Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
[1921/4]De H. Willibrordus onder de VlamingenDe H. Willibrordus, apostel van Nederland, die met recht op één lijn mag genoemd worden met de groote evangeliepredikers der oude tijden, naast Augustinus voor Engeland of Bonifacius voor Duitschland, was ook onze apostel, van ons, Vlamingen. Wat deze groote man Gods deed voor de bekeering der Friezen in het bijzonder, der Nederlanders in het algemeen vindt men voldoende beschreven in de werken die het leven van den heilige behandelenGa naar voetnoot(1). Daar wordt echter zijne loopbaan steeds beschouwd van Hollandsch standpunt uit, rond de stichting van het aartsbisdom Utrecht; zijne werking in het Zuiden, onder de Franken, wordt slechts in 't voorbijgaan besproken. Menig punt daarvan bleef dan ook tot heden in het duister. Dat de H. Willibrordus niet minder dan de H.H. Amandus, Eligius en Lambertus voor de Vlamingen een ware apostel was willen wij in de volgende bladzijden aantoonen; tevens wordt daardoor het tijdvak der kerstening van ons volk nader toegelicht. Wanneer wij spreken van Vlamingen die leefden twaalf eeuwen geleden, toen Franken genoemd, dan bedoelen wij dat volk van eenzelfde ras en taal dat beneden de Maas in Toxandrië, Vlaanderen en Maasgouw woonde; en men zal onzen gedachtenkring niet willen vastleggen binnen de grenzen van 1830, die met een willekeurige lijn te trekken door de bosschen en heiden der Kempen of door de vlakten van Vlaanderen broeders van eenzelfden stam kwamen scheiden. Naast de levensbeschrijvingen (Vitae), die in | |
[pagina 390]
| |
algemeene trekken volgens de gewoonte van den tijd de daden van den heilige verhalen, hebben wij voor den H. Willibrordus andere gegevens om zijne werking in onze gouwen nader te bepalen, namelijk zijne bezittingen, en de bronnen waar hij doopte, of de kerken door hem gesticht of onder zijnen invloed opgericht. Over geen anderen heilige der oudheid vindt men zooveel kostbare inlichtingen; aan de hand van die gegevens zou men de wegen kunnen terugvinden langswaar Willibrordus al predikend en doopend onze gouwen en vooral de Kempen doorkruiste. Wat dit punt betreft zijn wij beter ingelicht over het begin der VIIIe eeuw dan over de eeuwen die volgen, zelfs tot na de Xe. Opvallend daarentegen is het hoe weinig wij terugvinden over de werking van den H. Lambertus, den apostel van Toxandrië, van den H. Hubertus en anderen die omstreeks denzelfden tijd leefden. Herinneringen en bewijzen van Willibrords evangelischen arbeid treffen wij aan door geheel het Vlaamsche land: in Vlaanderen en te Antwerpen zoowel als in Nederlandsch Limburg, maar vooral in de Kempen, in Noord-Brabant en in Belgisch Limburg. In Vlaanderen, in de streek gekerstend door de HH. Amandus en Eligius is zijn arbeid in aandenken gebleven. Beda en Alcuinus, in de levensbeschrijvingen van den H. Willibrordus, maken geene melding van zijne reis door Vlaanderen, doch de overlevering heeft er zijnen naam in eere gehouden. Te Wulpen en te Middelkerke is nog heden zijne herinnering levendig en de kerken zijn er hem toegewijd. Zelfs te Grevelingen, dat oorspronkelijk ‘St. Willibrordus’ heette, wordt de stichting eener kerk aan hem toegeschrevenGa naar voetnoot(1). Thiofried, de latere biograaf van onzen heilige, die schreef tusschen 1083 en 1110, beweert, klaarblijkelijk volgens eene plaatselijke overlevering, dat Willibrordus bij zijne reis naar het vasteland in de haven van Grevelingen aan wal stapte, want, zegt hij, ‘daar wordt tot heden een vierkante rotsblok vereerd, waarop de heilige als op een nieuw soort vaartuig bij gebrek aan een schip volgens de overlevering de zee overstak’Ga naar voetnoot(2). Hoe | |
[pagina 391]
| |
fabelachtig die legende ook weze, haar bestaan pleit er voor dat Willibrordus ook daar ter plaatse werkte en van ouds gekend en geëerd werd. In Zeeuwsch Vlaanderen beroemen zich onder andere Breskens en Hulst op Sint Willibrord als hun geloofsverkondiger. Op eene gravuur van het jaar 1550 wordt hij afgebeeld boven de stad Hulst en genoemd ‘de Apostel en Patroon van het landschap Hulst’Ga naar voetnoot(1). Alcuinus verhaalt dat Willibrordus ook op het eiland Walcheren het woord Gods verkondigde, hij werd er door een heiden aangevallen, omdat hij gepoogd had een afgodsbeeld omver te werpen; door Gods bescherming bleef hij ongedeerd. Het blijkt klaar dat de H. Willibrordus op de kusten van Vlaanderen heeft gearbeid: hij was immers de zee overgestoken met het hoofddoel de bekeering der Friezen te bewerken en Friezen ook waren het die de kusten van Vlaanderen bewoonden. Of hij ook dieper in 't binnenland zou geweest zijn, daarover is niets terug te vinden. Men merke echter op dat van de negen en veertig jaren lange werking van den heilige ons wellicht het tiende deel niet gekend is. Daarentegen treffen wij hem wel aan te Antwerpen. In het jaar 726 ontving Willibrord van zeker voornaam man Rohing en diens gemalin Bebelina het volle bezit der kerk van de HH. Petrus en Paulus te Antwerpen door St. Amandus gesticht, welke kerk de schenkers van den abt des kloosters Quercolodora (Turnhout) in ruil voor het plaatsje Tumme (Deurne) gekocht haddenGa naar voetnoot(2). Dit geschenk vermeerderden zij datzelfde jaar met een landgoed aan de Nutta (Nethe) in het onbekende Prepusdare en nog een ander bestaande in de helft van Winlindecheim (Wyneghem) met toebehoorenGa naar voetnoot(3). Weliswaar wordt de echtheid van het stuk waarbij deze schenking gedaan werd zeer betwist, doch den inhoud daarvan vinden wij nog terug in het zoogezegd testament van Willibrordus, waardoor hij zijne bezittingen wegschenkt aan de abdij van Echternach. Wij lezen daar: ‘ecclesiam... in Antverpo castello... cum appendiciis suis, villas denominatas his nominibus Bacwaldus, Winnlinchenno, Fur- | |
