Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| |
[pagina 543]
| |
Daar achter woonde 't geluk....Het was een witte poort met ronden boog op 't einde eener dreef. Op zij een ouderwetsche toren, vierkantig, met puntig topdak. Alles loof en zonneschijn in den ronde, en binnen in den tuin gezang van vogelen en gestoei van kinderen. Zij woonden er gevieren, een blijde kinderschaar: eerst een meisje met goud-ros haar, dan twee jongens - een blonde en een rosse - en dan weer een meisje, blond, met fijngesneden trekken. Het laatste, want vader was gestorven als het nog heel klein was - geen achttien maanden - en nu woonden zij daar met moeder, in den hof dien hij had geplant, in het huis waar hij was gestorven, waar zijn geest nog waarde - een geest van diepe vroomheid - in den warmen schijn der moedermin, der moedergoedheid, in den blijden schijn der vrij binnenstroomende zonnestralen. - O gelukkige kindsheid! Geen stoornis daar voor 't blij gestoei, voor 't trillen van 't nachtegalenlied, voor den klank der piano-toetsen, zoo helder galmend in 't middaguur, als de oudere zuster en broeder de toonladders lieten rollen. 't Was immers de buiten, de vrije buiten, hoewel niet ver verwijderd van de stad, maar toch toen buiten de omheining. Alleen de klank der klokken kwam droomerij en vreugdepret begeleiden en bijzetten, want de kerk stond op 't einde van de dreef - enkele stappen maar tusschen 't vaderlijk huis en het huis van God. - Druk bezocht door moeder, kinderen, oude dienstmeiden de tempel, waarop stond geschreven: ‘Mijn huis is een huis des gebeds’. - Blijde kindsheid, zonnige vreugd. Zij, het meisje, de laatste, de teerste, was tot droomen wel geneigd. Miste zij de vaderliefde die zoo korten tijd over hare wieg had gebogen? Wenkte hij uit daarboven, hij wien zij zich zoo nauw voelde verwant? Was zijne melancholie over haar nedergedaald, de melancholie der vroeg-stervenden, der voorgeteekenden? - Maar de moeder was ál blijde stemming, ondanks haar zwaar verlies, de onverbroken trouw aan eene dierbare gedachtenis. En zonne, zonne was het in den ronde. - Oh! het schitteren dier zonne, toen het middag-Angelus klepte! | |
[pagina 544]
| |
Beeft dat in de volgende verzen: Vrij stroomde in de kamers binnen
De onvervalschte zonneschijn.
Al wat, kind'ren, ons omringde
Was de waarheid van het zijn.
Gulheid van den huiskring, warmte
Van gemoed en van gezin. -
Zonneschijn op 't groene loover,
Gouden straal van moedermin.
En toch droomde ik - liefst van hem nog,
Dien mijn kinderoog niet zag,
Die in schemering des harten
Als een schimmen-wezen lag;
Maar die alles had geschapen
Van mijn kinderparadijs:
Huis, waarin we samen woonden,
Tuin, waarin we speelden, wijs...
Of staat het beeld duidelijker in 't volgend stuk: Het was een van die hofkens, op 't einde eener laan,
Waar schaarsche wandelaars voor mijm'rend blijven staan,
Bekoord door groeiend gras, door weeldrig bloemenleven -
Wie zou om stil genot van vredewonne geven?
Het was een van die hofkens. De poort in ronden boog
Verborg een schat van loof en lommer voor het oog.
Heel 't kinderlijk geluk, de poëzie van 't leven
Bleef in het zoet geheim van zijne boomen beven.
Het was een van die hofkens... - o paradijs van God!
Ge ontsluit eens aan ons hart een Eden van genot:
Al 't eeuwig liefdeheil, het volle zielelaven
Door 't eindloos geven van al 's levens liefdegaven.
Maar 't beeld van 's hemels woon blijft ouderwoon op aard!
Een tuin van paradijs is blijde kindergaard!
