Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 521]
| |||||||||||||||
[1921/5]Carpaccio en Memlinc en de legende der heilige Ursula.Na de zoo grondige en beredeneerde studies van den geleerden bollandist P. Victor de BuckGa naar voetnoot(1) en van den E.H. KesselGa naar voetnoot(2) zal het overbodig zijn de Ursula-legende aan een nieuw wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen: al de vraagpunten zijn wel niet afdoende opgeklaard en er kan nog over vele kleinigheden getwist worden; in hoofdzaak echter laat, mijns dunkens, het voorhandene gebrekkige bronnenmateriaal een grootere benadering tot den geschiedkundigen ondergrond niet toe: het is vooralsnog onmogelijk met meer juistheid dan De Buck en Kessel het leven van Ursula te beschrijven. Ik heb hier overigens de legende zelf niet te bestudeeren maar enkel na te gaan op welke wijze de schilders ze hebben voorgesteld. Men mag aannemen dat de legende op volgende geschiedkundige feiten berust. Ongeveer in het jaar 449Ga naar voetnoot(3) verlaat eene jonge maagd, Ursula genaamd, | |||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||
van koninklijken bloede, met talrijke gezellinnen, haar vaderland Brittanje om op het vasteland eene rustigere woonplaats te zoeken en de aanvallen der Angel-Saksers te ontvluchten. Het reisgezelschap landt eerst aan te Tiel aan den Waal, vaart alsdan den Rijn op en ontscheept te Keulen. Na verschillende wederwaardigheden, wellicht na eene bedevaart ter eeuwige stad, worden Ursula en haar gezellinnen in 451 (21en Oct.) door de Hunnen doodgemarteld. In den loop der tijden werd deze gebeurtenis bijgedicht. Menige poëtische bijvoegsels komen ze verrijken en ten slotte onstond een echt episch legendarisch verhaal. Het blijkt echter onmogelijk te schiften welke dezer gebeurtenissen feitelijk hebben plaats gegrepen. De legende, die van de vroegste tijden af zeer populair was, werd hoofdzakelijk verspreid door de Historia Brittonum van Godfried, monnik van Monmouth (ten laatste in 1139 geschreven) en nog indrukwekkender gemaakt door de zoogenaamde visioenen van de Heilige Elisabeth van Schoenau (1129-1165) en van den gelukzaligen Herman Jozef van Steinfeld (gest. 1241), dus juist in den tijd toen het opdelven van het stoffelijk overschot der maagden de aandacht van het geloovige volk op de oude overgeleverde verhalen had getrokken. Meer nog: omstreeks 1255 schrijft de aartsbisschop van Genua, de beroemde Jacob van Voragine (1228-1298) zijne Legenda Sanctorum of Guldene Legende. De opvatting der heiligen zooals ze in deze Legenda beschreven staan werd in de XVe en in de XVIe E. door bijna al de kunstenaars voor hunne godsdienstige voorstellingen gevolgd, en zonder de hulp dezer Legenda blijven hun meeste tafereelen onverstaanbaar. Om de bespreking der schilderijen, waarover onze studie gaat, duidelijker te maken zal het wel nuttig zijn zonder vele bijzonderheden het verhaal, meestendeels volgens Voragine, samen te vattenGa naar voetnoot(1). De machtige heidensche koning van Brittanje, Agrippinus, stuurt een gezantschap naar den kristen | |||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||
prins Deonotus (dit is: bij God bekend) om voor zijn zoon Conan (bij zijnen doop werd hij Aetherius genoemd), de hand te vragen van zijne dochter Ursula (beerinneken). Deze had echter reeds aan God de heilige gelofte afgelegd een maagdelijk leven te leiden en nooit in den huwelijken staat te treden. Maar een engel verschijnt aan Ursula en gebiedt haar de aanvraag niet af te wijzen indien vóór drie jaar de prins zich zou laten doopen, en na dat Ursula met elf duizend gezellinnenGa naar voetnoot(1) eene reis naar Rome zou ondernomen hebben. Agrippinus aanvaardt deze voorwaarden en de reis wordt aangegaan. Ze landen eerst aan te Tiel aan den Waal en daarna te Keulen alwaar Ursula door de prinses Sigillendis aan boord ontvangen wordt. Te Keulen verneemt Ursula in een engelvisioen dat zij en hare gezeillinnen uit Rome naar Keulen zullen terug komen en er den marteldood sterven. Van Keulen varen zij tot Basel en gaan te voet naar Rome waar zij ontvangen worden door Paus Cyriacus die een voorname rol in de verhalen speelt: het is echter een legendarische figuur. In Rome ontmoet Ursula haren verloofde; andere overleveringen berichten dat hij haar tegemoet kwam te Keulen en daar ook als martelaar stierf. Cyriacus vergezelt de maagden op hare terugreis. Te Basel verlaten eenige, onder andere de Heilige Cunegunda, Ursula met het | |||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||