[pagina 392]
| |
gelarus et in ipso castello Antverpo terciam partem de illo thelonioGa naar voetnoot(1)’. Furgelarus zou Voghelaer zijn, de tegenwoordige parochie van den H. Willibrordus onder AntwerpenGa naar voetnoot(2). Ook de overlevering herinnert aan Willibrords prediking te Antwerpen; te Berchem was er eertijds een put den H. Willibrordus gewijd, wellicht een dier menigvuldige bronnen waarin de apostel de heidensche bekeerlingen doopteGa naar voetnoot(3). De meeste herinneringen aan Willibrords werking vinden wij terug in de oude gouwen van Toxandrië en Masau langs beide oevers van de Maas beneden Maestricht tot aan den Rijn. Daar lag nog een onmetelijke akker bijna geheel braak, daar woonden nog duizenden heidenen. Wel moest er de naam van den Heiland niet gansch onbekend meer zijn, wel had er de H. Domitianus, bisschop van Tongeren-Maestricht rêeds lang te voren pogingen gedaan tot bekeering der heidensche bevolking, ook had de H. Gertrudis door St. Amandus gesteund in het land van Strijën (St-Geertruidenberg) eene kapel gesticht; onlangs had de H. Lambertus er met vrucht gearbeid en voorzeker vele heidenen tot Christus gebracht, doch die streek was zoo wild en zoo groot dat wellicht uitgestrekte deelen ervan nog nooit werden bezocht. Wie kan zich de Kempen voorstellen te dien tijde: die onafzienbare heidevlakten met haar beweeglijke zandheuvels, met hier en daar een wilden den, een berk of eiken struikgewas, hulsten geneverboomtjes, met vennen en moerassen en daartusschen uren ver van elkander enkele hoeven met hutten voor slaven errond. Daar zullen wij den H. Willibrordus met zijne gezellen zien rondgaan, de heidenen onderwijzen en doopen, daar zal hij het kruis van Christus planten en de eerste bidplaatsen oprichten. Als Willibrordus na zijn eerste bezoek aan Radbod, den heidenschen vorst der Friezen, besloten had zich tot Pepijn te begeven klaarblijkelijk om diens steun te verzoeken, dan wees deze hem, zoo zegt Alcuinus, een anderen werkkring aan binnen de grenzen van zijn rijk opdat de apostel ‘de doornen van afgodendienst verdelgen, zeer reine zaden van het woord Gods | |
[pagina 393]
| |
op nieuwe akkers overvloedig uitstrooien en op die wijze de les van Jeremias vervullen mocht: vernieuwt uwen akker en wilt niet tusschen de doornen zaaien’. Die werkkring binnen de grenzen van Pepijns rijk, waar de doornen van den afgodendienst nog wild opschoten, was de Kempen en de Maasvallei of het noordelijk deel van het bisdom Luik, dat later den naam zal dragen van aartsdiakenaat der Kempen. Daar werkte Willibrordus als hij in oorlogstijd zich niet in het land der Friezen wagen mocht, daar predikte en doopte hij en stichtte er kerken op zijn talrijke reizen van Utrecht naar Susteren, naar Echternach, naar Pepijn of naar Rome. Daar werd hij de gevierde bisschop die de genegenheid der Kempische Franken in zulke mate wegdroeg dat hij door geschenken van alle kanten de groote grondbezitter werd dier streek. Nergens dan ook is de herinnering aan Willibrords evangelischen arbeid door de volksoverlevering beter bewaard dan hier, talrijk zijn de plekken, bronnen, putten waar volgens het volksverhaal hij zou gepredikt en gedoopt hebben, en die legenden en volksoverleveringen krijgen een meer dan gewone waarde, omdat zij op menige plaats door de geschiedenis worden bevestigd. Dit zal verder voldoende blijken. Immers vele schenkingsakten ten voordeele van Willibrordus zijn bewaard gebleven. In deze geschiedkundige bewijsstukken uit het begin der VIIIe eeuw worden vele plaatssen vermeld, meest in de Kempen gelegen. Vele dier plaatsnamen werden juist vereenzelvigd, eenige niet, enkele bleven onbekend; onder deze kunnen wij er drie met zekerheid bepalen, alle drie zijn in Belgisch Limburg gelegen; het vereenzelvigen dezer plaatsen verschaft ons de gelegenheid een meer bepaalde opvatting vooruit te zetten aangaande de betrekkingen van den H. Willibrordus met de bisschoppen van Luik, de HH. Lambertus en Hubertus en brengt er ons toe te besluiten dat ten tijde van onzen heilige de geheele streek beneden Maestricht toen genoemd Masau (Maasgouw) en Toxandrië nog in den eigenlijken zin gewoon missieland was en eerst later voor goed onder het bisdom Luik werd ingedeeld. Moesten wij ons voor de zeekust en voor Antwerpen bepalen tot enkele bijzonderheden, voor het Oosten van het Vlaamsche land daarentegen bezitten wij rijke inlichtingen. | |
[pagina 394]
| |
De St. Wilbertsputten.Mudzaert in het werk ‘De Groote Kerckelycke Historie’, uitgegeven in 1624, de prediking van den H. Willibrordus verhalend, zegt onder meer: ‘Hij heeft mede in de Brabandtsche Kempen, omtrent Eyndoven, christenen gheleert, ende in het achterste van den Peel; als blijckt uyt vele kercke, die daer tot sijner eere zijn gesticht ende ghewijet, behalve de vermaerde fonteynen, die den naem van den heylighen Willebrordus voeren, ende door hem mirakeleuselijck met zijnen staf ontsprongen zijn, gelijck sulks die Peelanders van hunne Voorvaders van hand tot hand ontvanghen hebben; ja oock in het landt van Luyck, omtrent Maseyck, alwaer hij tot leerkinderen hadde de HH. Maeghden Harlindim ende Relindim’Ga naar voetnoot(1). Ziedaar de volksoverlevering geboekt vóór 300 jaren. Het zou de moeite loonen de volledige lijst dier Wilbertsputten, gelijk het volk ze noemt, op te maken, doch dit blijft schier onmogelijk, zoolang de plaatselijke geschiedenis niet meer vorderingen heeft gemaakt. Alberdingk ThijmGa naar voetnoot(2) noemt naast de vermaarde bron van Heiloo, op Willibrords bede aldaar ontsprongen, de putten van Rinxputte, Berchem bij Antwerpen en Echternach; Willibrord LampenGa naar voetnoot(3) voegt er aan toe de putten van Osch, Diessen, Geysteren, Deurne bij Bakel en Maashees; Dr FlamentGa naar voetnoot(4) gaf onlangs in De Katholiek eene korte verhandeling over St. Wilbertsputten in Nederlandsch Limburg, met name die van Geysteren en Meyel en het St. Willibrordspad te Stramproy. Merkwaardig onder deze zijn vooral de putten van Geysteren en Meyel eenerzijds omdat voor zoover wij kunnen weten de H. Willibrordus op die plaatsen geen bezittingen had gelijk te Osch, Diessen en Deurne, anderzijds omdat zij de meeste kenteekens dragen van echtheid; ook hunne ligging valt op te merken: Meyel is een klein dorp geheel tusschen het moeras of peel gelegen langs de oude baan van 's Hertogenbosch | |