Nooit, zelfs in 't vol bezit van Gods geluk hier boven,
Gaat 't zalig beeld te loor van zulk een hof der hoven.
| |
[pagina 545]
| |
In dat kader zou ik willen plaatsen het dierbaar beeld mijns vaders, de vroege idylle zijner liefde tot onze moeder. | |
IAlphonse Belpaire werd te Oostende geboren den 11 Mei 1817. Een West-Vlaming van kop tot teen - nooit heb ik dat zoo goed begrepen als nu de oorlog mij vier jaar lang verbande aan den boord der wilde, woeste Noordzee. Al de stormen die oprezen in die ziel waaraan ik mij zoo innig verwant voel, waren de stormen der overtrokken grijze lucht boven de ruischende baren; de melancholie die zweefde over dat gemoed, was de melancholie der oneindige vlakte - eindeloos water, dwarrelend zand. De lotsbestemming was diep geheim! Het geboren-worden in de een of de andere streek, zelfs van een beperkt grondgebied. De inwoner van de Kempenstaat ver verwijderd van den Brabander, wiens oog rust op zacht-glooiende heuvels; en tusschen de Vlaanderaars welk diep verschil van Oost tot West! De eerste ruw, bonkig, alles tragisch opnemend: arduinen willen, ijzeren koppen; de andere ook streng en ruw-schorschig, maar van een heel andere korrel, fijn-vezelig, ingetrokken-vroom, diep van ziel en zin Zijn er veel dichters als Gezelle? Ik zal wel niet beweren dat alle Westvlamingen Gezellen zijn, maar wel dat uit Westvlaanderen alleen een Gezelle kon opgroeien; dat een pracht-exemplaar van Westvlaamschheid in Gezelle zich vertoont. Mijn vader was geen Gezelle, maar een pracht-Westvlaming. Zijne moeder echter was niet uit de streek waar het Vlaamsch als muziek over de lippen zweeft. - 't Was in den tijd dat heel Europa overrompeld was door revolutie en dat de volkeren dooreen werden gegooid. Aan de vijvers van Elsene, dicht bij Brussel, stond een vermaarde herberg: ‘La maison blanche’; of waren de uithangborden toen nog vlaamsch aan die kanten: ‘Het witte Huis’. Daar woonde een waard met een beeldschoone dochter: een fransche émigré, met name Cirez, kwam veel in dat huis. Ter wille van den kost? Ter wille van het meisje? Men zou eer- | |
[pagina 546]
| |
der geneigd zijn het laatste te vermoeden want, zonder malkander te verstaan - de Franschman sprak immers Fransch en de Elsenmenschen Vlaamsch - werd het een paar. En zoo werd de schoonheid in de familie Belpaire gebracht, want de moeder van Alphonse was de dochter van den franschen émigré en van het Brabantsch meisje dat hij gevrijd en gehuwd had zonder ze te verstaan. ‘Le coeur a ses raisons que la raison ne comprend pas’, luidt de fransche spreuk. Uit dit geval blijkt dat het hart ook zonder taal begrijpt.. Cécile Cirez - zoo heette Mevrouw Antoine Belpaire - had buiten de schoonheid harer moeder blijkbaar iets van het fransch bloed haars vaders geërfd, want zij was eene brunette, met schoone vlietende bruine oogen, die zij schonk aan haar jongsten zoon, mijn oom Frédéric. Mijn vader had de karakteristieke, niet-schoone Belpaire-trekken. Mijn oom Alfred, de tweede der zonen, had zeer schoone, fijn-gesneden trekken als zijne moeder, maar was vos-blond, met blauwe oogen. Wij zijn van de Westvlaamschheid afgedwaald; daar wil ik echter op drukken. Want handelde ik in het leven mijner zalige tante. Constance Teichmann, over de moederlijke zijde der familie, deze studie is meest bestemd om de figuur mijns vaders in relief te stellen. Ik heb lang gedacht, ja tot nog vóór korten tijd, toen ik dit werk aanvatte, dat de schrille tegenstelling - waar ik soms scherp onder leed - tusschen de twee bestanddeelen onzer familie, voortkwam uit de eigenaardige inborst der Belpaires in botsing komend met de niet minder sterk afgeteekende personaliteit der Teichmanns. Al schrijvende en studeerende ben ik tot eene verruiming van het vraagstuk gekomen en heb ik ontdekt dat wat ik voor den Belpaire-trek hield enkel de sterke Westvlaamschheid is, zoo diep geprent op de inwoners van dit bevoorrechte gewest, ja op het uiterlijke van de streek, zandige grond, blonde duinen, blauwendig verschiet... Mysticisme droomerij, ingekeerdheid, poëzie onder duizende lokkende vormen. Mijn vader was een Westvlaming, ik schrijf over mijn vader. De bevalligheid zijner moeder, haar trek naar | |
[pagina 547]
| |
elegance en wereldsch verkeer schijnen geen invloed op hem uitgeoefend te hebben, tenzij dat hij ze gaarne bewonderde en er voor zichzelf prijs op stelde in gezelschap onder de besten gerekend te worden. Maar hij aardde heel en al naar zijn vader, die een ernstig man, een man van studie was. Om dien te schilderen kan ik niet beter doen dan de eigen woorden van zijnen zoon over te nemen, geschreven na zijn afsterven en bestemd voor de Notice, welke de bestendige Secretaris der Koninklijke Academie van Brussel, de geleerde en beroemde Quetelet, moest opstellen over het afgestorven lid: Antoine Belpaire. Daar lezen wij het volgendeGa naar voetnoot(1):
‘Antoine Belpaire naquit à Ostende le 3 février 1789...
