Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 738]
| |||||||||||
Op Warande-wandel.Kubisme, futurisme, dadaïsme, expressionisme... Het is de positie van ‘de weifelende ezel’ - excuseer - tusschen vier schelven hooi. Zijt ge of verbeeldt ge u wijsgeer, en vraagt ge, alvorens verder mee te gaan, naar bepalingen, dan weze u gezegd dat het niet altijd goed is een bepaling te eischen of naar een bepaling, streng schoolsch omschreven, te zoeken. Die bepalingen bestaan weliswaar voor elk van de vier ismen van daareven. Maar toch moet ik toegeven dat wie in de kunst steeds met stipte bepalingen wil komen aandragen groot gevaar loopt zichzelf weg te redeneeren buiten alle kunst. En de methode-ridders van de school moesten toch eindelijk ook eens beseffen dat er geen grooter wijsgeeren zijn dan de geboren dichters, en dat elk ècht wijsgeer, elk philosophisch vinder, elk philosofisch schepper, vóór alles groot dichter is. Maar dit alles nu eenerzijds toegegeven, hebben we dubbel recht, geloof ik, anderzijds te blijven staan op ons stuk en te zeggen dat, wijl men niet steeds met strenge bepalingen of met stipte omschrijvingen terechtkomt, dit nog geen reden is om zich van verstandelijk opzoeken ter verklaring van aesthetische verschijnselen te onthouden. Integendeel, zoolang de mensch mensch zal zijn - laat ons optimistisch wezen, en zeggen dat het nog wel een tijdje zal duren, of liever, dat het er weer wel toe komen zal - zoolang hij dus zichzelf en zijn omgeving en zijn eigen wezen en zijn eigen werk zal trachten te begrijpen, zoolang ook moet hij het met begrippen trachten te doen. Nu, een andere weg daarheen buiten dien der abstraheerende beredeneering werd tot heden niet gevonden. Daarbij wie apostel wil zijn moet zijn leer weten aan te prijzen; en hoe kan men dat zonder een opsomming van haar deugden en voortreffelijkheden? Dithyrambische verrukking in vurige liefde en in stralend geluk voor het eenig voorwerp van al zijn welbehagen is heel goed, als daar meteen de kelders openstaan ter beschikking van 't publiek om het te laten meeproeven. Maar, al gaat er thans nog zooveel door de keel, de allerfijnste kelders zijn leeg. | |||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||
En met ersatz zal 't moeilijk zijn èchte ‘tragoi’ rondom èchte ‘thumelai’ te kweeken. 'k Wil maar zeggen dan Paul van Ostayen een omhelzing verdient om zijn overschot van gelijk als hij - wellicht de allervaardigste in voortvarendheid onder onze vrijgevochten jeugd, en, op den koop toe, een jongen voorzeker met zeldzame gaven - het uitgiert om de onbeholpenheid van de stakkers, die blijven zoeken om toch iets in hun slinkende hoofdje te krijgen van datgene wat ze dragen, van moedersknieën af, in hun vervaarlijk uitgezette wereldhart:.... ‘Wat is expressionisme? Ten einde raad ondervraag ik de briefdrager: zooals in het Lunapark, zegt hij; zoo iets met bonte prismen, een schuine deur in plaats van een rechte. - Wat is kubisme? De kunstkritieker antwoordt: ‘Het kubisme is een mouvement qui mène à tout à la condition d'en sortir.’ Ik begon met vergoelijkend tegen bepalingen te waarschuwen. Maar wie had voorzien dat wij ze, pats! zoo vlak in 't gezicht zouden krijgen? Kom, lees in 't jongste nummer van ‘Ruimte’ van Ostayen's geestige stuk ‘Eind goed, alles goed’, en hij wiens kunst in haar èchte momenten zoo onzeglijk veel beter is dan de leer, dan àlle leer, krijgt het royaal over zijn hart te erkennen dat gij, stille, hoofdschuddende bekijker van al die knepen en streken, u niet hebt vergist bij die ‘klucht vol vergissingen.’ Nota bene, u bent geen brave mensch, zonder meer, en u bent nog geen zestig. Ware dit wel het geval, dan hebt u alles van uit uw zetel uitgemaakt met de overweging, kort en kordaat: Een natuurverschijnsel, een veelvuldig natuurverschijnsel, fataal gevolg van de beroering, die dit Europeesche ondermaansche in de jongste jaren heeft overvallen. De menschheid alhier heeft een schommeling gekregen als nog nooit te voren. Zou het geen mirakel zijn geweest, hadden zich geen gevallen van hersenschudding voorgedaan? En het liefst nog wel bij de sterkste gestellen. Zie, mijn brave zestiger, neem me niet kwalijk, maar dat is te veel wijsheid ineens. Voor nummer drie, voor dada, kunt u ongeveer gelijk hebben; maar al de rest wàs er wel degelijk vóor de groote crisis die u kwam verrassen, en al de rest is kunstevolutie, die haar gangen gaat, geloof me, binnen tamelijk gezonde perken, maar, geloof me nog, over een zeer ziek terrein. | |||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||
Al de nieuwste ismen, hoezeer ook verschillend van elkaar, stemmen hierin overeen dat ze pogingen zijn om los te komen uit de analyse en om te achterhalen de synthese. Dat de groote oorlog den drang er heen heeft bevorderd is duidelijk, en dat die drang er heen, bij voorkeur is gaan huizen in door de schuld van dien oorlog minder goed geequilibreerde hoofden is nog duidelijk. Maar wie onder de menschen, die zoo'n beetje meedoen, was onbewust gebleven van het feit dat het uit is, al een kwart eeuw, met het geloof in de reddende kracht van de ontleding, en dat het onderzoek van de stoffelijke oppervlakte tot in haar kleinste bijzonderheden schreeuwt om, zooals Eucken het zegde, ‘die Notwendigkeit der Lebensvertiefung?’ Wat deze wijsgeer schreef aan het slot van zijn Lebensanschauungen der grossen Denker nu 25 jaar geleden, kon geen mensch onverschillig laten die zelf ietwat meedoet aan denken en voelen; Alles zusammen erwacht gegenüben dem verflieszen des Lebens ins Unbegrenzte wieder ein Verlangen nach mehr Konzentration; zur geistigen Selbsterhaltung der Menschheit scheint eine solche unentbehrlich. Aber nun finden wir uns in der schwierigen, ja unerträglichen Lage, dasz eine einfache Rückkehr zur älteren Art durch die Entwicklungen und Erfahrungen der neuen schlechterdings unmöglich gemacht ist, dasz aber eine Konzentration auf neuem Bodem noch fehlt, und dasz die durchgreifende Umbildungen, eine innere Erhöhung der Menschheit, die Ausbildung eines neuen Verhältnisses zur Wirklichheit fordert, die wir aus dem gegenwärtigen Chaos heraus nun und nimmer werden finden können; so ging uns der alte Lebensstand verloren, und einen neuen haben wir noch nicht gewonnen’Ga naar voetnoot(1). Zou 't nu louter toeval zijn dat juist de beide meest inslaande huidige wijsgeeren, Oswald Spengler en Georg Simmel, bij die beschouwing van Eucken hun uitgangspunt verkiezen te plaatsen?
Maar wij hebben ons hier te beperken tot het letterkundig terrein. Ook hier heeft de oververzadiging door analyse de reikhalzing naar de synthese gekweekt. Het naturalisme was immers de groote leerschool | |||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||
der ontleding. Hoe meer ontleding, hoe meer waarheid. En waarheid vóór alles, ook in de literatuur. De allesontledende natuurwetenschappen zwaaiden den staf, en - spreek me niet van scheppende kunst - de kunst kon maar scheppen als ze stond onder de hoede en de controle van de natuurwetenschap. Men ontleedde maar door, en daar stond men ten slotte voor een hopelooze ontrafeling. Men trachtte te verhelpen door allerlei gepleister: door symbolische verbandleggingen, door impressionnistische lijmproefjes. Maar voort ging de verbrokkeling, haar fatalen gang. Men heeft zich afgesloofd op het achterhalen van de veelheid der dingen. En nu schrikte men bij de constateering dat men de eenheid was kwijtgeraakt. Tot in de allereerste jaren van deze eeuw de nieuwe boodschappen kwamen: Met het individualisme is 't gedaan. Het impressionisme is zijn laatste, veege woord geweest. Een paar flinke stooten ten aanval, en 't is uit... Futurisme en kubisme sprongen te voorschijn...