[pagina 395]
| |
naar Venlo; in een handschrift van het jaar 1325 wordt reeds vermeld de ‘St. Wilbertsputte’ gelegen aan de grens der gemeenteGa naar voetnoot(1); volgens de plaatselijke overlevering heeft St. Willibrordus daar gepredikt en gedoopt; te Meyel werd eerst een kerk of kapel gebouwd in de XIIe- of XIIIe eeuw, de patroon der kerk de H. Nicolaas levert daarvoor het bewijs. - Ook den put van Geysteren vindt men terug in oude documenten; bij eene grensbepaling ten jare 1551 werd ‘sekere put met water gemeenlijk geheeten de heilige bronne’ als scheidingspunt tusschen de landen van Kessel en Cuyck aangewezen, een steenen grenspaal met de wapens van Kessel en Cuyck werd geplaatst aan die ‘vorss. Wilbrordsput ofte heilige bronne’; de kapel ernaast gebouwd droeg den naam ‘St. Wilbert in het Sand of in de Heide’. De put is gelegen op de grens der gemeenten Maashees, Venray en Wansum-Geysteren. - Dr Jos. SchrijnenGa naar voetnoot(2) noemt nog buiten de voormelde Wilbertsputten die van Zoutelande, Bakel en Asten. Bij al deze, - waaraan wij nog kunnen toevoegen den St. Willibrordusput te AlfenGa naar voetnoot(3), - al zijn ze dan ook allen niet op dezelfde geschiedkundige gronden gekend, vinden wij een onloochenbare overlevering van Willibrordus' arbeid in dat deel van Nederland dat door de Franken bewoond werd. Doch niet alleen in het tegenwoordige Nederland vindt men overal de sporen terug van Willibrordus' evangelische tochten, zijn werkkring strekt zich uit ver naar het Zuiden tot nabij de oude stad Maestricht, waar tot dan toe de bisschoppen van Tongeren, de H. Lambertus en nadien ook de H. Hubertus, nog een tijd lang vertoefden. Met reden kan men zich afvragen of het de gelukkige werking van den H. Willibrordus in 't Vlaamsche land niet geweest is welke den H. Hubertus ertoe deed besluiten den bisschopszetel naar Luik te verplaatsen. In Belgisch Limburg althans vinden wij een St. Wilbertsput te Reppel dicht bij de kerk; deze is aan den H. Willibrordus toegewijd. Eertijds was daar een poel, op heden aangevuld, waar volgens de over- | |
[pagina 396]
| |
levering de H. Willibrordus zou hebben gedoopt. De geschiedkundige bewijzen komen hier de volkslegende meer gewicht geven, dit zal verder worden aangetoond. Te Neer-Oeteren was eertijds eene plaats genaamd Williput, waar bij den plechtigen ommegang de zegen met het Allerheiligste werd gegeven, eenzelfde overlevering was er aan gehechtGa naar voetnoot(1); eindelijk onder de parochie Eysden, toegewijd aan den H. Willibrordus, bevond zich in het gehucht Mulhem eene oude kapel van St. Jan-Baptist waarbij een heilige bron, die waarschijnlijk door den H Willibrordus geheiligd werd. Hier past een woord uitleg over de beteekenis dier heilige bronnen. Deze dienden als doopvont, want toen tertijd werd het H. Doopsel nog toegediend door indompeling. Doch waarom verkoos men de bronnen boven de beken? Opvallend is het dat op menige plaats gelijk te Eysden, te Neer-Oeteren, te Reppel, te Geysteren, enz. een heldere beek op eenige meters afstand vloeit, die toch veel beter geschikt scheen voor het toedienen van het H. Doopsel dan eene bron met moerassigen of turfachtigen bodem. 't Is wijl de bronnen bij onze heidensche voorouders het voorwerp waren van ingeworteld bijgeloof. Dat de heidenen van het Noorden in het algemeen onder menigvuldige andere bijgeloovigheden ook een waren eeredienst onderhielden bij hunne heilige bronnen is genoeg bekend. Zulks blijkt uit de prediking van den H. Remachus in de Ardennen. Hij vond er, zoo zegt zijn levensbeschrijving, ‘fontes hominum quidem usibus aptos sed gentilium errore pollutos ac per hoc daemonum adhuc infestatione obnoxios’Ga naar voetnoot(2), zulks leert ons het ‘indiculus superstitionum et paganiorum’ van de kerkvergadering van Leptines (743)Ga naar voetnoot(3) en het dichtst bij het voorbeeld van St. Eligius prediking in diens levensbeschrijving aangehaald door zijn biograaf en vriend den H. Andoënus. Herhaaldelijk | |
[pagina 397]
| |
wordt hier melding gemaakt van het bijgeloof tot de heilige bronnen: ‘Nullus christianus ad fana vel ad petras, vel ad fontes, vel ad arbores, aut ad cellos vel per trivia luminaria faciat aut vota reddere praesumat’. ‘Praeterea quoties aliqua infirmatas supervenerit... aut per fontes aut arbores vel bivios diabolica phylacteria exerceantur’. ‘Fontes vel arbores quos sacros vocant succidite’.Ga naar voetnoot(1) Het bijgeloof tot de boomen en de bronnen was gemeen aan al de Germaansche stammen; zulks blijkt uit meest al de levens van heiligen uit de VIIIe eeuw; men denke slechts aan het voorval op Fositeland (Helgoland), eiland gewijd aan den god Fosite. Daar was een bron waaruit niemand dan zwijgend durfde water putten; de H Willibrordus doopte er drie menschen onder de aanroeping der H. Drievuldigheid. Die bron was het gouwheiligdom der Noord-Friezen. Een der volgelingen van Willibrordus liet bij die gelegenheid het leven. In diezelfde bron doopte omstreeks het jaar 785 de