| |
| |
| |
Boekennieuws.
John Waynard Keynes. - ‘De economische Gevolgen van den Vrede’. - Brussle, uitgeverij ‘Ons Vaderland’ 1920.
Een boek dat er wezen mag om zijn buitengewonen inhoud en om de bedoeling die het ingaf.
Schrijver was vertegenwoordiger van het Britsche departement van finantiën op de Vredesconferentie te Parijs. Hij nam ontslag toen duidelijk werd dat het Verdrag van Versailles niet opbouwend was opgevat om het herstel van Europa te bevorderen; dat het integendeel, zoo het uitgevoerd werd, niet alleen de vijandelijke rijken, maar geheel Europa zou ten gronde richten, de makers zelve en hun land meesleurend in den val. Want de landen zijn ledematen van het wereldlichaam. ‘Ze zijn onderling verbonden door psychische en economische banden. Het gewelddadig breken van deze leidt tot de stuiptrekking van eene stervende beschaving.
Toen Keynes na ontslagname niet meer rechtstreeks zijn arbeid geven kon, heeft hij dit boek gesteld uit drang naar gerechtigheid. 't Was hem eene gewetensdaad. Het werk bevat een grondige studie van de werkelijke toestanden; beoordeelt het vredestractaat, en, aangezien dit de heusche werkelijkheid zoo goed als negeert, veroordeelt het. De vraag die oprijst is deze: Is het mogelijk en wenschelijk voor het welzijn van Europa, dat het groote verdrag dat de wereldoorlog 1914-'18 besloot, volledig worde uitgevoerd? Het antwoord is een donderend neen. Maar dan wordt ook iets positiefs gedaan: De middelen worden gegeven die kunnen leiden tot algemeen herstel.
Ongemeen merkwaardig is de opdracht. ‘Aan de wording van de openbare meening der toekomst heb ik dit boek gewijd’ luidt de slotzin. Schrijver erkent alzoo de macht van de publieke opinie die ten slotte de politiek kan dwingen de goede richting in te gaan. Hij hekelt de onheilspellende krijgspolitiek die kleine groepjes intrigueerende grooten voeren, die omspringen met landen en volken als kinderen met speelgoed. ‘Niet enkele drijvers mogen over het lot beschikken maar de belangstelling moet opgewekt worden; de verborgen stroomingen dienen beinvloed door de krachten van beleering en verbeelding die de openbare meening moeten vestigen. En de groote middelen tot herstel moeten zijn: de waarheid bekrachtigen, haat verdrijven, hart
| |
| |
en geest van de menschen vernieuwen en verrijken’.
Na een uiteenzetting van den vóór-oorlogschen toestand die een klaar inzicht geeft in het ingewikkelde economisch raderwerk en de noodzakelijkheid doet aanvoelen het economisch leven een regelmatigen loop te verzekeren, komt, als een boeiende parenthesis, een kijk in de Conferentiekamer, in het hotel te Parijs waar de Raad der Vier fungeerde. Met ferme hand wordt de psychologische ondergrond beroerd. We zien de persoonlijke factoren het voorbereidingswerk beinvloeden. In enkele trekken worden portretten opgehangen van Clemenceau, Wilson, Lloyd George (Orlando komt minder in reliëf). Clemenceau, de man die alle illusies verloor en slechts eene begoocheling overhield n.l. Frankrijk, en eene ontgoocheling: het menschdom, de Franschen inbegrepen; de man die een Carthaagschen vrede noodig achtte om de macht en de veiligheid van Frankrijk te vestigen.
De zedelijke ineenstorting van Wilson noemt Keynes een der meest beslissende gebeurtenissen in de geschiedenis. Di innerlijke val wordt treffend geschetst. Alle goede bedoelingen ten spijte wordt de president verstrikt in de netten van gladde politiekers, tot heel het vredeswerk ontaardt in een spel van loven en bieden waarbij de 14 punten, bij den wapenstilstand door vriend en vijand aanvaard als basis voor onderhandelingen, naar de letter blijven gehandhaafd, doch naar den geest worden verkracht. Ook Lloyd George krijgt zijn aandeel van de critiek. Hoewel Engelschman is Keynes zeker niet behept met die mentaliteit van insularisme welke Engeland nochtans doordrenkt.