Herman Teirlinck dorst het aan op een dergelijk tooneel onze Vlaamsche Academieleden binnen de weelderigheid van hun Louis XV-zittingzaal te komen vergasten: Hij deed het vluchtig, jawel, maar toch pittig-persoonlijk: ‘De eerste aanval werd gevoerd door wat ik niet beter heeten kan dan anarchistische beeldstormers. Schoon ik me zelf heb opgelegd bij deze historische uiteenzetting zoo weinig mogelijk aanvoerders of vertegenwoordigers te noemen, valt de naam van den futurist Marinetti als vanzelf uit mijn mond. Hij wilde de museums, de kathedralen, de belforten, àl de bewaarders der volgroeide conventies afbreken. Hij zou stichten een soort van woestijn, waar elkendeen tot het geheugen zelf der overleveringen zou hebben verloren. Hij droomde van een maagdelijke maatschappij waaruit, langs primitieve eenvoudigheid, de volstrekte vernieuwing kon geboren worden. Maar tot nog toe stichtte hij niets en zijn daad bleef anarchie.’ Ik begrijp niet hoe Teirlinck, met zijn aanleg, de bekoring weerstond om dien Italiaanschen Serjanszoon, nieuwste snit, eens te omfladderen. Marinetti sprong de literaire wereld in, zoowat vijftien jaar geleden, met zijn tijdschrift ‘Poesia’, een dingetje naar papier en | |||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||
druk om te kussen zoo schattig. Maar de inhoud? Veel blanco's, en wat er gedrukt stond zoo nietszeggend als de blanco's zelf... Maar hij wou niet zoozeer begrepen, als wel gehoord en gezien worden. Ongeveer terzelfder tijd als Marinetti in Italië verschenen de ‘Wilden’, ‘les Fauves’ in Frankrijk. Typisch was de durf van Rousseau. ‘Die Rousseau ging schilderen met de gegevens van een onmondig kind. Hij was zoo goed als vrij van elke kultuur, maar was ook vrij van alle vooroordeelen, en daardoor heeft hij de oogen van meerderen en begaafden ver open gezet. Een rijkbegaafde onder de velen was Picasso, de norsche en brute eenzame. Maar het is wel alsof hij willekeurig elke mogelijkheid van gezonde inrichting, telkens als hij ze zelf liet voorzien, eigenhandig uit elkaar smeet. Hij knaagde hardnekkig aan de grondvesten van de oude orde. Hij stampte intusschen met zijn voeten naar al wat de door hem opgewekte vernieuwers wilden opbouwen. Schoon ik schuchter en aandachtig vóór gansch de rijzende geschiedenis sta, kan ik niet dan met spijt of afkeer neerzien op dat soort van zoogenaamde kunst, waarbij men solferstekjes en haarspelden aanwendt om het portret van Nietzsche voor te stellen. De uiterste stand van deze verwoestende nageerders werd ingenomen door het Dadaïsme, hetwelk een volstrekte en uitsluitende negatie is te noemen’Ga naar voetnoot(1). Dada is inderdaad principieel-geestlooze schepping. Geest heeft immers niets meer te beduiden in een wereld die onder de klauwen ligt van het mechanism. Dada is de kunst die aan 't wanhopen slaat omdat het uit is met de menschheid. De kunst is rot, we moeten het verrottingsproces verhaasten, en dan maar... aan politiek doen; aan heelals-politiek. En zoowaar, thans verschijnen in Duitschland politieke manifesten voor bijeenkomsten, die men voorloopig op deze aarde belegt, omdat dit voor eenieder nog steeds het makkelijkst gelegen rendez-vous blijkt, maar waarop toch reeds de andere planeten worden uitgenoodigd, al degene die in zich de roeping voelen om een min of meer leidende rol te spelen, en lust hebben in 't baantje van vertegenwoordigers van 't heelal. Bij verdere ontwikkeling van elektriciteiten vliegwezen, als eenmaal de interstellaire gevestigd | |||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||
is en we hier bezoek krijgen van Jupiterianen of nog liever van Orionisten, zullen onze gasten de manifesten van 't jaar 1920 lezen als profetische stukken die al die heerlijkheid hebben vooruitgezien.
Dat alles is dus één globale aanval tegen het impressionisme: het futurisme dat men de dynamische methode kan heeten. Een andere aanval, een veel bestudeerder en methodischer, een aanval namens het gezond verstand en de tucht, zou men dan de statische kunnen heeten. Hier treedt het kubisme op; zijn wet is wel degelijk: concentratie tegenover losheid, vastheid tegenover ontbinding, tucht tegenover willekeur. De schilderkunst geeft alweer het voorbeeld, en de les is: alles wordt weergegeven door hoekige lijnen en blokken. Laten we nu weer, en langer, Teirlinck aan 't woord: ‘Gelukkig kwamen ook gezonder menschen te voorschijn, gewapend met moed, ernst, doorzicht en liefde. Een tijdperk van waarachtige organisatie ving aan. Het werd een methodische, wetenschappelijke strijd tegen de onfrissche ontbindingen, waarbinnen het individualisme zijn zwanenfiorituren zong. Men sprak, in weerwil van de anarchisten, de overleveringen aan. Men zei: ‘Bezoek de muzeums, maar bedenk telkens dat elke kunstenaar de schoonheid van uit zijn tijdsstandpunt heeft aanschouwd; ondervraag de geschiedkundige gegevens, de folkloristische dokumenten, maar laat u niet afleiden door datgene wat dood in uw wezen ligt; ontdek de verbanden, maar weer de inerte zwaarte van al de lijken die een oudgeworden beschaving in uw teerste binnenste mommifieert.’ Men beproefde, van meet af aan, een grondstoffelijke opvoeding. De kunstgeschiedenis werd op een geheel ander plan beraamd. Er gebeurde een wonderbare, egoïstische zifting. Eer men de voelhorens naar de toekomst richtte, wilde men ze oefenen op de proefondervindelijke aanschouwing van historische beschavingsstanden, die harmonisch op den wordenden stand konden werken. Het belang ging als vanzelf-sprekend naar de niet-individualisten, naar de gemeenschapskunstenaars. Ik moet me natuurlijk beperken bij een aanduiding van de groote invloedsgroepen, die overigens niet opeenvolgend, maar simultaan hebben gewerkt:
| |||||||||||
[pagina 744]
| |||||||||||
Cézanne gaat als een rots opduiken en breekt de spelen van de naar fijn-lispeling uitstervende golving. Hij staat daar als het geometrisch teeken dat de orde van morgen aankondigen wil: de loodrechte lijn, welke de daadwerkelijke geest is, op de waterpaslijn, welke de lijdelijke stof is. Uit dezen driehoek wordt het wonder- en zonderbare geboren, dat met het onjuiste en in allen gevalle ontoereikend woord Kubisme wordt aangewezen. Cézanne is niet de vader van het Kubisme, en Kubisme is eigenlijk niet het eindelijke kind waarvan iemand de vader zoude kunnen zijn. Maar in het traag evolueerend werk van Cézanne ontwikkelt zich een aldoor strenger wordend gebaar, dat met groeiende | |||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||
zekerheid en stijgende kracht naar de nevellichten der toekomst reikt. Cézanne, die heel wat te strijden had om zich uit het zinnelijke individualisme te ontworstelen, brak stilaan met al de traditioneele gegevens die werden aangewend om tot in het eindeloos-zinnelijke het realistische beeld der Natuur te verwezenlijken. Hij hield geen rekening met de aangenomen regels der perspektief, hij verwaarloosde de metrische maat der dingen en beproefde het om hunne geestelijke afmetingen te bepalen. Zelfs de kleur zou niet langer dienen om de illusie van het uitzicht te verhoogen, maar moest meehelpen om de onderlinge medewerking der geestelijke waarden in evenwicht te houden. De anekdotische bestanddeelen verdwijnen met de ontledende bezorgdheid en door het verwerken van algemeene vormen wordt gestreefd naar de verwezenlijking van een synthesis, die het innerlijke en het uiterlijke totaliseert of met elkaar vereenzelvigt. De zichtbare teekenen van zulk proces zijn als volgt aan te geven: vereenvoudiging van alle lijn- en kleurelementen, harmonische deformatie der waargenomen werkelijkheid, geometrische herleiding van het opgezette beeld. Hiermede had Cézanne de oude tempels doen ineenstorten. De school zocht hare grondvesten en richtte hare voegen. Eene organisatie van de nieuwe wereld scheen thans mogelijk te zijn. Met overmoed waande men dat de les volstrekt was gegeven en dat de discipelen nu maar rond moesten gaan, alom de Blijde Tijding uitjubelende. De Kubisten zouden voortaan elke aangeving van Cézanne tot op hare uiterste konsekwentie doorvoeren en zichzelf begroeten als de vestigers van de Nieuwe Schoonheid. Deze kubistische herleidingen zijn niet zoo ingewikkeld als men bij eerste benadering zou vermoeden. Ze zijn streng logisch, maar in hare abstraktie wel heel koud - ik ging (zinnelijke individualist die ik ben!) zeer verkeerd zeggen: “Levenloos”. De Kubist aanvaardt de schilderkunst als geheel beheerscht door het vlak. Het vlak waarop geschilderd wordt, heeft naar zijne absolute bewering twee afmetingen en het aanwenden van een derde is oogverblinding en zelfbedrog. Ook het kunstmatig opstellen van eene belichting waarbij men veronderstelt dat het beeld | |||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||