H. Ludgerus, die op het eiland het werk van den H. Willibrordus voortzette. In de levensbeschrijving van den H. Bonifacius wordt verhaald dat deze man Gods te Dokkum een put vond en heiligdeGa naar voetnoot(2). De heilige apostels onzer voorouders deden daarbij niets anders dan den raad toepassen dien Paus Gregorius de Groote gegeven had aan den H. Augustinus, toen deze den Angelsaksers het Evangelie verkondigde, namelijk waar het mogelijk was de heidensche heiligdommen te bewaren en christen te maken opdat het volk zijn gewone wegen behoudende des te gemakkelijker tot het Christendom zou getrokken wordenGa naar voetnoot(3). Men ging op dit punt soms ál te ver; zoo lezen we dat de H. Bonifacius een Frankisch bisschop met name Adelbert moest bestrijden omdat hij er een gansch bijzonder christendom op nahield en, onder andere verkeerde praktijken, groote kruisen oprichtte bij de bronnen en daar het volk samen riep om te biddenGa naar voetnoot(4). ‘De bronnen-cultus’, zoo schrijft Dr J. SchrijnenGa naar voetnoot(5) ‘grootendeels wortelend in het animisme, vormde | |
[pagina 398]
| |
eens een hoofdbestanddeel van den godsdienst onzer Germaansche voorouders. In beken en bronnen woonden Vrouw Holle, Wodan en andere chtonische godheden, aan beken en bronnen werden offers gebracht wier sporen na zoovele eeuwen in de hedendaagsche folklore nog zichtbaar zijn. Bij bronnen ontsteekt men licht, bronnen werden met bloemen en kransen getooid, bronnen verleenen een blik in de toekomst, en kleedingstukken en eetwaren werden plaatselijk als rudimentaire elfenoffers in bronnen en vijvers geworpen’. ‘Men lette ook op de volgende diepe beteekenis der verkerstening van die heidensche heilige bronnen. Over het algemeen waren de bronnen aan Holda gewijd, en wel daar deze de godin was der geboorte en der vruchtbaarheid. Uit de bron kwam het jonge leven, in de bron vertoefden de nog ongeboren kinderzielen en stoeiden en dartelden daar in ongestoorde vreugd. Die vruchtbaarheid naar het lichaam werd door Willibrordus en zijn volgelingen herschapen in vruchtbaarheid naar de ziel. Het heidensch begrip werd gelouterd, geheiligd, op christelijke wijze geïdealiseerd; en de verkwikkende wateren der wedergeboorte schonken aan duizenden zielen door de wonderbare werking des H. Geestes het leven der genade, en uit de bronnen verhieven zich kinderen Gods en erfgenamen van 's Heeren Rijk’. 't Zal dan ook geenszins verwonderen dat men naast de St. Willibrordusputten, - deze echter in 't grootste getal, - ook menigvuldige andere heiligenputten aantreft, meest echter aan heiligen uit de VIIIe eeuw gewijd of met deze in betrekking. Om slechts eenige te noemen: te Baelen-op-Nethe en te Milleghem de St. Odradaputten, de heiligenput nabij de abdij van Alden-Eyck volgens de overlevering ook door den H. Willibrordus geheiligd, het abdissenputje (HH. Harlindis en Renildis) te Elicum, - deze parochie werd opgericht door de abdij van Alden-Eyck, - een put met geneeskrachtig water zonder naam van heilige te Heppeneert, de St. Servatius-put te Nunhem dicht bij Roermond, de St. Amandus-put te Herungen bij Venlo, de St. Gerlachus-put te Houthem (Nederl. Limburg), de put in de krocht der O.L. Vrouwkerk te Maestricht eertijds aan Diana gewijd, de heilige bron te Emberen (Emburnia) onder Houppertingen, die de H. Trudo | |
[pagina 399]
| |
met zijn staf deed ontspringen, de St. Eloys-put te Grembergen (Audenaerde), de St. Eligius-fontein te Troyennes bij Doornik, enz.. Men merke op dat wij tot heden niet eene bron gewijd vonden aan den H. Lambertus of den H. Hubertus. Voor de oorspronkelijkheid der St. Wilbertsputten en dus ook voor de geschiedkundige waarde der overlevering pleit het feit dat men in de omstreken van Echternach insgelijks een aanzienlijk getal bronnen aantreft die zijnen naam dragen en dat er eenzelfde overlevering bestaatGa naar voetnoot(1). | |
Schenkingen aan den H. Willibrordus.Toont de overlevering op ondubbelzinnige wijze dat de H. Willibrordus ten onzent veel gearbeid heeft aan de bekeering onzer heidensche voorouders, de schenkingen die den heilige ten allen kante gedaan werden komen dit bevestigen. Deze giftbrieven zijn geschiedkundige documenten, en zijn kostbaar onder vele opzichten; zij leeren ons op de eerste plaats dat de H. Willibrordus bij ons volk in hooge achting stond in alle klassen der samenleving. Hij verkreeg schenkingen, zoo zegt Bollandist A. PonceletGa naar voetnoot(2), zoowel van priesters als van monniken of kloosterzusters, zoowel van leeken uit de volksklas als van vorsten en onder deze moet men eene bijzondere aandacht schenken aan Hedenus, den hertog van Thuringen, die hem tweemaal bedacht heeft, in 704 en in 716, wel een bewijs dat Willibrord tot ver in Duitschland goed bekend was. Voorts, in die oorkonden van zoo hooge oudheid worden de plaatsen genoemd waar de eigendommen aan Willibrordus geschonken zich bevonden, die gegevens zijn zeer belangrijk vooral voor de plaatselijke geschiedenis. De lijst dier plaatsen duidt ons, ten minste in het algemeen, den werkkring aan van onzen grooten missionaris; de bronnen hooger besproken en de persoonlijke eigendommen vallen dikwerf samen. 't Was immers met een geestelijk doel | |
[pagina 400]
| |