Une circonstance inattendue, nous écrivait son fils, vint développer subitement dans son esprit.... cette soif d'apprendre qui ne le quitta plus depuis... Ses parents l'avaient envoyé passer quelques années de son enfance à Messines aux environs d'Ypres, où demeurait une partie de sa famille; il y rencontra un prêtre français qui s'y était réfugié pour échapper aux persécutions de la révolution française. Ce prêtre était un homme instruit et d'un caractère aimable; il prit mon père en affection, et remarqua en lui des dispositions pour l'étude qu'il résolut de cultiver. Il commença donc à s'occuper activement de son éducation, et lui donna en peu de temps les premières notions de la grammaire, de l'histoire, des sciences naturelles, des mathématiques, etc. toutes choses absolument neuves pour mon père. Il devint ainsi pour lui un précepteur d'autant mieux en état de diriger l'esprit de son élève qu'il avait su se l'attacher par sa bonté et son amabilité. Les années que mon père passa dans sa compagnie à Messines furent les plus agréables de sa vie, celles sur lesquelles son souvenir s'est toujours reporté avec le plus de plaisir. Il nous parlait souvent de cette époque si heureuse de son enfance, et jamais sans nous exprimer les sentiments | |
[pagina 548]
| |
les plus vifs de gratitude et de vénération pour l'excellent prêtre à qui il devait sa première éducation. De retour à Ostende, mon père y rencontra xm ancien élève de l'école polytechnique, du temps de la création de cette célèbre institution, qui occupait alors la place de professeur de navigation à Ostende. Ce professeur l'engagea à se présenter à l'école polytechnique, et lui proposa de le mettre en état de passer les examens d'admission à cette école. Les difficultés d'une pareille entreprise effrayèrent mon père, et il hésita longtemps avant de se décider à tenter l'épreuve qui lui était offerte. Enfin il se laissa persuader, et commença l'étude des mathématiques sous la direction du professeur qui l'avait engagé à cette étude. Celui-ci le mit, en dix-huit mois de temps, en état d'être reçu élève à l'école polytechnique: mon père y entra en 1805’. Uit deze regels leeren wij onder andere de diepe Westvlaamschheid van den Belpaire-stam kennen. Meessen was, meen ik, de eigenlijke bakermat der familie. Onder den oorlog kwam ik in aanraking met menigen Belpaire, hoegenaamd niet met ons verwant en dienende in fransch of belgisch leger. Zij kwamen allen uit dezelfde streek, aan de grens van Frankrijk. Wat meer treft is de algeheele ontreddering der maatschappij in dien tijd, en de oriënteering naar Frankrijk. Alwie naar hoogere ontwikkeling trachtte moest noodzakelijk naar Parijs. Wij zien er Antoine Belpaire heen trekken. De eenige maanden oudere Théodore Teichmann - geboren te Venloo den 3 Augustus 1788 - zal hem weldra in de Ecole politechnique vervoegen en daar die levenlange vriendschap met hem aanknoopen die eindigde in eene vereeniging der twee huisgezinnen. Antoine's twee broers: Paul en Hippolyte, zullen op hunne beurt den weg naar de wereldstad inslaan, wanneer er spraak zal zijn hunne geneeskundige studiën te beginnen. Beiden inderdaad werden knappe geneesheeren, maar in tegenstelling met him ouderen broeder Antoine, bleven zij Westvlaanderen getrouw en vestigden zich, de eerste te Harelbeke. de tweede te Wacken. Wij moeten echter Antoine volgen in het wisselvallige van zijn loopbaan. Enkel een jaar bleef hij in de Ecole polytechnique: ‘A la fin de sa première année à cette école, il fut | |
[pagina 549]
| |