doel de christene leer in die Rijnstreek te verspreiden, maar later treft ook hen de marteldood. Te Mentz treedt een grijsaard aan boord om de bedevaarsters aan te sporen de reis niet voort te zetten: te Keulen wacht hen een overval der Hunnen. Ursula raadt hare gezellinnen aan dien wenk niet te volgen, daar zij het geluk zullen genieten de martelkroon te bekomen. De jonkvrouwen nemen afscheid van dien edelen grijsaard en schenken hem hunne juweelen voor zijne goede werken. Attila werd in 't jaar 451 (Juni-Juli) door Aetius in de Catalaunische velden nabij Châlons op de Marne erbarmelijk verslagen en, op zijn terugtocht, nam hij de stad Keulen in. Bij de aankomst worden Ursula en haar gezelschap door de Hunnen overvallen en met barbaarsche wreedheid vermoord. Cyriacus en Aetherius, stervend in de armen zijner beminde, ondergaan hetzelfde lot. Ursula echter wordt voor den Hunnen-koning gebracht. Betooverd door hare uitnemende schoonheid vraagt de barbaar haar ten huwelijk. Daar de jonge maagd dit voorstel met afschuw afwijst beveelt hij aan een zijner soldaten, in zijne aanwezigheid haar hart met een pijl te doorboren. Er zweeft over deze lieve legende een beminnelijke wasem van dichterlijkheid: zoo frisch uit de onvervalschte fantasie van den volksgeest als een bloem ontloken, moest zij de kunstenaars en de kunstminnende zielen innig bekoren. Ook werden er weinige legenden, - het leven van Sinte Elisabeth van Hongarië wellicht uitgezonderd, - zoo dikwijls door de letterkunde en door de beeldende kunst verheerlijkt. Vondel zelf heeft ze tot onderwerp van zijn treurspel de Maeghden, in 1639, gekozen en het drama aan zijne geboortestad opgedragenGa naar voetnoot(1). Bleef Ursula, met zulke klaarblijkelijke voorliefde, het volksgemoed bekoren, niet minder werkte hare liefelijke figuur op de verbeelding der schilders: de geschiedenis der schilderkunst geeft dan ook blijk van deze verlokkende bekoorlijkheid, en de werken aan haar en hare legende gewijd vormen een belangrijke reeks in wier studie wij met zooveel vrucht het gemoed | |||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||
van de schilders en de wisselende technische kunstvaardigheid der verschillende scholen en kunstrichtingen kunnen nagaan. Het was vooral gedurende de XVe en de XVIe eeuw dat de schilders met voorliefde het leven en de wederwaardigheden van Ursula voorstellen niet alleen in Duitschland maar ook in andere streken. De naam van Ursula was overal populair geworden, zelfs tot in Azië. Deze vermaardheid is uit te leggen door het algemeen verlangen naar reliquieën van Ursula of van hare gezellinnen. Van overal stroomden vragen toe: het was een ware geestdrift, die dreigde in een overdreven vereering te ontaarden. Paus Bonifacius IX vond het ten slotte noodig in te grijpen en, door brief van 3 November 1384, een verbod uit te vaardigen waarbij het overbrengen van reliquieën uit Keulen werd verbodenGa naar voetnoot(1). In de schilderkunst zijn de werken, die tafereelen uit de legenden verbeelden, uiterst talrijk. Een volledige en vergelijkende studie over al die werken werd echter nog niet aangelegd, hoe belangrijk zij ook zijn zou voor de kunstgeschiedenis en voor de iconographieGa naar voetnoot(2). Ik kan ze hier niet ondernemen. Alvorens echter eene vergelijking te beproeven tusschen het werk van CarpaccioGa naar voetnoot(3) en dat van Memlinc, wil ik toch de aandacht roepen op verschillende schilderijen van andere kunstenaars. Meer dan een schilder heeft Ursula zonder hare gezellinnen voorgesteld, b.v. Joz. Maria Crespi (1665-1747) die de heilige met een standaard in de hand | |||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||