dat die schenkingen gedaan werden, het moet dus niet verwonderen dat men op de plaatsen, die eens den H. Willibrordus persoonlijk toebehoorden, èn de doopputten èn in menig geval ook de eerste kerken onzer streek zal aantreffen. Genoemde Bollandist geeft volgend lijstje van personen die schenkingen deden met den titel dien de akten hun geven: Irmina Deo sacrata, Bertilindis Deo sacrata virgo, Ansbaldus monachus, Berta Deo sacrata, Heribaldus clericus, Rohingus vir illustris, Gerbertus comes, Aengilbaldus vir illustris, illustris femina Irmentrudis, Arnulfus dux filius Drogonis ducis, Ebroïnus comes; voorts Pepijn en Karel Martel. Volgt hier de korte inhoud der schenkingen die met ons onderwerp in betrekking staan. Aengilbaldus, vir illustris, geeft aan Willibrordus al wat hij bezit in de villa Waderloe op den Dommel (Waalre); de akte gedagteekend uit 704 is opgesteld te Bittiene in de Maasgouw (Buchten nabij Susteren)Ga naar voetnoot(1). Aengelbertus, vir illustris, schonk in 709 de villa Alfheim (Alfen) met elf huisgezinnen en bij Boini (Bern, bij Heusden aan de Maas) een huis met toebehooren. Gegeven te Tilliburgis (Tilburg)Ga naar voetnoot(2). Drie jaren later schonk dezelfde bij akte opgesteld te Osne (Osch) door den priester Docfa nog al wat hij bezat te Osne en te Eresloch (Eersel).Ga naar voetnoot(3). Denzelfden vinden wij onder de acht getuigen vermeld in een schenkingsbrief van het jaar 710 waarbij de godgewijde maagd Bertilindis te Cala (Chelles)Ga naar voetnoot(4), eene abdij ten Noorden van Parijs, hare erfgoederen aan Willibrordus wegschenkt. Deze waren gelegen te Hoccascaute (Hoxent), gehucht van Exel, Belg. Lim- | |
[pagina 401]
| |
burg) op den Dommel in Toxandrië: een heerenhuis (sala) met hoeve (curticle) en vijf hutten (casatae) met vijf slaven, hun vrouwen en kinderen. - Daarbij nog zes laten met drie meisjes, een bosch en alle ander bezit in de plaats genaamd Hulislaum (Hulsel) met erflanden en bosschen te Heopardum (Hapert). Al deze goederen had zij geërfd van hare moeder Oadrada. Priester Laurentius rogante Bertilende illustri femina atque Deo consecrata virgine had den schenkingsbrief opgesteldGa naar voetnoot(1). Ansbald, broeder der voorgaande, monnik te Susteren, schonk in 711 al wat hij van zijn vader Wigibaldus geërfd had te Haeslaos (Aalst) op den Dommel, hutten, hoeven, velden, weiden, enz. Dezelfde priester Laurentius had den akt opgesteld te SusterenGa naar voetnoot(2). Ansbald, waarschijnlijk dezelfde als voornoemde, schenkt bij akte opgesteld te Waalre in 712 eenige huizen, slaven en kinderen, velden, bosschen, wateren, beken en al hun toebehooren gelegen te Diesne (Diessen); mede nog aan den Dommel te Levetlaus (onbekend) zeven huizen, met slaven, velden, hekken, enz.Ga naar voetnoot(3). In 714 staat Pepijn, die ziek lag te Bagolosus (Bakel), met goedvinden van zijn gade Plictrudis, het klooster van Susteren (monasterium Suastrense in pago Mosariorum) aan Willibrord afGa naar voetnoot(4). Dit klooster was reeds sedert eenige jaren gesticht. Volgens den wensch der schenkers moest het klooster ook vreemde (Iersche) priesters herbergen. Herelaef, een priester, schonk in 721 aan de kerk, die hij over kort had doen bouwen teBaclaos (Bakel) ter eere van de HH. Petrus en Paulus en den H. Lambertus (hoc est ad basilicam SS. Apostolorum Oetri et Pauli et S. Landoberti episcopi et martyris quam nuper construximus ubi nune domus pater et pontifex Willibrordus praecese videtur, aan wier hoofd nu Willibrordus stond, vele huizen velden en toebehooren te Fleodrodun (Vlierden) en Durninum (Deurne bij Bakel)Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 402]
| |
Zekere graaf Ebroïnus, verder geheel onbekend, gaf in 721 voor de kerk van St. Pieter door den H. Willibrord te Rinharim (Rinderen) bij den Rijn gebouwd vele goederen gelegen nabij de Duitsche grens op den RijnGa naar voetnoot(1). In het jaar 726 vermaakte Willibrordus in een plechtigen schenkingsbrief, dien men gewoon is zijn testament te noemen, bijna al zijne bezittingen in Toxandrië aan de abdij van Echternach. Het is wel zonderling dat hij niets aan de abdij van Susteren, waar hij ook abt was, vermaakte; de reden daarvan kunnen wij niet achterhalen. In dit testament worden bovengenoemde plaatsen voor een groot deel nog eens aangehaald en erbij twee schenkingen waarvan de giftbrieven niet meer bestaan. De tekst geeft: Et Henricus mihi condonabat in villa quae vocatur Replo... Et Thietbaldus mihi condonabat vel tradebat ecclesiam aliquam que est constructa in villa Mulnaim, que Araride vocatur cum appendiciis suisGa naar voetnoot(2). Replo, waarvoor men vroeger Pieplo gelezen had en dat vandaar verkeerd vereenzelvigd werd met Poppel, is het dorpje Reppel in Belgisch Limburg. Daar is nog heden de H. Willibrordus patroon der kerk. In een erkenning van de bezittingen der abdij van Echternach door Paus Alexander II in 1069 staat ook RepleGa naar voetnoot(3), de kerk van Reppel heeft tot de Fransche Omwenteling aan Echternach toebehoord, de abdij bezat ter plaatse een aanzienlijk cijnshof. Wij hebben boven reeds gezegd dat de overlevering er nog de plaats aanduidt van een ouden kerstpoel waar de H. Willibrordus gedoopt heeft. Het is wel merkwaardig dat deze overlevering er tot heden bewaard is gebleven, want van de betrekkingen met Echternach, het bestaan eener cijnshoeve, enz. weet er heden niemand meer iets af. Op onze vraag naar den ‘hof van Achternaken’ gelijk de oorkondenGa naar voetnoot(4) hem noemen, heeft niemand weten te antwoorden; alleen de overlevering der doopbron was nog levend. | |
[pagina 403]
| |
Onder de goederen, die de geestelijke zuster Bertilindis aan onzen heilige overmaakte, staat vooraan de sala met toebehooren van Hoccascaute op den Dommel. Deze plaats in het testament Hocanschot genoemd (vroeger Bobanschot gelezen, en vandaar valschelijk vereenzelvigd met Baschot bij Diessen) is geen ander dan het gehucht Hoxent onder ExelGa naar voetnoot(1) dat in een document uit de XIIIe eeuw herhaaldelijk Hocscot wordt geschreven. Dit gehucht is gelegen op den Dommel, men ontdekte er vóór eenige jaren een aantal Frankische graftomben waarin onder andere een ring met zegelGa naar voetnoot(2). Hier nog staat een oude kapel toegewijd aan de H. Maagd met talrijke stichtingen en... klaar bewijs van oudheid: een gewezen kerkhof. De overlevering houdt hardnekkig staande dat hier eenmaal de eerste kerk stond van geheel de streek waarheen men van uren ver ter misse kwam. Als het nu vaststaat dat de H. Willibrordus hier een heerenhuis met hoeve en huten in eigendom bezat, wie zou dan nog aan de echtheid dier volkslegende twijfelen? Of Bertilindis of Willibrordus, een van beiden, heeft hier zeker gezorgd op zijn minst voor een bidplaatsGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 404]