van links of rechts wordt opgeklaard, is in zijne oogen een kinderachtige bezorgdheid om weer zeer bedrieglijk het uitzicht der Natuur na te bootsen. Het beeld moet in zijne vlakke kleuren liggen en het licht van de zon moet het rechtstreeks komen verrijken. De Natuur zelf is een aanleiding die waarden in de ziel van den kunstenaar opwerpt, en met deze waarden zal hij evenwichten scheppen die, zonder meer, om het genot der verhoudingen, op het vlakke doek met lijnen en kleuren zullen worden hersteld. De Natuur zal alleen om de wisselwerking van hare eeuwig-gebeurende regels worden aangesproken, zoodat de innerlijke struktuur van het kunstbeeld er zich in hare wording naar schikken kan. Men begrijpt algauw dat op die wijze het kunstwerk al meer en meer onpersoonlijk wordt en dat op den duur de individualiteit van den kunstenaar dreigt geheel en al te verdwijnen. De Kubisten jammeren daar niet over. Zij aanvaarden als een heerlijk noodlot zulke gebeurlijkheid, want, zeggen zij, niet naar den aard van de persoonlijkheid wordt het innerlijk beeld gekenmerkt, maar naar de intensiteit waarmede daarbij de eeuwige natuurwetten zijn gevoeld en gevolgd. Het inzicht is symptomatisch. Eigenlijk, gij hebt het reeds gezien, staan wij hier voor een revolutionnaire poging om den Individu, die door de Renaissance uit de gemeenschap werd ontbonden, weer door de gemeenschap te zien opslorpen. Want deze beweging streeft naar volstrekte ideoplastische gemeenschapskunst, en het verschijnsel toont heel wat verwantschap met wat in het oude Egypte en in de middeleeuwsche Gemeente kan worden nagegaan. Laat ik daarenboven wijzen op de algemeenheid van deze zich langzaam uitbroeiende revolutie. Op elk gebied gaat zij zich bewegen. Bouwkunst, beeldhouwkunst en letterkunst worden te gelijk aangetast. In alle beschaafde landen rijzen de angstige voorloopers op: In West- en Oost-Europa, in Amerika, in Japan. Een heimelijke tucht regelt hunne openbaringen. Het is alsof zij door één enkelen durver zijn aangevoerd. Klimaat noch rasverschillen schijnen niet bij machte om de mysterieuse aanvoeling te breken, die bij hen | |||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||
een eendrachtige actie wekt. Wat moet daaruit groeien?’Ga naar voetnoot(1)
Het is duidelijk dat het Kubisme enkel in de schilderkunst en beeldhouw- en bouw zijn volle maat kan geven, terwijl het futurisme tevens in de toonkunst en in de letterkunde zijn gangen gaat... Want denk nu maar niet dat het futurisme te vereenzelvigen is met Marinetti's gekke toeren. Het futurisme was er vóor Marinetti. En bepaaldelijk in onze letterkunde hebben we futurisme alree in de eerste jaren '90. Toen was er één bij ons die zich de weelde kon veroorlooven bij elke nieuwe maan een nieuw literair pak aan te schieten. Wij deden toen mee aan -ismen zoo druk als de furieuste moderne Parijzenaar. Van uit zijn naturalisme voorzag Van Deyssel - want hij was de man - dat het impressionisme zou komen. Ongeveer zooiets, zegde hij: en hij toonde zijn ‘Menschen en Bergen’. En dat is inderdaad het knapste impressionistisch prozagedicht dat we bezitten. Maar dan is 't ook uit in die richting, profeteerde van Deyssel. Met zoo door te werken naar den regel van indruk naast indruk, en zoo uit het totaal der indrukken het totale beeld te verhopen, zal men zien dat men dat totale beeld nooit overzichtelijk beet krijgt. Daar zal nu moeten een synthetiseerend sensitivisme voor zorgen: Kruising, onderlinge doordringing van indrukken, nu niet meer naast elkaar, maar door elkaar. En dat zal zijn ongeveer zooiets, zegde Van Deyssel: En nu toonde hij ‘de Zwemschool’ en ‘Sneeuw’. - En 't is uitgekomen, zoowaar. Want met zijn veretheriseerd sensitivisme bedoelde Van Deyssel het futurisme van heden. De menschen gaapten het aan: Er was inderdaad geen touw aan vast te knoopen. En toch verklaarbaar: De allersterkste persoonlijkheid uit den nieuwe Gidserskring kreeg ook zijn hersenschudding, in den zin waarover ik het bij den aanvang dezer bladzijden had. En dat was niet zoo erg te verwonderen. Denk aan de crisis die het toenmalige Nederland doordaverde, dat | |||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||
Holland dat daar lag, sinds twee eeuwen, met den ouden man. Ineens een schok, een aardbeving zoo geducht als nergens elders in Europa, omdat men nergens elders - tenzij alweer in Vlaanderen natuurlijk - uit zulk een verzomping had op te donderen. Laat dit nu realiteit of illusie zijn geweest; voor de bepaalde groep wàs het werkelijkheid: ze voelden het zoo. Welnu, meteen kwamen uit de hersenschudding van dien allersterkste beurt om beurt alle -ismen te voorschijn. En zoo werden wij op futurisme vergast toen Marinetti nog maar amper geboren was. En zoo schreef Van Deyssel futuristisch proza zoo ideaal toekomsterig dat geen enkele thans, noch elders noch hier, het hem afkon. Weet ge 't nog: ‘Hoog in het open de wit licht dag...’, of: ‘In het hoofd over zeelui, erge - verten - turen...’ Maar zooveel snapten de slimsten toch wel dat ze aan 't karikatureeren gingen. En ze deden het goed. Waarom zouden we 't hier niet eventjes nadoen? Onder de menschen die mij thans hooren, zijn er toch zeker ook die zich al meer dan eens, onder dit relaas, in hun zetel hebben omgedraaid. Maar waarom zoo zenuwachtig? U moest eens weten hoe het futurism zich op een éenige wijze tot alles leent, ook tot de eenvoudigste en meest keuken-gezinde rubriek ‘voor de huisvrouw’; Ziehier een recept voor een zandtaart b.v.Ga naar voetnoot(1). ‘Anderhalf ons boter - gele boter, mooie goudgele boter - vette fluweelachtige- madelieven- hartige- roomboter. Anderhalf ons suiker - witte suiker - sneeuwwitte suiker - fijnzandig- hermelijn-witte-sneeuw-suiker. - Anderhalf ons aardappelmeel - gips-stofachtig- hagelwit aardappelmeel, - zacht- donzig- stuivend- aardappelmeel. Twee eieren, - mooie- mysterieuze- versch- doorschijnende eieren - roerend harmonisch dooreen - langzaam - langzaam de boter, - het meel - de suiker met de twee dooiers der eieren - langzaam - langzaam-roerend - papmakend - roerend - tot-stijve goudgele pap. Kloppen het wit der eieren - kloppen snel - als kinderkoorts - kloppen tot door sneeuwjacht opgehoopte, half bevroren sneeuw - het wit der eieren. Door de stroogele pap roeren - met luchtige, staccato polsbeweginkjes - de bevroren sneeuw. Ne- | |||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||
men den vorm - bestrijken mild en energisch - met boter - en suiker - den vorm. De stroogele pap - werpen haastig - bliksemsnel - werpen in den vorm, de stroogele pap. Laten worden tot gaarheid in den oven - in den diep-zwarten oven - gitzwarten oven - weerkaatsend den roodschijnenden gloed - van den felgloeienden pot. Rood - stil - door het zwart van den oven - komende van den pot - die gloeiende stralen. En gaan en koel geworden - eten gaan - langzaam - langzaam proevend - de goudgele pap - getransformeerd - in een goudblonde zandtaart - deftig - langzaam - langzaam - langzaam proevend - eten’
Het futuristische proefveld bij voorkeur blijft nochtans de muziek. Eventjes oorlof om vijf minuten buiten de literatuur te treden en te hooren naar een - zeker wat eenzijdig, maar bij persoonlijke constateering opgemaakt relaas over een opvoering te Parijs, in de jongste dagen: ‘Marinetti hield een inleidingsrede; Russolo, de vinder zelf van 't idee, dirigeerde werken van zijn broer, een hoofdcomponist dezer school. Het orkest bestond uit zeventien gewone muziekinstrumenten en negenentwintig geraas machines, deels met electromotoren, deels bij wijze van draaiorgeltjes bediend, maar alle voorzien van een toonbepalingstoestel, hefboom en schaal; dit ensemble had drie huilers, drie grommers, drie krakers, drie snerpers, drie zoemers, drie klokkers, twee ploffers, een sisser, vier krassers en vier ruischers. We hebben ze gisteren gehoord in combinatie met een klein orkestje van zeventien “gewone” instrumenten. Die begonnen dan bijvoorbeeld een sentimenteel deuntje (het is merkwaardig, hoe “vieux jeu” de futuristische composities van den maestro Antonio Russolo, broer van den uitvinder, die ook dirigeerde, zijn) en ineens vielen dan de “bruiteurs” in. Het effect was, dat van een troep roofdieren, die zich opmaakten musici en toehoorders gezamenlijk en op staanden voet te komen verslinden. Dit effect veranderde dan verder nagenoeg niet meer. Af en toe kwam er wat vreedzamer gedierte bij; zoo heb ik beslist varkens hooren knorren, koeien loeien en kikkers kwaken. Af en toe lieten de | |||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||
wilde beesten zich, onder den invloed blijkbaar van de zoete viool, wat tot rust brengen, en bepaalden zich bijvoorbeeld tot een gemeenschappelijk hoem-pa-pa van een zeer koddig effect. Af en toe hadden ze het rijk alleen en amuseerden zich dan met hoon-gebrul en het najammeren van de kreten hunner slachtoffers. En dan was het uit, en de dirigent boog en ging heen, en de broeder-uitvinder kwam en boog en ging weer heen, alsof het een doodgewoon concert gold. De stampvolle zaal ging natuurlijk geweldig te keer. Velen, die fluitjes en zaksirenes hadden meegebracht, leverden onverwachte bijdragen tot nog grootere variatie van het timbre. Anderen riepen “Assez!” of “Continuez!” of “C'est une honte!” of “Saint-Saens!” Voor- en tegenstanders scholden elkaar copieus uit, tot een luidere uitbarsting van het gedierte hen overstemde. Kortom, de gevoeligste groote-stadssensibiliteit kreeg ten volle haar deel. Toch was het lawaai minder erg, dan men had kunnen verwachten, en Marinetti, aan de vurige Italiaansche zalen gewoon, kwam dan aan het eind ook nog eens bedanken, omdat men zoo zachtzinnig geweest was’Ga naar voetnoot(1).