Volgt dan een overzicht van het verdrag. Kenmerk ervan is onoprechtheid van de overeenkomst. Het zou herstel moeten brengen en beoogt feitelijk vernietiging van den vijand, door de drie hoofdfactoren waarop het economisch stelsel van Duitschland berust, n.l.: overzeesche handel; uitbating van steenkool en ijzer met de daarop gebouwde industrie; vervoerwezen en tariefstelsel. Van verzoening geen sprake. Geene middelen worden gezocht om den kringloop van productie en ruilverkeer in het economisch leven terug in voege te brengen. Van opbouwende finantieele politiek geen spoor. Feitelijk is het een vogelvrijverklaring van Duitschland.
| |
| |
In een volgend vraagstuk wordt de wezenlijke betaalkracht van Duitschland onderzocht en de verliezen der geallieerden aangegeven in approximatieve cijfers; waarna onze aandacht wordt getrokken op de Commissie voor Herstel, als uitvoerend lichaam van het verdrag, en op de onvoldoende Duitsche tegenvoorstellen.
Nu wordt het donkere tafereel van de Europeesche ellende opgehangen. Physieke verzwakking, stoffelijke nood, dolzinnige haat, twist, algemeene misnoegdheid doen zich voor als zoovele onheilspellende factoren die de algemeene welvaart ondermijnen.
Ten slotte worden de mogelijke redmiddelen aangewezen, die een bevredigende toestand voor de toekomst van Europa laten voorzien.
Dit boek geeft blijk van volgehouden objectiviteit en van kennis van zaken. Keynes is uitstekend op de hoogte van de wereldeconomie en vertrouwd met finantieële kwesties. Immers, geld is toch niet louter van belang om te dooden als ‘le nerf de la guerre’ maar ook om het leven in de economische wisselwerking te doen vlotten. Hoewel cijfers, statistieken, finantieële berekeningen menige bladzij vullen, is dit ook een werk van gevoel en spreekt een groote menschlievendheid uit geheel het boek.
M.S.
De ‘Standaard’-uitgaven willen de spreuk indachtig zijn: ‘varietas placet’. 'k Heb hier vijf boekjes vóór me liggen. Verscheidenheid in vorm, in kleurvan-omslag, in papier, in inhoud.
't Papier is slecht; de omslag van de twee flauwroze bundeltjes is onooglijk; de vorm is handig; de inhoud... daarover gaat de recensie. En de prijs? is duur!
| |
I. Titus Livius: ‘de oorlog tegen Hannibal’ XXI boek, XXII boek, vertaald door A. Geerebaert, S.J. (elk boek 4 fr.)
We weten dat de schrijvers der Oudheid geschiedenis als kunst beoefenden. Titus Livius verhalen léven. Ze zijn niet streng-wetenschappelijk naar de eischen der moderne geleerden, maar halen uit de gebeurtenissen feiten op, die inwerken als treurspelbedrijven en mooi-aandoen als harmonisch geordende kunstbrokken. Geerebaert deed een goede keus. Dit
| |
| |
XXIe en dit XXIIe boek uit de geschiedenis van Rome geven een rake kijk én op den aard van Livius' talent én op den meest bewogen tijd van Rome's strijd voor de wereldheerschappij. Door een onzer beste latinisten in keurig Nederlandsch vertaald, kunnen die verhalen nuttige en aangename lectuur worden ook voor hen die niet ingewijd zijn in de geheimen der philologie. Voor de ingewijden is het een lust te zien hoe Geerebaert het Latijnsch taaleigen weergeeft met echt Nederlandschen zwier. Daar moeten onze studenten wat anders plezier aan beleven dan aan de ‘mot-à-mot’ vertalingen van ‘une société de professeurs’, al zijn ze dan nog uitgegeven bij Hachette, te Parijs!
| |
II. ‘Paddy’ naar het Engelsch van Garrold, S.J., door Verwimp, S.J. (5 fr.).
Waarlijk, een extra-vertelling!
In 1915 gaf Paul Brand te Bussum een vertaling uit van dienzelfden pater Garrold: ‘Freddy van de vierde’. College-romans. 't Zit die Engelschen in 't bloed te verhalen lijk Dickens: psychologisch raak, realistisch juist, met twéé tientjes humor en één tientje gevoelerigheid. Paddy staat vaster op z'n pooten dan Freddy; 't belang is er meer geconcentreerd en de Vlaamsche vertaling van Verwimp is vlotter dan de Hollandsche van Franke.
Die Paddy is een schat van een jongen. Oprecht, een hart als beste koekedeeg, een ziel zoo klaar als 't klaarste bronwater, en... een vechtersbaas. De tragedie - want het is er een - speelt af rond het lijk van een konijn. De kring der aristocraten uit het college van St Batt vertroetelde een konijn, eigendom van hun leider: Blessington. Maar die is een gezworen vijand van Paddy, leider van de proletariërs-bende. Zonder kwaad opzet heeft een van de ‘bende’, Arnold, het dier vergiftigd. Blessington verdenkt Paddy. Agamemnon en Achilleus beginnen een reuzenstrijd. En 't loopt alles zoo kordaat af; 't rumoert er en 't buldert er zoo echt jongensachtig; de tafereeltjes rollen zoo geleidelijk af. De strijd rond Troja wekt geen heviger driften op en geeft tot geen edeler gevoelens aanleiding dan deze strijd rond het doode lichaam van Dascarius.