| |
Hoxent onder Exel ligt zoowel als Reppel in het huidige bisdom LuikGa naar voetnoot(1). Nog meer naar het Zuiden kunnen wij St. Willibrordus' werking vaststellen op nauwelijks drie uren afstand van St. Hubertus' bisschopstad Maestricht te Eysden op de Maas. Onder de parochie Eysden, die als patroon den H. Willibrordus heeft, lag eertijds in het gehucht Mulhem een oude kapel. Opdat men ons niet verdenke tendens in onze beschrijving te brengen om tot ons doel te geraken geven wij hier eenvoudig eenige uittreksels weer uit hetgeen de geleerde pastoor Habets in 1881 na een grondig onderzoek over deze kapel schreefGa naar voetnoot(2). Het gehucht Mulhem beantwoordt volgens de gegeven maat aan de Romeinsche statio van Feresne aangeduid op de kaart van Peutinger; daar werden Romeinsche grondvesten ontdekt onder eene oude kapel; deze was toegewijd aan den H. Joannes Baptista en goed georiënteerd. Tijdens de Fransche Omwenteling werd de kapel aan haar lot overgelaten, in 1827 bij het aanleggen van het kanaal Maestricht-'s Bosch werd zij afgebroken. Eertijds zong de pastoor van Eysden er de H. Mis op den tweeden Paaschdag. Na de mis had er een ommegang plaats en de bedevaarders gingen drinken aan de fontein van St. Jan in de naastgelegene weide. | |
[pagina 405]
| |
De overlevering beweert dat deze kapel een der eerste van de streek geweest is en dat de eerste christenen van den omtrek in de fontein gedoopt werden. Deze overlevering wordt gedeeltelijk bevestigd door het onderzoek der grondvesten. Bij de opgravingen nabij de kapel werden honderden stukken van Romeinsche pannen gevonden maar geen enkel stuk van potten die in het huiselijk leven dienden. De schrijver legt dit uit doordat wij hier te doen hebben met een christen bidplaats die op de grondvesten van een heidensch heiligdom werd opgericht, ook wil hij gaarne aannemen dat de fontein van Mulhem een dier bronnen was die den heidenen heilig waren. Verder geeft hij de volledige beschrijving der gevonden fundamenten, vorm, breedte, lengte, samenstelling van het metselwerk en besluit: ‘het lijkt ons buiten twijfel dat de grondvesten der absis behooren tot een gebouw uit den tijd der Romeinen, misschien het eigenaardig overblijfsel eener cella of kleinen Romeinschen tempel’. Ook het schip der kapel was, ten minste gedeeltelijk, gebouwd uit materialen voortkomend van een Romeinsch gebouw. Reeds vroeger, in 1866, had men bij de absis vijf geraamten ontdolven, wel georiënteerd en op een meter afstand van elkander, voorts rond de kapel vele gebeenten van menschen. Dewijl nu de Romeinsche statio van Ferenne moet gezocht worden te Mulhem, gelijk hij het verder aantoont, is het heel goed mogelijk dat hier een kleine heidensche tempel in een christen kapel herschapen is geworden. Aldus in 't kort hetgeen de gewaardeerde en voor zijnen tijd buitengewoon beslagen oudheidkundige Jos. Habets daarover wist. Bij het kerkbezoek door den aartsdiaken der Kempen ten jare 1418 teekende deze aan dat de kapel van Molenhem oppendix was van de kerk van EysdenGa naar voetnoot(1). Eene oorkonde van het jaar 1299 aangaande de Tienden van Eysden spreekt van eene weide gelegen te Mulenen aan het water genaamd kerkelant wier geheele tiende den pastoor onverdeeld toekwamGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 406]
| |
Wie een weinig op de hoogte is met kerkelijke geschiedenis zal hier gemakkelijk de kenteekens terugvinden eener oorspronkelijke kerk: de bron, de patroon, de Romeinsche grondvesten, de 2e Paaschdag, het kerkhof, de overlevering, enz. Wij hebben over deze kapel eenigszins breeder willen uitweiden omdat zij ons van bijzonder belang schijnt met betrekking tot den H. Willibrordus; dat de moederkerk van Eysden den H. Willibrordus gewijd is schijnt er reeds op te duiden dat onze heilige hier geen onbekende was. Zonder eenigen twijfel vinden wij hier terug de kerk met toebehooren, die de H. Willibrordus ontving van zekeren Thietbald en welke gelegen was te Mulnaim. Men lette nog op het volgende: uit de gedane opgravingen is gebleken dat er in de vroegste tijden te Mulhem onder Eysden eene kapel bestond. Het zou dan al aardig moeten treffen dat men nog een tweede Mulhem vond dat reeds vòòr 726 eene kapel bezat. De schenking van Mulnaim wordt in het testament aangehaald na de bezittingen gelegen in Toxandrië; bij al deze wordt telkens met zorg bijgevoegd in pago Texandrio; bij Replo en Mulnaim staat niets; nu, Reppel en Mulhem zijn in den pagus Massau gelegenGa naar voetnoot(1). Thiofried, in zijn levensbeschrijving van den heiligen stichter van Echternach, spreekt van de bezittingen die deze overal verwierf; hij noemt ze niet allen op, afgeschrikt door de barbaarsche namen, ‘et plura alia que consulto praetereo propter barbara et hominum et locorum vocabula’. Hij had klaarblijkelijk de schenkingsbrieven voor oogen; na eenige eigendommen in Toxandrië gelegen, geeft hij aan ‘a Thitbaldo in Mulneheim integra cum adjacentiis suis ecclesia’. Voor wien de naam Mulnaim nog eenige moeilijkheid opleverde is hier alle twijfel verdwenen. In de erkenning der bezittingen van Echternach, ten jare 1069 door Paus Alexander II, wordt Reppel wel genoemd doch geen melding meer noch van Hoccascaute noch van Mulneheim; 't is duidelijk, Reppel was een parochiekerk geworden onder Echternach's bestuur, de kapellen van Hoxent en Mulhem waren wederkeerig onder de parochiekerken van Exel en Eysden vervallen. Eindelijk onder al de bezittingen van Echternach | |