afbeeldtGa naar voetnoot(1). Luini (1475-1533) op zijn fresco van het Monastero Maggiore, nu in het Brera Museum, stelt Ursula voor, nevens de Heilige Cecilia, met standaard in de linke hand en palm in de rechte. (Catalogo della R. Pinacoteca di Brera. Milano, 1910, nr 47); zoo ook Bartolomeo Montagna (gest. 1523) op zijne prachtige Madonna met drie andere heiligen (Brera, nr 165), Girolamo da Santa Croce (gest. 1556) op zijne afbeelding van vier heiligen (Brera, nr 268), en Vincenzo Pagani (1490-1568) op zijne Bekroning van Maria door vier heiligen vereerd (Brera, nr 498). Zurbaran heeft Ursula op dezelfde wijze afgebeeld op eene schilderij nu bewaard in het Palazzo Bianco te Genua (Catalogo, 1910, blz. 54). Bij Fra Angelico houdt ze altijd een pijl: alzoo op de Bekroning van Maria van de Uffizi en van den Louvre en op de Aanbidding der Wijzen van San MarcoGa naar voetnoot(2). De meeste schilders stellen ze voor met een pijl; soms echter ook met een kroon op het hoofd. Zoo zien wij ze in de Minoritenkirche van Keulen op een paneel uit het einde der XIVe E., geschilderd door een tijdgenoot van Meester Willem van Herle. Een onbekende Saksische meester van omstreeks 1550 schildert ze met pijl en kroon en voor haar zitten vijf maagden geknield. Het is een luik van een tripticon bewaard in het Wallraf-Richartz-Museum te KeulenGa naar voetnoot(3). Terloops vermelden wij dat de bekende Steinle (1810-1886) aan Ursula met hare maagden, zooals aan Gereon de twee beschermelingen der stad, eene heerlijke plaats heeft gegeven in de fresken die het Treppenhaus van het Museum versieren. Eene andere meesterlijke schilderij is die van Zingaro (Antonio Solario, 1480-1510) van de National Gallery te LondenGa naar voetnoot(4). Op eene gravuur der XVIe E., vervaardigd op aanvraag der Sorbonne, die Ursula als patrones vereerde, ontmoeten wij een zeldzame voorstelling. Zij houdt een palmtak in de eene hand en in de andere | |||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||
haar hart met een pijl doorboord. Het opschrift der gravuur luidt: S. Ursula Sorbonicorum patronaGa naar voetnoot(1). Zij staat ook omringd door maagden, paus en bisschop op eene schilderij van een onbekenden meester in het Museum van BolognaGa naar voetnoot(2). Een der luiken in het tripticon van het beroemde Dombild is verrijkt met een der schoonste van Ursulaafbeeldingen die ons bekend zijn. Het tripticon is het werk van Stephan Lochner (gest. 1452) en werd geschilderd tusschen de jaren 1440 en 1450. Het middenluik stelt de Aanbidding der Koningen voor; op het zijluik rechts staat de heldhaftige Gereon aan het hoofd der soldaten van het Thebaïsche legioen; links in een liefelijk harmonisch contrast de vrouwelijk teedere Ursula: Zij allen nemen deel aan de aanbidding van het Goddelijk Kind. Onze tengere heilige, met al de voorname heusche zedigheid van hare hooge eerbaarheid, treedt vooraan als een koningin met haren maagdelijken stoet en haren verloofde, Aetherius. Haar hoofd is met eene kroon versierd en in de hand houdt zij een pijlGa naar voetnoot(3). Dikwijls wordt ze met een pijl afgebeeld, de schouders bedekt door een breeden mantel met sneeuwwit hermelijn omzet. In de plooien van den mantel vinden de knielende of staande maagden eene teedere bescherming. Zoo heeft de Heilige Catharina dé Vigri (1413-1463) ze afgeschilderd op haar paneel van het Museum te Bologna, gedagteekend van 't jaar 1452Ga naar voetnoot(4), en, met eenige wijzigingen op hare schilderij van 1456 in de Galleria reale te VenetiëGa naar voetnoot(5). Vier maagden omringen haar en twee engelen zetten haar de kroon der heiligen op het hoofd. Met pijl en palmtak en met maagden onder den mantel komt zij ook voor op een paneel van het Wallraf Museum toegeschreven aan den Meester van het Heisterbacher Altaarwerk (XVe E.)Ga naar voetnoot(6). Ursula wordt voorgesteld omringd door maag- | |||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||
den en vier heiligen op eene schilderij die zich bevindt in de kerk van S. Severinus te Keulen. Het is een werk der XVe E. van den onbekenden schilder aan wien den naam van Meester van S. Severinus gegeven wordt en dien wij later nog zullen ontmoeten. Het beeldhouwwerk op het altaarblad van het H. Geesthospitaal van Lubeck laat ons eene Ursula zien, gezeten en door maagden omringd. De beeldhouwwerken overigens, aan Ursula gewijd, zijn niet het voorwerp onzer studie. Wij kunnen nochtans niet nalaten een oogenblik de aandacht te roepen op een werk van den beroemden J. Duquesnoy: wij bedoelen het zoo fijn afgewerkt standbeeld in de Zavelkerk te Brussel; daarnaast ook verdient eene bijzondere vermelding een Vlaamsch werk der XVe-XVIe E. waarop zij door een mantel hare gezellinnen beschermt en dat bewaard is, in de verzameling Leo Kirch te KeulenGa naar voetnoot(1). Van de glasschilderingen zullen wij slechts herinneren aan de H. Ursula van een glasraam der O.L.V.