désigné pour entrer dans l'artillerie. Cette destination n'ayant pas été accueillie favorablement par ses parents qui ne voulaient pas le laisser entrer dans l'armée, il fut obligé de quitter l'école, avant d'y avoir terminé ses études, et il revint à Ostende en 1806, après avoir consacré à peu près trois ans à se préparer à entrer dans une carrière qui se fermait tout à coup devant lui’. Eerste verandering - niet de laatste. ‘Mon père songea alors à entrer dans l'instruction publique. Il obtint une place de maître d'études au lycée de Bruges’... - Is daar de oorsprong te vinden van den trek naar onderwijs en opvoeding die elken echten Belpaire in 't bloed zit? - Il occupa pendant quelque temps cet emploi, et le quitta ensuite pour aller remplir, en 1810, au lycée de Bruxelles, la même place que celle qu'il avait eue à Bruges.’ Zoo kwam Antoine Belpaire ongetwijfeld in kennis met Cécile Cirez, wier ouders te Brussel woonden. Wonder is het weefsel waaruit het lot ons bestaan samentrekt. Uit Oostende naar Parijs; terug naar Oostende; van daar naar Brugge; en nu naar Brussel, daar zal Antoine zijne toekomstige gemalin ontmoeten. Van ingenieur in spe is hij leeraar geworden; weldra nieuwe verandering: ‘Pendant son séjour à Bruxelles, il se décida à quitter l'instruction publique pour embrasser la carrière judiciaire. Dans cette intention, il suivit les cours de l'école de droit de cette ville. Il y fut reçu bachelier le 26 mars 1813, et licencié le 20 juillet suivant; il obtint ensuite le titre d'avocat à la cour de Bruxelles, et continua à habiter cette ville jusqu'en 1816, époque à laquelle il fut nommé notaire à Ostende...’ Veelzijdig ontwikkeld moesten toch mannen zijn die aldus van de mathesis overgingen tot het leeraarsambt en dan weer tot de rechten. In 1816 zal Antoine wel getrouwd zijn - ik heb altijd gehoord dat het huwelijk op een 25 April plaats had - vermits de oudste zoon Alphonse, den 11 Mei 1817, te Oostende werd geboren. ‘Le 20 décembre 1821, il obtint la place de greffier au tribunal de commerce dans cette même ville; il remplit ces fonctions jusqu'en 1827, où il quitta Ostende pour venir occuper, au tribunal de commerce d'Anvers, l'emploi de greffier qui s'y trouvait vacant’. De tien eerste jaren zijns levens bracht mijn vader | |
[pagina 550]
| |
dus over te Oostende - van 1817 tot 1827 - de belangrijkste ook, want de eerste indrukken zinken het diepst in 't gemoed. De werkzaamheid zijns vaders in beider geboortestad schildert Alphonse Belpaire volgenderwijze: ‘A Ostende, mon père prit une grande part à plusieurs institutions de bienfaisance publique qui y furent établies. Ce fut encore lui, qui, avec l'aide de quelques-uns des principaux habitants d'Ostende, organisa une école de musique d'après la méthode du méloplaste. Cette entreprise lui coêta beaucoup de peines et de travail; mais il eut la satisfaction de la mener au but qu'il désirait atteindre. L'école de musique reçut un assez grand nombre d'élèves, et répandit les éléments d'une instruction musicale solide parmi la jeunesse d'Ostende qui la fréquentait. Diverses circonstances amenèrent par la suite la chute de cet établissement quelques temps après le départ de mon père pour Anvers. ‘En même temps que l'école de musique, il érigea aussi une école latine, par laquelle il aurait voulu suppléer à l'absence d'un collège à Ostende. L'école latine fut peu suivie, et n'eut qu'une fort courte durée.’ Met voorliefde drukt mijn vader op de bezorgdheid zijns vaders voor de muziek. Zelf uitstekend musicus, toondichter zelfs, had hij dus die begaafdheid met de andere van vaderskant. Wij moeten ons dat Oostendsch midden trachten voor te stellen, vermits ik de Westvlaamschheid der familie vooral zoek te belichten. In dat klein stadje van 't begin der XIXe eeuw zal nog wel alles, zeden, gebruiken, den echten Vlaamschen stempel bewaard hebben. Wel gingen eenige bevoorrechten te Parijs kennis en fijne beschaving opdoen, wel zal de officieele taal onder de Fransche Regeering het fransch geweest zijn, maar Alphonse wordt geboren onder 't Hollandsch bewind - in de Vlaamsche zeehavenstad was ongetwijfeld van hoog tot laag de omgangstaal: het Vlaamsch, en wel onder den zangerigen vorm van het lokale Westvlaamsch. Ook aan den haard der familie Belpaire? Bij Antoine's ouders voorzeker, maar bij hem in huis, dat zou ik sterk betwijfelen. Cécile Cirez, dochter van een franschman, zal er wel het fransch binnengebracht hebben en sprak het denkelijk met den in Parijs gestudeerden echtgenoot. De twee te Oostende geboren zonen, Alphonse en Alfred, spraken fransch met hun- | |