[pagina 407]
| |
in Noord-Holland of in Luxemburg, ook op lateren datum, vindt men geen Mulneheim vermeldGa naar voetnoot(1); in geheel het aartsdiakenaat der Kempen (Toxandrië en Maasgouw) ligt er maar één Mulhem met eene kapel, dat van Eysden; zulks blijkt uit de lijsten van kerkbezoeken der aartsdiakens van Luik. Alleen het zinnetje ‘que Araride vocatur’ zou men kunnen opwerpen; die benaming kan echter in den loop der tijden best verloren zijn gegaan juist gelijk die van Feresne; hebben wij zoo ook niet het uitgestrekt bosch tusschen Eysden, Dilsen en Asch dat in documenten uit de XIVe eeuw herhaaldelijk Ledebosch, nemus de Lede wordt genoemd, een naam die nu teenemaal onbekend is? Wij meenen dus te mogen besluiten dat de kapel van Mulhem den H. Willibrordus toebehoorde... doch dit is hetzelfde als zeggen: de aartsbisschop van Utrecht was eigenaar eener kerk gelegen op een drietal mijlen van Maestricht, waar de H. Hubertus zijnen zetel had of althans overkort nog verbleef eer hij den bisschopszetel naar Luik verplaatste. Tot hier voor wat de bezittingen van den H. Willibrordus ons aanwijzen. Voegen wij daar nu nog enkele andere aanduidingen bij uit de levens der heiligen of uit andere bescheiden der VIIIe eeuw, en men zal zich met ons verwonderen over de veelvuldige herinneringen aan Willibrordus' arbeid in het Vlaamsch deel van het oude bisdom Luik en genegen zijn om met ons de vraag te stellen: hoorden de Vlamingen van Maasgouw en Toxandrië te dien tijde onder het bisdom Utrecht of onder dat van Luik? Waar Pepijn in 714 aan Willibrordus de abdij van Susteren schenkt stelt de hofmeier als voorwaarde dat na den dood van Willibrordus als eersten abt de broeders geheel vrij hunnen overste mogen kiezen, doch dat de abdij steeds getrouw moet blijven aan Pepijn en aan zijn geslacht. Geen woord wordt er gerept van den bisschop van Luik. Eenige jaren later omstreeks 720 werd op den anderen Maasoever te Alden-Eyck door Adelard, een | |
[pagina 408]
| |
aanzienlijk man, voor zijne dochters Harlindis en Renildis een vrouwen-abdij gebouwd. Deze twee zusters waren er achtereenvolgens de eerste heilige abdissen. In hare levensbeschrijving opgesteld in de 2e helft der IXe eeuw, vóór den inval der Noormannen, door een priester gehecht aan de abdij wordt verklaard dat de eerste abdis werd gewijd door den H. Willibrordus, de tweede door den H. BonifaciusGa naar voetnoot(1). Van den H. Hubertus wordt in geheel de vita der heilige Maagden niet eens gesprokenGa naar voetnoot(2). Eindelijk deelt het leven der H. Amelberga mede dat Willibrordus op reis naar Echternach in de Ardennen vertoefde bij de ouders dezer H Maagd en dat het op zijn aanraden was dat Amelberga zich naar Munsterbilsen begaf om zich daar onder de leiding der H. Landrada te stellenGa naar voetnoot(3). Willibrordus was dus ook wel eens te Munsterbilsen geweest. Meer is er niet over bekendGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 409]
| |
De H. Willibrordus en het bisdom van Luik.Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat behalve de werking van den H. Willibrordus te Echternach en omstreken, te Utrecht en omgeving, in Friesland, hij voor het land der Franken een ware apostel geweest is en dat zijn werkkring zich veel verder naar het Zuiden uitstrekte dan tot heden bekend was. Dit staat vast, doch onmiddellijk rijst dan de vraag: wat te denken van den H. Lambertus, die door de eeuwen heen den eeretitel draagt van apostel van Toxandrië? Daarop kunnen wij het antwoord niet schuldig blijven. Bij de nasporingen aangaande de werking van den H. Willibrordus mochten wij natuurlijker wijze den H. Lambertus en den H. Hubertus niet uit het oog verliezen. Ziehier het weinige dat wij vonden nopens hunnen arbeid in Toxandrië en Maasgouw. De oudste biograaf van den H. Lambertus, Godeschalc, die schreef eenige jaren slechts na Lambertus' dood en zijne inlichtingen had van Theodoënus, leerling of knecht van Lambertus, verhaalt zijn tocht in Toxandrië met volgende woorden: ‘Introivit itaque aliquando in Toxandriam, ubi plurima templa et simulacra destruxit. Fremitum ergo gentilium, quasi signifer bellator, corporis timore abjecto, inermis fidei fervore roboratus, ingerebat; Christi caritate securus, praedicatione sancta sufficienter corda errantium replebat et ad viam veritatis adducebat. Illi autem qui primum velut ferocissimae bestiae eum discerpere cupiebant, postmodum attendentes sancti viri bonitatem, tanta mansuetudine conversi et in fide Christi confirmati erant ut ipsum imitari optarent. Sicque demum quasi coelitus lumen ostendebat et illustrabat ut radius solis partes illas, barbarorum usu abjecto’Ga naar voetnoot(1). Volgens deze woorden schijnt Lambertus slechts ééne apostolische reis door Toxandrië gedaan te hebben. L. Van der EssenGa naar voetnoot(2) merkt hierbij dan nog aan dat de schrijver, een | |
[pagina 410]
| |