-kerk te Wismar uit de XVe E. Andere schilders hebben den marteldood van Ursula en van hare gezellinnen tot onderwerp gekozen. Zoo een meester der school van Willem van Herle met een schilderij van groote afmeting van vóor 1411, nu in het Wallraf MuseumGa naar voetnoot(2). Het is een waar bloedbad dat rond de schepen plaats grijpt en in de verte ontwaart men Keulsche gebouwen. Ursula is op het punt door een pijl getroffen te worden, in de aanwezigheid van den Hunnenkoning. Gelijke voorstellingen werden bewerkt door Jörg Breu (gest. Augburg 1536) een leerling van den beroemden Hans Burgkmair voor een tripticon nu in 't Museum van Dresden bewaardGa naar voetnoot(3) en ook door den Hausbuchmeister. Deze onbekende schilder heeft dien ietwat zonderlingen naam gekregen naar een boek met teekeningen versierd, in 't bezit van den prins Waldburg Wolfegg. De schilderij bevindt zich in het Wallraf Museum en wordt gedagteekend van de tweede helft der XVe E.Ga naar voetnoot(4). De bloedige marteling was ook het onderwerp eener schilderij van Rubens. Zij is verloren gegaan; | |||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||
maar het Museum van Brussel bezit er eene prachtige schets van en het Museum van Montpellier toont van dezelfde schilderij een liefelijk grauwtjeGa naar voetnoot(1). Het tafereel is vol leven en beweging. Een leerling van onzen grooten meester Cornelius Schutte (1597-1655) schilderde den marteldood voor het altaarbeeld der Ursulakerk van Keulen, in de middeleeuwen Basilica Sanctarum Virginum genoemd. Andere kunstenaars hebben beproefd heel de legende op een reeks paneelen voor te stellen. Tot de oudste behooren wellicht de zestien paneelen die de muren der Sinte Ursulakerk versierenGa naar voetnoot(2). Zij stellen dertig verschillende tafereelen, uit het leven der heilige, voor. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Memlinc ze gezien. Zij zijn het werk van Gurgen von Scheyven, in 1456 voltooid. De kleedij, naar XVe-eeuwschen trant, der voorgestelde personen is in historisch opzicht van hoog belang voor de kennis der toenmalige gebruiken. Ook het prachtige koloriet is merkwaardig. In het Wallraf Museum bevinden zich ook vijftien paneelen toegeschreven aan een meester der school van Stephan LochnerGa naar voetnoot(3). In hetzelfde MuseumGa naar voetnoot(4) ontmoeten wij nog drie paneelen van den Meester van Sint Severinus. Op het eerste paneel bewondert men de heilige die, in het bijzijn harer ouders, knielend voor het altaar, haar maagdelijk leven aan den dienst van den Heer toewijdt. Het tweede stelt de nachtelijke verschijning des engels voor: hij geeft haar een hemelsch bevel te kennen: zij zal zich met Conon verloven, doch eene bedevaart naar de eeuwige stad zal voorafgaan. Op een nevenstuk in den achtergrond grijpt het afscheid plaats van moeder en dochter. Op het derde wijst een lief tortelduifje aan den grijzen aartsbisschop Kunibertus de plaats aan waar de heilige is bijgezet: het graf dat het kostbare stoffelijke overschot der held- | |||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||
haftige maagd bevat wordt het voorwerp zijner eerbiedige hulde. Aan den bezoeker van het Museum van Bonn worden vier tafereelen getoond uit Ursula's leven. Zij worden ook aan den Meester van S. Severinus toegeschreven. Het onderwerp is: de aankomst der gezanten bij Deonotus; het afscheid van Conon en Ursula van hunne ouders; de aankomst te Basel en de ontvangst door den paus te RomeGa naar voetnoot(1). In die paneelen bewondert men het meest de landschappen vol leven en natuurlijkheid. Tot dezelfde reeks behooren twee paneelen in het Museum van Cluny voorstellende de gezanten van Agrippinus die de hand van Ursula komen vragen; en de jonge maagden met de heilige. De catalogus schrijft ze toeGa naar voetnoot(2) aan Israel van Meckenen (van Bocholt. gest. 15 Maart 1503); maar dit is eene vergissing want van Meckenen was goudsmid en graveerder (van zijne hand zijn meer dan 267 gravuren bekend, zegt Passavant); hij was echter geen schilder. Naar Janitschek's bewering zou het Kensington Museum ook een paneel van een zelfden kunstenaar bezittenGa naar voetnoot(3). Al deze schilderijen zijn van de