Maar futurisme en ook het veel gezonder kubisme, zijn slechts kappellekensspel in vergelijking met het expressionisme, dat zich in de jongste tijden ruimbaan sloeg en stormenderhand de oude stellingen aan 't veroveren is. Laten we ons ditmaal niet door een naam bedotten. Dat expressionisme het tegenovergestelde van impressionisme zou zijn, wordt door niemand meer toegegeven. Dat het zou staan tegenover het kubisme als de vrijere esthetiek der Slavische en Germaansche landen tegenover den meer aan regelen gebonden schoonheidszin der Romaansche, is voor de practijk ook al niet waar te maken. Dat het expressionisme zijn technischen naam liever mocht afleggen om eenvoudig te heeten een poging naar den terugkeer van het oude, goede gezond verstand in de kunst zegt veel meer, en is - wat een plezier! - ook tamelijk dicht bij de waarheid. Want het zou toch wel een zegen wezen als het expressionisme eens bleek te zijn de vaste, bewuste heropgang der velen naar de schoonheid, in plaats | |||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||
van de zonderlinge bokkesprongen van rare kwanten, die we ál te dikwijls onder de jongste geslachten hebben bijgewoond. We kunnen gerust beginnen met wat onder onze eigen oogen in onze eigen Nederlanden gebeurt. Vooreerst is daar de brochure van Herman Poort over ‘Het Expressionisme in de Litteratuur’: Herman Poort is geen lichthoofd. Hij is de man van ‘de bloeiende Bongerd’, die zijn kunstzin heeft getoetst aan het beste uit onze 17e eeuw. ‘De romantiek - weet hij te zeggen - is de laatste geestelijke beweging van Europa geweest, welke geheel gericht was op het innerlijke leven van den mensch. Door krachten van fantasie, intuïtie en idealisme trachtte de romanticus ons onbewuste leven te benaderen en te openbaren in een uiterlijk gefantaseerd beeld dat toch naar het innerlijke op de ervaring van gevoel en verstand berustte. Groot en schoon en van ongekende geestelijke waarde is de romantiek geweest door deze openbaring van het innerlijk leven, maar wat jong en levensvol was verouderde en verstrakte in de volgende jaren en werd veelal niets dan een ledige vorm: het idealisme werd allure, de mystieke levensbezinning vergroeide tot een dogma en de fantasie vereenzijdigde zich tot een afkeer van de werkelijkheid. Een felle reactie op deze verbastering van de romantiek ontstond in het realisme; onder invloed van de triomfeerende intellectualiteit der negentiende eeuw groeide in de kunst een drang naar waarheid en natuurlijkheid, welke zijn overdrijving vond in het naturalisme. Als noodzakelijke voortzetting ontstond uit het realisme ook het zoogenaamde impressionisme, de kunst, die den eersten zinnen-indruk, de eerste impressie precies en nauwkeurig tracht weer te geven. Impressionisme is een momenteel, oogenblikkelijk realisme, en het kwam uit dezelfde geestesstrooming voort toen in de jaren van “de nieuwe Gids” ook bij ons in het proza het realisme de overwinning bevocht en in de poëzie het impressionisme. Tegenover het realisme en zijn consequenties, naturalisme en impressionisme, staat de nieuwe uiting van het expressionisme. De expressionistische kunstenaar ziet af van een uitbeelding der uiterlijke werkelijkheid dezer wereld, maar al zijn streven is gericht op de veropenbaring van het innerlijk. | |||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||
Geestelijke voorloopers van het expressionisme waren Huysmans, Stefan George, Maeterlinck, Dostojevski. Huysmans rekende in zijn roman “Là Bas” met het realisme af; Stefan George streed in Duitschland weer het eerst voor een diepere vergeestelijking der literaire kunst. In het werk van Maeterlinck wendt en keert het zich alles rondom dat wat wij niet genoeg gevoelen om ons te doen vermoeden dat het bestaat; het is zijn begeerte te zoeken naar het wezen dezer onbewustheid, maar hij doet het met de overtuiging, dat hij nimmer vinden zal; - ja, wanneer hij vond zou daarmede een realiteit geschapen zijn die voor hem geheel onbelangrijk en waardeloos is. Dieper nog greep Dostojevski; bij hem zijn mystische levensbezinning en realisme opgeheven tot een hoogere eenheid. De figuur van Dostojevski wordt zeer eenzijdig beschouwd wanneer men van hem een soort geestelijken held en martelaar maken wil, maar als intuitief doorvorscher der menschelijke onbewustheid is hij van grooten invloed geweest op de hernieuwde geestelijke verdieping der Europeesche literatuur. De beteekenis van het expressionisme gaat, gelijk die van elke groote kunstuiting verder dan die van een eenvoudige richting of strooming: het beduidt een geheelen omkeer in ons geestelijk leven, want het is de reactie op het intellectualisme der negentiende eeuw. Deze heeft den mensch gedwongen zich geheel te richten op het onderzoek der uiterlijke levensverschijnselen; in dit onderzoek heeft de mensch het bewustzijn omtrent het eigen leven der ziel verloren; ons terug te voeren tot eigen mystieke menschelijkheid, in ons weer het “innerlijk gezicht” te doen ontwaken, dat is doel en streven van het expressionisme. Alle groote kunst, van alle eeuwen, is in dezen zin eigenlijk expressionisme geweest, want alle groote kunst is steeds gericht op innerlijkheid. Geenszins echter behoeft daarbij de uiterlijkheid opzettelijk te worden verwaarloosd. Het allerjongste expressionisme van het buitenland wil deze opzettelijke verwaarloozing wel, en daarin ligt zijn gevaarlijke eenzijdigheid. Alle uiterlijkheid is immers slechts een bijzondere vorm van het innerlijke, en waarom zouden wij dezen vorm niet mogen aanvaarden, wanneer wij maar gevoelen dat daarmede onze begeerte niet vervuld is.’ Ten tweede is daar het nieuwe tijdschrift ‘De | |||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||
