezocht. Zoo b.v. riep men den Martelaar of de Martelares, van wie verhaald werd, dat hun de tanden door den beul waren uitgerukt, tegen de tandpijn aan. De oorspronkelijke titel: Arca Foederis ‘Ark des Verbonds’, waaronder men de gewijde Kas van Waver vereerde, was een der meest bekende symbolen van O.L. Vrouw. Door haar goddelijk Moederschap had zij tusschen God en de menschen den band hersteld, die door de zonde was verbroken, en aldus den vrede gebracht. Het Alleluia-vers der Votiefmis van O.L. Vrouw (van Paschen tot Pinksteren) zegt het zoo treffend: ‘De twijg van Jesse heeft gebloeid: de Maagd heeft den Godmensch gebaard: den vrede heeft God teruggeschonken, in zich het diepste met het hoogste verzoenend.’ Wanneer oorlog en broedertwisten oplaaiden, nam het volk spontaan zijn toevlucht tot het heilige Schrijn van Waver dat zoo heerlijk Maria als Vredestichtster verzinne | |
[pagina 736]
| |
beelde. De kroniekschrijver van Affligem legt op deze hoedanigheid een bijzonderen nadruk. Wat Maria voor het menschdom in 't algemeen had gedaan, dit deed zij nu voor een volk of voor enkelingen afzonderlijk. Vandaar de nieuwe titel, waarmede het dankbare volk haar begroette: Maria Pacis ‘O.L. Vrouw van Vrede’ of letterlijk vertaald: ‘Maria van den Vrede’. We kennen reeds het begin en de groote uitbreiding van den eeredienst tot O.L. Vrouw van Vrede te Brussel. Het Schrijn van Waver naar Brussel overgebracht, om door een goudsmid versierd te worden, verrichtte een menigte wonderen in de St-Niklaaskerk aldaar. Het geloovige volk kwam van einde en verre toegestroomd: zóó groot is de geestdrift der Brusselaars, dat men de grootste moeite heeft, om dien schat naar Waver terug te brengen, en dan nog onder belofte, dat de Brusselaars jaarlijks dit kleinnood te Waver mogen gaan halen, om het in hun eigen stad te vereeren (Auct. Afflig. Anno 1152-'53). Van dan af kreeg de godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede te Brussel in de St-Niklaaskerk haar normale ontwikkeling. Een broederschap werd gevormd onder den titel: ‘O.L. Vrouw van Vrede’; de leden zorgden voor de jaarlijksche overbrenging van O.L. Vrouw van WaverGa naar voetnoot(1). In 1286 werd door Louis Gaudenoy de kapelaansprebende van O.L. Vrouw opgericht. (Opus cit. blz. 13). In 1484 ontstond er een Godshuis voor arme vrouwen, onder den titel: Maria Pacis (Opus cit. blz. 12). Het volgende jaar eindelijk werd het koor aan den rechterkant, gelijk het nu nog bestaat, opgetrokken en toegewijd aan O.L. Vrouw. Daar werd het beeld van O.L. Vrouw van Vrede geplaatst (Opus. cit. blz. 51). Vanwaar dit beeld? zal men vragen. - Alhoewel wij geen zekere gegevens hebben, kunnen wij hier toch gemakkelijk de toedracht der zaak veronderstellen. Maria had de St-Niklaaskerk in 't bijzonder uitgekozen om hare weldaden uit te storten. Jaarlijks werd het schrijn van Waver in die kerk plechtig uitgesteld. Wanneer echter de tijd van de plechtige begankenis verstreken was, werd het naar Waver teruggebracht. 't Is heel natuurlijk dat de geestelijkheid | |
[pagina 737]
| |
der St-Niklaaskerk een Moeder-Godsbeeld deed stellen onder den titel ‘O.L. Vrouw van Vrede’ op dezelfde plaats waar dit wonderdadige schrijn van Waver had gestaan. Aldus immers konden de geloovigen, die met de begankenis geen gelegenheid hadden gehad om hunne hulde te brengen aan O.L. Vrouw van Waver, dit ook later nog doen. Zoo had men ook steeds in genoemde kerk een blijvende herinnering aan O.L. Vrouw van Waver, die daar jaarlijks haar genadeschatten kwam uitdeelen. Het schrijn van Waver, evenals het Maria-beeld der St-Niklaaskerk werden door de Geuzen vernield. Evenwel werd de godsvrucht tot O.L. Vrouw van Vrede daardoor niet uitgedoofd in de harten der geloovigen. Getuige daarvan het meergenoemde smeekschrift van Aartsbisschop Boonen. De Aartshertogin ging op zijne aanvraag goedgunstig in; zij liet immers op den gevel van het toenmalig Broodhuis een Maria-beeld plaatsen, met de aanroeping: Van Pest, Hongersnood en Oorlog, bevrijd ons, Lieve Vrouw van Vrede. Z.H. Paus Benedictus XV heeft aan de Litanie van O.L. Vrouw doen toevoegen: Regina Pacis, ora pro nobis. - ‘Koningin van Vrede, bid voor ons’. - Aldus werd de titel, waarvan wij Belgen voor ons de eer mogen opeischen, door het hoogste kerkelijk gezag bevestigd. Met vreugde begroeten wij ook de aanstaande kroning van ‘O.L. Vrouw van Vrede’ in de St-Niklaaskerk te Brussel. Ze zal, naar men weet, geschieden gedurende het Maria-congres van 8-11 September. Meer dan ooit heeft de wereld behoefte aan den vrede, dien Maria ons schonk. Een verbitterde broederkrijg heeft uitgewoed en er kwam nog geen ware vrede onder de volken. Ook stonden de verschillende standen der maatschappij nooit zoo grif tegenover elkander als nu, terwijl haat en afgunst nog dagelijks stijgen. Zelfs de vrede in den huiskring is diep geschokt, vele ouders vergeten hun wederzijdsche plichten en de plichten tegenover hunne kinderen, terwijl de kinderen het ouderlijk gezag miskennen. Ontevredenheid heerscht overal. Wenden wij ons dus met betrouwen tot Maria, de Moeder van Hem, die zeide: ‘Vrede laat Ik U, mijn vrede geef Ik U: niet zooals de wereld geeft, geef Ik U’. (Joann. XIV-27).
Abdij Affligem. DOM RAYNERIUS PODEVIJN, O.S.B. |
|