hand van den Meester van Sint Severinus... De vraag is nu of deze kunstenaar meer dan eens het leven van Ursula zou hebben voorgesteld; dan wel, of al deze paneelen tot een en hetzelfde werk behooren. Eene grondige studie hierover zou zeker wel belangrijk zijn. Het Wallraf Museum bezit nog een reeks paneelen, die volledig de Ursulalegende voorstellen; zij werden echter geschilderd nadat Carpaccio en Memlinc hunne tafereelen hadden afgewerkt. Voor de vergelijkende kunstgeschiedenis dient hier aangemerkt dat heel waarschijnlijk deze werken gansch buiten hun invloed werden ontworpen. Zij zijn van Bartholomeus Bruyn (Wesel 1493 gest. 1555). De volgende tafereelen behooren tot deze reeks: Nr 239 Ursula neemt afscheid van hare ouders en komt te Keulen aan. Nr 240. Zij moedigt hare gezellinnen aan, opdat God hunne zwakheid zou stalen tot volharding. | |||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||
Nr 241. Ursula en drie gezellinnen door een engel gediend gebruiken het middagmaal met Zijne Heiligheid. Op den achtergrond zijn de andere maagden aan tafel aangezeten en worden ook door engelen gediend. Nr 238. Ursula's dood: Zij knielt en bidt op het oogenblik dat een soldaat den pijl gaat afschieten. Achter haar staat de Hunnenkoning, een tulband rond het hoofd. Het is hier niet onnuttig eens even de aandacht te roepen op dien onafscheidelijken tulband waarmede de vreeselijke Hunnenkoning op bijna al de schilderijen, uit de meest verschillende kunstscholen, voorkomt: zeer verschillend is echter, bij de schilders, zoowel de houding als de voorstelling van den Hunnenkoning. Bij Bruyn steunt hij op zijn hellebaard en zijn drakenschild, elders komt hij voor in een tartende houding, de armen op de borst gekruist. Op het paneel van Bruyn verschijnt God de Vader in den hooge en op den achtergrond ontwaart men rond de schepen het tooneel van den marteldood der maagden. Te Brugge bevinden zich in het klooster der Zwarte Zusters twee luiken met acht afbeeldingen uit de legende. Zij waren wellicht afgewerkt voor dat Memlinc aan zijne rijve begon; maar de schilder ervan is onbekend geblevenGa naar voetnoot(1). Zelfs in Spanje vond de legende bij de schilders belangstelling. Zoo bezit de verzameling van Sir Francis Beaufort Palmer vier paneelen van een Catalaanschen schilder van rond de jaren 1420. Zij werden vóor eenige jaren uit Spanje overgebracht. Zij stellen Ursula voor die hare gezellinnen aanmoedigt; de ontvangst bij Cyriacus; Ursula en de Hunnenkoning; den marteldood der maagden. Die schilderijen hebben zachte kleuren en zijn tamelijk liefGa naar voetnoot(2). Onder de werken die wij zonder grondige bespreking even aanhalen, bevinden er zich ongetwijfeld die kunstwaarde bezitten; maar alle worden in de schaduw gesteld door de meesterwerken die de kunste- | |||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||
naarshand van Memlinc en Carpaccio ons heeft nagelaten. Het leven van Carpaccio is ons weinig bekendGa naar voetnoot(1). Wij weten echter dat hij in 1470 reeds aan het schilderen was en onder den invloed stond van Gentile Bellini. Op uitstekende wijze wist hij toen reeds de werkelijkheid te idealiseeren. Het broederschap der H. Ursula (Scuola), gevestigd in S.S. Giovanni e Paolo, het Santa Croce van Venetië, gaf aan den schilder de opdracht het leven zijner schutspatrones voor te stellen. Het was zijn eerste groot kunstgewrocht. Aan de uitvoering was hij werkzaam, met eene kleine tusschenpoos, van 1490 tot 1498; zoo dat hij er mede aanvangt, vier jaren na dat Memlinc zijne rijve voltooid had. Wij weten inderdaad dat Adriaen Reims, Superior van Sint Jans Hospitaal, de rijve bestelde in 1475; afgewerkt in 1486 werd ze ingehuldigd den 21 October 1489 door den bisschop van Sarepta, Gillis de Bardemakere, die plechtig op dien dag de relikwie in de rijve bracht. Carpaccio heeft echter nooit onze Vlaamsche gewesten bezocht; Memlinc's Ursula was hem onbekend. Het blijkt dus wetenschappelijk vast te staan dat zoowel voor opvatting als voor uitvoering beide schilders voor hun Ursulaschilderijen onafhankelijk gebleven zijn. Onrechtstreeks evenwel was de kunstinvloed der Vlaamsche vooraanstaande schilderschool tot in Venetië doorgedrongen. Zeker mogen die kunststroomingen niet overdreven worden; maar toch zijn er bij al de XVe-eeuwsche Venetiaansche schilders