Stem’Ga naar voetnoot(1). Het manifest, dat het eerste nummer vergezelde, is heel iets anders dan de prietpraat, die we bij dergelijke dingen gewoon zijn. Laat staan dat ook deze redacteurs niet afkeerig zijn van eventjes een bons op de groote trom. Zeker is het dat Dirk Coster zijn tijd weet te polsen, en zijn ernstige waarnemingen ernstig te formuleeren weet. Het voornaamste uit dit manifest volgt nu hier, met terloops een paar kantteekeningen, die 'k me moeilijk ontzeggen kan. Met de Nieuwe Gids als leiding is 't gedaan. Trouwens wat is er leiding noodig? ‘In het systeem der geestelijke draadlooze telegrafie wil “De Stem” alleen sein-ontvanger zijn, maar niet seingever.’ - Jamaar... (eerste kantteekening) als er nu binnen 't eerste kwartaal honderd van die seinen binnenkomen, in casu honderd bijdragen, en de beperkte bladzijden van de Stem leveren enkel plaats voor tien? Dan zullen Dirk Coster en Just Havelaar tien uitverkorenen hebben en negentig slachtoffers. Wie zullen worden uitverkoren, door de... leiders? - ‘Wij zullen niet in de allereerste plaats vragen wat deze stemmen van Nederland en Vlaanderen betoogen. Iedere bijdrage, ieder betoog dat blijkt voortgekomen uit een strijdende menschelijkheid, waarin een onvervangbare persoonlijkheid zich openbaart, zal door ons met dankbaarheid worden aanvaard en geplaatst. Om vergissingen te voorkomen verklaren wij nadrukkelijk dat ons tijdschrift zich niet op speciaal aesthetisch, en zeker nog minder op speciaal ethisch standpunt wenscht te stellen. Het z.g. “ethicisme” en “aestheticisme” in de literatuur zijn voor ons twee uitingen van eenzelfde tekort: te kort aan leven en aan ernst des levens... De wijsheid zal noodwendigerwijze tot schoonheid worden, wanneer de mensch haar slechts met hevigheid beleeft, en zoo de drang naar schoonheid diep en hevig is, zoo dringt zij den mensch met gelijke noodwendigheid tot levende wijsheid. ...Aestheticisme contra ethicisme... Alle groote geestelijke openbaringen van het verleden waren terzelfdertijd èn schoon èn religieus, en het was eerst aan deze eenheid dat zij hun onsterfelijke grootheid ontleenden... Eerst in de 19de eeuw heeft zich deze natuurlijke orde gewijzigd. Toen miste de mensch de | |||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||
kracht geheel te leven. En deze verzwakking eerst schiep zich de dwaling dat er splitsing mogelijk was: dat er stichting en zielvolmaking mogelijk was zonder beloften van hooger levenswijzen, een kunst die zich tot een specialen schoonheidszin zou kunnen wenden.. Beiden, de stichtelijke en de aesthetische mensch, dralen doelloos en verdoft buiten den stroom des levens... Wij gelooven daarentegen dat alle leven, zoolang het slechts hevig is en waarachtig, zich vanzelf tot schoone religie verdiepen zal. Oorlog dus aan het dilettantisme en de intellectueele vervalsching in alle vormen, oorlog aan alle spelen waarin de mensch zijn betere natuur heeft leeren verhelen, oorlog aan stichtelijkheid zonder leven, ethisch streven zonder schoonheid, fanatisme zonder medelijden, starre dogmatiek, oorlog ook aan de zelfbehagelijke verburgerlijking die steeds de eeuwenoude verzoeking van den Nederlandschen geest geweest is - dat is de strijd dien wij onze medewerkers vragen te strijden...’ Toch nogal ‘seingevend’ mij dunkt, in de plaats van ‘seinontvangend’... (tweede kantteekening). Maar kom... ‘Verder vragen wij die medewerkers niets dan waarachtigheid en leven. Den grooten naam van Dostojewski schreven wij daarom met diepen eerbied boven ons tijdschrift. ...De Stem zal zich niet onverschillig toonen voor maatschappelijke problemen... want geen leven kan krachtig zijn, geen kunst kan zuiver zijn, geen religieusiteit kan verzoenend zijn, wanneer niet “de dorst naar rechtvaardigheid”, naar aardsche rechtvaardigheid, erin ligt besloten’... J.P. (Slot volgt). | |||||||||||
Terechtwijzing.Daar het verhaal van het overlijden van een pastoor in mijn fragment ‘In Oorlogsnood’ aanleiding gegeven heeft tot een verkeerde opvatting, verklaar ik, dat het niet toepasselijk is op wijlen den heer pastoor van Landegem, die den 14 October 1914 overleden is, omringd door liefhebbende familieleden en met al de gebruikelijke, godsdienstige plechtigheden van zijn rang, zonder in iets door de Duitschers verontrust te zijn geweest, ter aarde werd besteld. VIRGINIE LOVELING. |
|