Typen van professors en studenten ‘uit den heele’. Lijk Jan Ligthart die zou gewenscht hebben.
| |
| |
En, al leven zij in een Engelsch midden, ‘mutatis mutandis’ vindt ge er ônze schoolbevolking in weer.
Laat nu in de bioscopen alle griezelementen van detectieven eens varen en laat op het kinemadoek de historie van Paddy eens verbeelden! Dan hebben onze jongens leute en ernst tevens, en dan komen hun zieltjes er ‘beter’ uit. Professors leeren er misschien ook wel iets mee: hoe ze hun jongens moeten te pakpeen te krijgen langs den edelen kant van hun doorgoeie inborst.
Onze Vlaamsche letterkunde is arm aan zulke verhalen. Toch zijn er die 't zoo goed zouden kunnen als Garrold. Twee al zeker: Jef de Cock en Ernest Claes. 't Schijnt dat de vader van ‘de Witte’ zijn collegeroman op zak heeft. Wanneer komt hij er meê voor den dag?
| |
III. ‘Roode Meidoorn’ door Jan Boon.
Ze hadden me gezegd dat het een oorlogsboek was. En toen ik het las, ben ik boos geworden. Want de oorlog is een brutale werkelijkheid, die niets te stellen heeft met sentimenteele droomerijen. Hij gooit alle romantiek kapot met vreugde-razernij van helsche realiteit. Hij schudt alle verkleiningswoorden uiteen met de dolle drift van zijn beeldstormers-waanzin. Wat maken dan de lieve woordjes van Jan Boon en zijn vrouwelijk gefantazeer in dat nest van walgelijkheden?
Er zijn maar drie manieren om oorlog te... bezingen. De ketelmuziek van de geweldaanbidders ‘à la d'Esparbès’, of het vermaledijdingsorchest van de ‘Clarté’-mannen ‘à la Romain Rolland’, of de nijpende rouwzang met satirische geeselslagen van Latzko. Al het overige is weeke literatuur.
Maar toen ik het boek sloot, kwam ik onder de bekoring van de innige gevoelswarmte dezer vertellingen. Niet het beeld van de oorlogsgevechten krijgen we voor oogen, het beeld van de oorlogstreurigheid. Daar schrijnt heel het heimwee van het jonge geslacht naar schooner wereldorde. Onvast en onbepaald. Roekeloos in zijn hoop, lijk de jeugd roekeloos is. Doch geestdriftig oprecht.
Het gebrekkige procédé van steeds maar de lente en de lentekleuren te stellen tegenover de ellende van het oorlogsbestaan, was ik haast vergeten. Het tasten
| |
| |
naar den juisten zin, om, bij herhaling en benadering, de gedachte of den indruk weer te geven, ging mij uit het hoofd. En ik onthield maar dit: daar zit stijl in die bladzijden, daar leeft een schoone ziel in dezen jongen kerel.
Zal ons jong intellectueel geslacht den slag toch t'huis halen en neerhameren den bloedigen afgod? Al had Jan Boon maar ééne bladzijde geschreven dan zou ik al blij zijn om zijn ‘Roode Meidoorn’. Die bladzijde klinkt aldus: ‘Zachtmoedig zou Herman omgaan met allen: de dwazen begrijpen, de schuldigen vergeven, de ongelukkigen troosten. Hij zou zeggen aan de menschen dat de groote aarde schreit, schreit van den morgen tot den avond, van de schepping tot het einde; dat vele menschen smart hebben, roepen van pijn, dat heel de menschheid de armen omhoog heft uit het drama der aarde, het levensdrama. Dat er één levensgevoel is dat over dit alles heenlacht, dat de zielen schreien doet van nooit uitgesproken geluksgevoel: de liefde... heimwee naar broeders, naar zusters, naar levenskameraden, heimwee naar God, naar den Christus van den Berg’. (bl. 25). En, wegcijferend het pathos dat zoo vaak het proza vertroebelt van eerste pennevruchten, zucht ik diep: Mocht in onze moderne wereld maar wat meer werkelijke romantiek komen van het slag dezer literatuur-romantiek!
| |
IV. ‘Twee Bijbelstudiën’. I. De zondvloed. II. Waar lag het Paradijs? door Gustaaf Lamereaut.
Dat zoo iets pompeus: ‘Studiën’ wordt betiteld kan er heusch niet door. 't Heeft geen wetenschaplijke waarde hoegenaamd, en 't staat gesteld in een hinkedepinkende taal waarvoor een goed rethorikastudent blozen zou.