sporen van Vlaamschen invloed te bespeuren. Het verblijf te Venetië van Antonello da Messina had daartoe veel bijgedragen. In het ontwerpen van zijn voorstelling en in de uitvoering van zijn Ursula-opdracht mocht Carpaccio door zijne voorgangers beinvloed worden. Zoo blijkt, dat hij de werken van Tommaso da Modena (Barizino of Rabisino, 1325-1379) gezien heeft. Deze kunstenaar, die ook werkzaam was op het kasteel van Carlstein in Bohemen, door Keizer Karel IV opgebouwd, schilderde frescos in de Sinte Margareta-kapel van Trevise en koos tot onderwerp de afbeelding van Ursula's leven. De kapel is nu afgebroken en de frescos, | |||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||
die vol leven zijn, bevinden zich in het Muceo CivicoGa naar voetnoot(1). Laten wij nu de voorgestelde tooneelen der werken van Carpaccio en van Memlinc achtereenvolgens nagaan. Carpaccio heeft de legende over negen paneelen verdeeld en wel op volgende wijzeGa naar voetnoot(2):
| |||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||
In het Brera Museum (nr 157) bevindt zich eene schilderij (2.20 × 1.85) die niet zonder eenige gelijkenis is met de verheerlijking van Carpaccio. Zij werd vervaardigd in 1507 door den Venetiaanschen meester Martino da Udine (1467-1547) en stelt Ursula voor rechtstaande op een voetstuk in biddende houding, de handen op de borst gevouwen en omringd door hare maagden. In het Palazzo Rosso van Genua ontwaardt men (blz. 105 van den Catalogo) een klein tafereel, uit de laatste jaren der XVIe E. met Ursula en hare maagden; het stemt zoodanig overeen met de werkwijze van Carpaccio dat men het vroeger aan hem toeschreef. Het is echter eene navolging van een werk van Carpaccio door een onbekenden schilder. Laten wij nu even de voorgestelde tafereelen van Memlinc nagaan:
| |||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||
Vier kleine en twee groote medaillons versieren de afsluitende dekking der rijve. Op ieder der vier kleine bevindt zich een engel die op een muziekinstrument speelt en wel op lier, citer, viool en op een soort orgel. Op de twee groote wordt, op het eene de martelaarskroon door de Heilige Drievuldigheid aan Ursula | |||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||
geschonken en op het andere de triomf der Maagden ir den hemel voorgesteld: in het midden staat Ursula met een pijl in de hand en rond haar ziet men de zegevierende Maagden geschaard. De pauselijke tiaar ontwaardt men op den achtergrond. Deze groote medaillons zijn minder fijn afgewerkt: ook vermoedt men dat ze door leerlingen werden geschilderd. Wij moeten de aandacht roepen op de zeer verschillende afmetingen der bestudeerde paneelen. Terwijl Carpaccio's schilderijen eene aanzienlijke dimensie nemen die afwisselt van 2.48 tot 6.08 m., beschikt Memlinc voor het afbeelden der legende slechts over zeer kleine vlakjes, langsom de kleine gothische rijve, - in den vorm eener sierlijke gothische miniatuurkerk, - die de afmeting van 0.80 hoog, 0,93 lang en 0.33 breed niet overschrijdt. Begrijpelijk is het dan dat soms de geschiedenis der miniatuurkunst deze kleine schilderijen meent te moeten in aanmerking nemen. Een vergelijking volledig en strikt zou alleen mogelijk zijn, zoowel voor technische opvatting als uitvoering, indien ons eene andere rijve met dezelfde Ursula-legende bekend was. Nu, zulke rijve heeft bestaan. In de studie van PardiacGa naar voetnoot(1) lezen wij dat de monniken der abdij van Grandmont in den Limousin een groot aantal reliquieën der Keulsche Maagden hadden bekomen die in schoone en rijk versierde rijven geplaatst werden. Een rijve werd versierd met zes geschilderde tafereelen der legende. De abdij werd in 1790 afgeschaft en de rijve kwam in 't bezit der kerk van Saint Priest-Palus (Creuse). Die kerk bestaat niet meer, en niettegenstaande ik verschillende inlichtingen genomen heb, ben ik niet te weten gekomen of die rijve verdwenen is. Een vergelijking van Memlinc's werk met deze rijve ware echter mijns dunkens weinig passend, want volgens de aanduidingen van Pardiac, moet de rijve van Grandmont tot de XIVe eeuw opklimmen: de versiering zal meer gelijkenis gehad hebben met de rijve van Sinte Odila, eene gezellin van Ursula. Deze, gemaakt te Luik in 1292, heeft 1.08 m. lengte en is nu bewaard in de kerk van Kerniel bij Borgloon. Die beschilderingen hebben meer waarde | |||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||