[pagina 551]
| |
ne ouders, maar waren het Vlaamsch machtig. Geen andere taal spraken zij met de twee getrouwe dienstmeiden, Mietje en Siska, toen nog jeugdige meisjes; twee zusters die de familie naar Antwerpen volgden en de meiden onzer kindsheid waren. Dat die hun Westvlaamsch niet verleerd hadden, daar kan ik van getuigen. Oorspronkelijke figuren beiden, vooral Siska, de oudste, maar die onder de plak stond harer jongere en stuurder zuster. Zij was zoo vroolijk, die oude Siska, met haar verrimpeld gelaat! Zij had de onbezorgde blijdschap van een kind en lachte zoo geerne met ons kinderen, maar hield zich in uit vrees voor de strenge Mietje. En dan vertrok haar gezicht zoo drollig met den samengepersten mond, terwijl de oogen lachten. Zeer vroom, kon zij uren aan haar paternoster zitten beieren; lezen kon zij niet, wat niet belette dat zij haren godsdienst op een duimken kende. Zij sprak zeer dikwijls in rijm, onbewust, en wist de wonderste vertelsels - van ‘Alutwardo’ en ‘Och zwigt, och zwigt, de wereld is geborsten, 'k hen 't hooren kraken’... - De vier ‘Stad Bremer muzikanten’ - waar ik och arme! bijster weinig van verstond, 'k was immers louter in 't fransch opgebracht. Maar wat mij nog meer bekoorde, was als zij begon over de kindsheid van vader en onkel Alfred; hoe zij met hen naar 't strand ging, te Oostende, met den ezel Pitootje. Hoe jammer dat ik zoo weinig daarvan wist te onthouden, daar ik maar half verstond, maar nog zie ik het goede gelaat, de vroolijke oogen in de zonnige keuken op onzen toren, tegenover de kerk, terwijl het angelus zoo blij klepte in het middag-uur. Die figuur mag niet ontbreken waar ik de Westvlaamschheid van mijnen oorsprong poog te schilderen. Iets van de bries der vrije zeelucht hadden mijne grootouders naar de Scheldestad meegebracht in deze trouwe huisgenooten van meiden. De twee scholen door Antoine Belpaire in Oostende gesticht hadden maar een vluchtig bestaan. Iets duurzamer zou echter zijn naam met zijn geboortegrond verbinden, namelijk eene studie nu nog als gezaghebbend aangehaald: ‘En 1825, zegt M. Quetelet, l'académie royale de Bruxelles avait mis au concours, pour l'année suivante, l'examen des changements que la côte d'Anvers à Boulogne avait subis, tant à l'intérieur qu'à l'extérieur, depuis la conquête | |
[pagina 552]
| |
de César jusqu'à nos jours. Belpaire, qui s'était occupé de cette question intéressante, se mit à l'approfondir d'une manière plus spéciale; et, afin de pouvoir entrer avec plus d'assurance dans tous ses détails, il fit plusieurs voyages à pied sur toute l'étendue du littoral qu'il se proposait de décrire; il consigna le résultat de ses observations géologiques et historiques dans un savant mémoire auquel l'académie décerna une de ses médailles d'or... L'académie avait à peine couronné ce mémoire remarquable, que Belpaire, moins content de son travail que ne l'avaient été ses juges, leur communiqua un plan de recherches sur toute l'étendue du bassin maritime qui s'étend depuis les hauteurs de Blanez, au-delà de Calais, jusqu'à l'extrémité du Jutland... Le but de Belpaire n'était pas seulement d'étudier la constitution géologique de la vaste étendue de pays qu'il désignait, et de suivre les changements qu'y avait occasionnés la mer, mais il avait encore l'intention de tracer les limites des divers idiomes qu'emploient les habitants, et de réunir des notions aussi exactes que possible sur l'état météorologique des pays qu'il aurait visités.’ Voorwaar niet de eerste de beste de man die zulk oorspronkelijk en uitgebreid plan had opgevat, maar hij klopte op doovemansdeuren. Heel op 't einde zijns levens zal mijn vader het ontwerp zijns vaders opnemen, maar, door de dood verrast, hun beider werk niet kunnen uitgeven. Ik lees in zijn notice: ‘Cette question du port d'Ostende avait été étudiée avant Alphonse Belpaire, mais d'une manière différente, par son père, dans un travail intitulé: Mémoire sur les divers changements que la côte d' Anvers à Boulogne a subis depuis la conquête de Jules-César jusqu'à nos jours, mémoire couronné en 1827 par l'académie des sciences et belles lettres de Bruxelles... Depuis plusieurs années, Alphonse Belpaire avait manifesté l'intention de faire faire une nouvelle édition de cet ouvrage, mais de nombreuses occupations ne le lui avaient pas permis. En 1853, il put enfin s'occuper à mettre ordre aux diverses notes et documents nécessaires à cette réimpression. A cette occasion, Alphonse Belpaire se livra à de nouvelles et sérieuses études et, envisageant la question sous un point de vue plus étendu, il prit le parti de la traiter lui-même, et il écrivit pendant l'hiver 1853-'54 une | |
[pagina 553]
| |
Etude géologique sur la plaine maritime depuis Boulogne jusqu'au Danemark. Après avoir mis la dernière main à cet ouvrage, il en fut satisfait, chose rare chez lui, et il prit toutes les mesures pour le faire imprimer, comme faisant suite au mémoire de M. Antoine Belpaire. Il n'en eut pas le temps, mais sa famille s'en occupe et livrera prochainement à la publicité ce nouveau titre d'Alphonse Belpaire à une juste et honorable renommé.’ La plaine maritime depuis Boulogne jusqu'au Danemark kwam inderdaad uit na den dood mijns vaders. Na zooveel jaren, heeft dit werk der twee Belpaire's nochtans niets verloren van zijne actualiteit of van zijn belang. Onder den oorlog, kreeg ik nog in De Panne een fransch boek in handen, waarin gedurig verwezen wordt naar 't werk van mijn grootvader en mijn vader en hun naam vermeld wordt als afdoende gezag. De wetenschappelijke verdiensten mijns vaders willen doen uitschijnen ware bij mij vermetel, daar ik de noodige bevoegdheid mis. Ze echter heel en al in de schaduw laten, zou te zeer schaden aan de echte portretteering dezer figuur. Vooralsnu zijn wij nog bezig met Antoine. Ik sla weer zijne Notice op: ‘Sa probité bien reconnue lui attirait chaque jour des témoignages nouveaux de confiance. Pendant les dernières années de son séjour à Ostende, il avait été appelé à faire partie de la régence de cette ville, en qualité de conseiller communal. Au commencement de 1827, il fut nommé à la place de greffier au tribunal de commerce à Anvers. Peu de temps après (en 1828), un arrêté du ministre de l'intérieur le fit entrer dans la direction de l'athénée de la même ville, et au mois de mars 1830, il fut nommé membre de la commission d'instruction publique, et inspecteur des écoles dans la 2e division de l'arrondissement d'Anvers. Il exerça ces dernières fonctions jusqu'à l'époque de la révolution, qui les fit cesser de fait, en donnant à l'enseignement une liberté telle qu'il n'en avait jamais eu jusque là!’ Onderwijs - opvoeding - altijd de eerste bezorgdheid van den Belpaire-geest. Was het niet door een soort instinct van erkentenis dat door de volksstem den naam: Institut-Belpaire, gegeven werd aan de school door mij te Antwerpen opgericht? Laat ik het maar hier zeggen, indien ik er aan hield dien naam te | |
[pagina 554]
| |