De Standaard-bibliotheek moet met wat anders afkomen wil zij haar leuze: ‘steeds beter’ geen oneer aandoen. Gelukkiglijk kondigt zij het verschijnen aan van P. Salsmans' boekje over den ‘Index’ en vertalingen van Geerebaert. Als deze recensie in de Dietsche komt, zijn die werkjes misschien al op de boekenmarkt geworpen en zullen dan dezen misstap van de Standaard-bibliotheek doen vergeven en vergeten.
K.E.
| |
| |
| |
‘Landsche Kinderleute’ (kindertooneel met zangen, dansen en stapmarschen voor Volksontwikkelingsavonden) (Courtin - Huidevetterstraat, 21, Antwerpen, 1921).
Een groep boerinnetjes verwacht stadsche meisjes. De feestelijkheden vangen aan met liedjes en dichtjes, ook met een symbolisch verheerlijken van 't beeld der Vrede en van het Vaderland. Plots de mare: de oorlog is in 't land, met de klaroenende verzen van Pater Fleerackers.
Het moet een echt frisch kindertooneel zijn op de planken, waar de geur van de heimat meer dan de literaire waarde aangenaam streelen komt. Floris Prims wil door zijn ontwikkelingsavonden afbreken met de platte fratsen die men doorgaans op ‘Toonen tooneelkundige feesten’ voor het volk te genieten (!) krijgt. Deze landsche kinderleute schreef hij voor zijn ‘Kempischen Heimat-avond’. Die lachende rijmkes zullen zeker 't gemoedelijke van zoo'n avond nog verhoogen. En dat is fraai werk: want het wekt in ons volk vereering op voor al 't schoone dat het, onbewust, in zich draagt. - Het slot zou ik anders hebben gewenscht: Want de rol van 't vaderland begint niet met den oorlog.
K.E.
| |
‘Een aanklacht tegen de Menschheid’ door WARD HERMANS. - (Ons Vaderland - 16, Groote Markt, Brussel).
Hermans mag als motto schrijven op die 78 bladzijden den slotzin van Georges Duhamel uit ‘Entretiens dans le tumulte’: ‘Il n'y a de vraie révolution que morale. Tout le reste est misère, sang gaspillé, larmes vaines’. Dat hij het niet heeft gedaan bewijst een te-kort. Afbreken is niet genoeg, Ward; er moet opgebouwd worden op stevige grondslagen! Anders gaat onze maatschappij naar den afgrond. En de meest oprechte aanklachten helpen geen zier. Daar moeten komen: de klare lijnen van de Christusfiguur stralend boven de duisternis: the light in darkness. Wat mij verwondert is: dat uw ziel niet heeft gevonden de machtige klanken waarmee uw oorlogshaat zou moeten worden uitgebazuind. Want uw stijl is pover en koel en uw gevoelens zijn zoo brandend-heet en zoo
| |
| |
edel-rijk! Het booze en het ellendige hebt ge zoozeer dóórvoeld in uw eigen hart; gij hebt het zien leven in 't vertrapt gemoed van uw slijkkameraden... en uw proza laait niet op en verzengt niet en verbrandt niet!
Toe, 'k heb u te innig lief om 't niet te zeggen recht uit: Ward, mijn jongen, trommel op uw harde trom rhytmen van de daad; werp uw vlagen ziedende lyriek over de hoofden uit van oorlogs-dronken hysterieken; maar staak uw gefilozofeer. 't Gaat u niet af. Of... mediteer geruimen tijd in de ‘Navolging Christi’ en schrijf dan uwe aanklacht, opnieuw van het begin tot het einde. Zij zal misschien nog heviger zijn, maar zij zal niet blijven bij redeneeringen van ‘piotten-in-de-hel-van Diksmuid’.
Uw aanklacht zal dan een bergrede worden en uw liefde, die grooter is dan uw haat, zal opwekkend klinken. Want gij hebt recht van spreken omdat gij veel hebt bemind en ontzaglijk hebt geleden.
K.E.
| |
Aanbevolen boeken:
Ten Bruggencate: Engelsch Woordenboek. Negende druk. Engelsch-Nederlandsch en Nederlandsch-Engelsch. - Fl. 12. |
G. Brouwer und G. Ras: Von Deutscher Art und Kunst, II N Wilhelm Meyer-Fôrster: Alt Heidelberg, Schanspiel in 5 Aufzeïgen. - Fl. 1.50. |
G.A. Bredero: Spaansche Brabander met inleiding en aanteekeningen door T. Terwey, 3e uitgave, herzien door Dr C.S.N. De Vooys. - Fl. 1,80. |
G. Van Hees en J.SS. Van Herwaarden: Lentezangen. Nieuwe Melodieën voor het lager onderwijs en kinderzangkoren. - Fl. 2,25. - Dit alles uitgaven van J.B. Wolters, Groningen, Den Haag. |
|
|