in archaeologisch- dan in kunstopzicht: zij zijn zeer naiefGa naar voetnoot(1) en primitief onhandig. Een vergelijking tusschen het werk van Memlinc en Carpaccio kan alleen geschieden voor zoover hun gewrochten de uitdrukking zijn van een zeer verschillend temperament en van een zeer eigenaardigen kultuurkring. Denken wij ons een oogenblik Carpaccio voor dezelfde geringe afmeting die Memlinc's tooverhand bewerken mocht, - de Italiaansche meester voor de rijve van Brugge, - hoe gansch anders zou de opvatting en de uitvoering geweest zijn! Zij waren beide mannen van hunne streek en van hunne vaderlandsche kunstrichting. In Vittore Carpaccio (1455-'56 - 1527) komt de Venetiaansche kunsteigenschap van het einde der XVe eeuw het best tot uitdrukking: hij is de meest Venetiaansche onder de talrijke Venetiaansche kunstenaars van zijnen tijd. Venetië had op het laatste der XVe eeuw, weinige jaren vóor de ontdekking van Amerika, eerste oorzaak van haren ondergang, het toppunt van haren ongeëvenaarden bloei bereikt. De weelde was er algemeen, de rijkdom onmetelijk. Het eene feest volgde op het andere, van alle landen kwamen er gezantschappen toe. In Carpaccio ontlook tusschen al dit lustige en weidsche leven een zonnige stemming die met deze vroolijke zuiderwereld harmonieërde. Hij vaarde op de kanalen, wandelde in die zoo eigenaardige straatjes. Hij leefde het Venetiaansch leven en vertolkte het in zijne kunstwerken. Vandaar die lustige fantasie, die levendige voorstellingen, die werkelijk geschilderde sprookjes verbeelden. Een kunstenaar die alzóo dagelijks Venetië doorliep, er de levenslust inademde, kon niet anders dan het bedwelmend gevoel van gelukkige onbekommerdheid genieten: in die heldere opene lucht ontsprong zijn zin voor het schilderachtige dat hem overal onder de oogen kwam: in dezen gemoedstoestand kwamen zijn levendige verbeelding en zijn vlugge, - al te vlugge, - uitvoering aan zijne werken een zwier van gemakkelijke tevredenheid bijzetten. Zoo komen ons zijne hoedanigheden, maar ook zijne | |||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||
gebreken heel natuurlijk voor als een noodwendig gevolg van het Venetiaansch leven. Iets fijn afwerken was zijne zaak niet, de schikking ernstig bestudeeren evenmin. Voor hem moet alles bevallig, weelderijk voorkomen. Zijne schilderijen hebben iets theatraal, met een achtergrond van weelderige landschappen en vooral van grootsche Venetiaansche gebouwen; meermaals met afmetingen niet in evenredigheid met de menigvuldige kleine personages zijner voorstellingen: alzoo b.v. zijn Castello Sant Angelo. Onze voorliefde voor een expressieven achtergrond heeft hij wel de Vlamingen afgeleerd, maar in Venetiaanschen geest opgevat. Memlinc (Memelingen bij Mentz 1430 gest. Brugge 11 Aug. 1494) is een man van heel andere opvoeding. Vóor hij zich te Brugge vestigde, was hij werkzaam bij Stephan Lochner en daarna bij Van der Weyden te Brussel van wien hij wel het best leerde om door 't penseel de kleeding natuurlijk en met bevalligheid voor te stellen. Hij is kolorist gelijk Carpaccio; maar ieder volgens zijn eigen aard. Bij Carpaccio worden de kleuren verlicht door een heldere zon. Memlinc heeft een kleur die hem eigen is; zij is niet schitterend gelijk bij de Van Eycks; maar zoo zacht dat men verbaasd is: is het wel mogelijk met een penseel zulke teederheid en tevens zulke helderheid te bereiken? Zijn koloriet is zoo harmonieus dat wellicht geen meester hem daarin evenaart. Carpaccio heeft van de legende niet de zelfde episoden gekozen als Memlinc: hij geeft de voorkeur aan degene die het meest indruk kunnen maken. Zoo wijdt hij niet min dan drie paneelen aan de hoffelijke ontvangsten die Ursula's afscheid van hare ouders voorafgaan. Het zijn prachtige voorstellingen der talrijke gezantschappen die in de rijke dogenstad aankwamen. Hij vond er ook de gelegenheid om hierbij portretten af te schilderen van bekende Venetianen, namelijk van de familie LoredanGa naar voetnoot(1), - b.v. Nikolaas, Georgius, Petrus, - voorname weldoeners der Scuola. Onder de gezellinnen herkent men drie dochters van Petrus Loredan; en, op het paneel der begrafenis is de geknielde vrouw niemand anders dan Eugenia, de afgestorvene eerste gade van Nikolaas Loredan. Op een | |||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||