aanveerden, dan was het niet om mijn naam te vereeuwigen, maar wel den gezegenden naam dien ik van mijn vader heb. ‘Cependant cette révolution qui changea tant de fortunes et déplaça tant de personnes, laissa Belpaire à peu près dans la même position; seulement elle lui assura de nouveaux titres à l'estime de ses concitoyens qui lui en donnèrent des preuves en le nommant membre du conseil communal de la ville d'Anvers, dans les premières élections qui eurent lieu. Depuis cette époque, Belpaire fut encore réélu, et il remplit la même charge à peu près sans interruption jusqu'à sa mort... En 1831, parut l'arrêté royal qui créait une commission spéciale pour la rédaction d'un projet de loi sur l'enseignement, et qui désignait en même temps M. Belpaire pour en faire partie... Pour ce qui concerne l'enseignement supérieur, les premiers commissaires avaient été d'avis que le gouvernement devait concentrer tous ses moyens, et former une seule et grande université qui devint pour la Belgique, non seulement une source d'enseignement établie sur les bases les plus larges, mais encore un foyer de lumières qui pêt jeter qelque éclat sur le pays. Ils avaient jugé convenable de séparer l'enseignement purement scientifique de l'enseignement industriel et des écoles d'application; et de former, par suite un grand établissement ou école polytechnique destinée principalement à former des ingénieurs civils, soit pour l'administration publique, soit pour les établissements industriels, des ingénieurs militaires et des officiers d'artillerie’. Blijkbaar waren de vroegere leerlingen der Ecole polytechnique hier aan het werk geweest. Immers Theodore Teichmann aanveerdde rond den zelfden tijd het ambt van minister der binnenlandsche zaken, enkel om in Gent het Génie civil te kunnen oprichten, op het plan der Ecole polytechnique van Parijs. Onmiddellijk daarna, in 1832 reeds, nam hij zijn ontslag om terug algemeenen inspecteur der bruggen en wegen te worden. De twee vrienden zullen wel malkander verstaan hebben om het beginnende land uit de eerste moeilijkheden op te heffen. - Nu zooveel gesproken wordt over de Gentsche Hoogeschool heeft het zijn belang die feiten van zoo veel jaren geleden te her- | |
[pagina 555]
| |
inneren, al ware het maar om de kentering in de toestanden te laten voelen. Vooraleer de Notice van A. Quetelet te sluiten moeten wij er nog deze karakterizeering van Antoine Belpaire aan ontleenen: ‘C'est pendant le cours des conférences de la première commission dont nous avions l'honneur de faire partie, que nous avons surtout pu juger des connaissances solides, du jugement droit, et de la probité de notre confrère. Exempt de toute prévention, en dehors de toute espèce d'influence, il ne s'attachait qu'à rechercher la vérité, et à faire prévaloir ce qui lui semblait bon et utile. Ses scrupules sous ce rapport allaient même quelquefois à un point tel qu'ils auraient pu prêter à la plaisanterie, si la source n'en avait été aussi sacrée. Quand après de longues délibérations, on croyait la question éclaircie ou du moins portée assez loin pour que chacun eût pu arrêter son jugement; quand arrivait l'instant d'aller aux voix, Belpaire hésitait encore...’ Zooveel van die eigenschappen van Antoine Belpaire, vooral zijn gewetensteerheid, zullen in zijnen zoon teruggevonden worden, dat zij hier niet mochten ontbreken. ‘Cependant au milieu de ses occupations administratives, Belpaire n'abandonnait pas l'étude des sciences; il employait même ses instants de loisir à en faciliter l'accès aux autres. Ainsi en 1834, sur la demande de M. Teichmann, son ancien ami et son condisciple à l'école polytechnique, alors gouverneur de la province d'Anvers, il donna un cours de géométrie descriptive à l'académie de dessin, et il fut en même temps nommé membre de la direction administrative de cette institution. Il revenait cependant toujours avec une prédilection marquée à ses premiers travaux, et à l'étude de nos côtes et des modifications qu'elles ont subies...’ Passie voor kennis en wetenschap, behoefte om die mee te deelen, wij zullen de zelfde trekken in zijnen zoon terugvinden. Het is tijd om dien nu op het voorplan te brengen.
M.E. BELPAIRE.
(Vervolgt). |
|