ander tafereel gaf hij aan Cyriacus de wezenstrekken van Alexander VI, en op hetzelfde herkent men Franciscus Argentin, bisschop van Venetië, gezant Nikolaas Michel en kardinaal Grimani. De personnages zijn altijd weelderig gekleed, want in alles wat kleedij betreft was Carpaccio een heel ervaren meester. Zij zijn echter meestal te talrijk; dikwijls zelfs nemen zij aan de hoofdhandeling geen deel, zoodat eenheid wel eens ontbreekt, de aandacht wordt van de hoofd-voorstelling afgeleid en eene zekere verwarring ontstaatGa naar voetnoot(1). Zijne scenen zijn niet voldoende bestudeerd; de beste is wel de aankomst der gezanten bij Deonotus. Hij werkt te vlug, bijna met te veel gemak. Overal is er veel lucht; hij weet een waar leven aan zijn schetsen te geven, zoodat hij op den toeschouwer een uitstekenden indruk maakt. Een allerbest geslaagd paneel is wel de droom van Ursula. Deze voorstelling is schooner, liefelijker, en heeft een meer bevallige uitdrukking dan bij Memlinc die dit tooneel slechts als een bijzaak van weinig belang beschouwt. Bij Carpaccio is het een waar sprookje. Ursula ligt uitgestrekt op haar ledekant, half droomend, half gewekt. Aan haar voeten is de koninklijke kroon geplaatst: Zij zal ze niet dragen want de plaats van haar verloofde blijft in het bed onbezet. De rechterhand brengt ze zachtjes aan het oor om met aandacht te luisteren naar wat de engel verkondigt, terwijl hij haar den palmtak der martelaars aanbiedt. Welk leven, welke heldere lucht niettegenstaande de voorstelling kalm blijft en rustig-voornaam. De engel is wellicht een weinig stijf, maar Ursula is allerliefst. Treft ons bij Carpaccio vooral zijne weelderige praalzucht, zoo moeten wij erkennen dat Memlinc vooral een kunstenaar is van zuiver dichterlijke gevoelens die hij meesterlijk door zijn penseel weet weer te geven. Hij verwaarloost al de gezantschappen en verkiest wat met de reis en den marteldood in betrekking staat. Hij bestudeert ernstig zijne verkozen tafereelen. Indien men soms van miniaturen gewaagt, zoo moest hij wel inderdaad zijne schildering zóo opvatten daar hij over zoo weinige plaats beschikte. Andere zijner werken, b.v. de Aanbidding der Wijzen, het mystiek | |||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||
Huwelijk van Sinte Katharina (Sint Jans Hospitaal), Christus met de zingende en spelende engelen (Mus. Antwerpen) leveren het afdoende bewijs dat hij ook groote paneelen meesterlijk wist af te werken. Op zijne rijve zooals op de meeste zijner werken munt hij uit door schikking en koloriet. Dit is vooral treffend in de ontvangst door Paus Cyriacus. Zijn eenvoud laat niets te wenschen over. Men vergelijke maar Carpaccio's uitbundige en theatrale verheerlijking van Ursula met de sobere uitvoering van Memlinc's Ursula door hare heiligen in den hemel omringd. Memlinc is de schilder der minzaamheid, der bevalligheid, alhoewel de lichaamsvormen soms een weinig stijf en te lang voorkomen. Hij drapeert even goed als Van der Weyden, weet zijne groepen natuurlijk samen te stellen. Overal eenvoudige eenheid, levende en zedige uitdrukking en alles volmaakt afgewerkt. Zijne rijve is een grootsch kristelijk en levend gedicht. Hij bezit de kunst der schikking in hooge mate, gebruikt niet meer personnages dan het volstrekt noodig is om de handeling klaar voor te stellen. Alles is zoo fijn afgewerkt dat men de wapenrusting der soldeniers als patronen zou kunnen gebruiken om ze in metaal te laten verwezenlijken. De afbeeldingen zijn levend maar niet bewogen; de achtergronden, landschappen en gebouwen zóo volmaakt dat men de kerken van de stad Keulen zeer gemakkelijk herkent, S. Severin, Beyenturm. Is hij nu voor het schilderen der rijve naar Keulen en Basel geweest? Wel mogelijk. In alle geval, Keulen was hem goed bekend: de zedige vrouwenwezens zijn Duitsche typen zoo als men bij Carpaccio de Venetiaansche volkstrekken duidelijk terugvindt. Het werk van Carpaccio is eene wereldlijke geschiedenis met weelderig leven en prachtige kleur. Het maakt een blijvenden indruk. De rijve van Memlinc is een mystiek christen gedicht, van volmaakte fijnheid, uitmuntend door zachtheid, zedige liefelijkheid en harmonieert het best met de algemeene stemming der legende.
ADOLF DE CEULENEER. |
|