barbaar die maar weinig Latijn kende, ‘breede ontleeningen doet aan de Vita Eligii en zich de uitdrukkingen en wendingen van zijn voorbeeld toeëigent’. ‘Het verhaal van St. Eligius' apostolaat in Vlaanderen gebruikt hij om het bekeeringswerk van St. Lambertus in de Kempen voor te stellen; de criticus besluit dat bij zulke ontleeningen men in regel niet meer mag aannemen dan het algemeene feit, in het onderhavig geval: de bekeeringstocht van den heilige in Toxandrië. Latere levens van den H. Lambertus verhalen meer over zijne zending in de Kempen; zoo wordt deze genoemd: ‘suae providentiae pastoralis pars non infima’. Kanunnik Nicolaas, die schreef omstreeks het midden der XIIe eeuw, laat Lambertus overal kerken bouwen, verhaalt zijne reis naar aangrenzende volksstammen en zijne samenkomsten met Willibrordus in eene plaats van de gouw van Teisterbant. L. Van der Essen beschouwt dit verhaal als geheel legendarisch. Inderdaad naast de menigvuldige herinneringen aan St. Willibrordus' werking troffen wij voor den H. Lambertus alleen volgende bijzonderheden aan: 1o de kerk die zekere Herelaef te Bakel had gebouwd en aan Willibrordus had geschonken, was toegewijd reeds in 721 aan de HH. Petrus en Paulus en aan den H. Lambertus, bisschop en martelaar; Lambertus werd dus toen reeds als heilige in de Kempen vereerd, doch dit bewijst niets voor zijn apostolaat aldaar. 2o te Reuvel op de Maas bestaat er eene kapel toegewijd aan den H. Lambertus waarvan de overlevering verhaalt dat zij door dezen heilige zelf werd opgericht op de plaats van | |
[pagina 411]
| |
een heidenschen tempel. Deze overlevering houdt geen steek daar juist de patroon der kapel de oprichting door Lambertus onmogelijk maakt. In dienzelfden trant vindt men bij vele schrijvers als bewijs aangevoerd voor Willebrordus' zoowel als voor Lambertus' werking de vele kerken die in een of ander gebied aan deze heiligen zijn gewijd Zoo geven de BollandistenGa naar voetnoot(1) eene lange lijst der Lambertuskerken door geheel het bisdom Luik; het groot getal dier kerken bewijst eerst en vooral dat de H Lambertus, in den tijd dat die kerken opgericht werden, van de volksvereering genoot boven andere heiligen, de volksvereering komt echter niet noodzakelijk voort uit zijn apostolaat ter plaatse, zij is veeleer een gevolg van zijn marteldood. Zoo b v de H. Nicolaus kreeg te Luik in 1030, ter gelegenheid eener besmettelijke ziekte door de vliegen voortgedragen, zijn eerste kerk ‘St. Nicolas aux Mouches’ en nadien werden hem overal kerken en vooral altaren (beneficien) gewijd; bijzonder talrijk zijn de St Nicolaas-beneficien in de Kempen; nu, deze heilige leefde in de IVe eeuw en bleef ten onzent tot de XIe geheel onbekend. In sommige gevallen voorzeker zal de herinnering aan St Willibrordus' of St. Lambertus' arbeid op een bepaalde plaats aanleiding gegeven hebben om dezen of genen heiligen te kiezen tot patroon der op te richten kerk Wij hebben dit gezien voor Willibrordus op meer dan eene plaats, doch men mag de redeneering niet omkeeren en zeggen: hier is de H Lambertus patroon der kerk, dus hier verkondigde hij het geloof. 't Is om deze reden dat wij tot hier over de toewijding van kerken aan den H Willibrordus of den H. Lambertus niet gesproken hebben Voor den H Hubertus zouden wij ten andere met dit verkeerde stelsel tot een geheel tegenovergestelde gevolgtrekking komen, de H Hubertus telt in de Kempen en Maasstreek slechts heel weinig kerken hem toegewijd; in het bisdom 's Hertogenbosch, het hartje van Toxandrie, slechts ééne: te Alem Van hem nochtans zegt zijn levensbeschrijving niet minder als van Lambertus dat hij in Toxandrie werkte. En zijn biograaf, die schreef vóór 743 en tot den familiekring | |
[pagina 412]
| |
of onder de leerlingen van Hubertus had gehoord moest toch wel weten wat hij schreefGa naar voetnoot(1). Overigens, het ontstaan der parochiën in de Kempen is nog veel te weinig bekend om uit den patroonstitel een gevolgtrekking af te leiden. Ziehier dan onze meening: de H. Lambertus begon de Evangelisatie van Toxandrië, hij predikte er en bekeerde heidenen, hoeveel - hoelang - op welke plaatsen blijft onbekend, misschien het meest langs de oevers van de Maas, indien men het woord Toxandrië in breeden zin mag verstaan voor de Noorderstreek in het algemeen; in alle geval was hij er de eerste aan het werk en verdient dus vóór allen den titel van apostel van Toxandrië. Bij zijne dood of korte jaren vóór zijne dood, naar gelang men deze plaatst in 696 of 705, en misschien nog later (de vraag laten wij onbesproken) treedt de H. Willibrordus op om zijn zendelingswerk voort te zetten. De voorbereidende arbeid van Lambertus is de beste uitleg dien men geven kan aan het wondere welgelukken van Willibrordus' pogingen. In weinige jaren wist deze op den bodem waar Lambertus nog niets dan heidenen vond het christen ideaal zoo diep te doen wortel schieten dat menige rijke zijn aardsch bezit wegschonk uit liefde tot den Heer en dat de leliën der maagdelijke onschuld reeds bloeiden met den luister der eerste lente in het geloof: Bertilindis, Harlindis, Renildis, Amelberga, Herelaef, Ansbald, Aengilbert, enz. zijn namen die met gulden letters mogen prijken op de eerste bladzijde onzer godsdienstige geschiedenis. Een andere vraag die hiermede in innig verband staat is deze: behoorde deze streek toen reeds onder het bisdom Luik of was zij nog missieland? Wij zullen eenige feiten mededeelen die eene gegronde veronderstelling toelaten. | |
[pagina 413]
| |
En eerst het zonderlinge geval van Utrecht dat zich voordeed na den dood van den H. Willibrordus. De aartsbisschop van Keulen, voorwendende dat koning Dagobert in zijn leven den burcht van Utrecht en eene kerk aldaar aan den zetel van Keulen had opgedragen, beweerde dat geheel het gebied van Utrecht na den dood van Willibrordus aan hem vervallen was. De H. Bonifacius als legaat van den Paus in Duitschland werd bijgeroepen, deze trachtte te vergeefs den aartsbisschop van Keulen zijn ongelijk te doen inzien waarop hij zich wendde tot Paus Stephanus II en hem het geval uiteenzette, in 753:Ga naar voetnoot(1) ‘Nu echter’, zegt Bonifacius, ‘wil de bisschop van Keulen zich van den zetel van voornoemden bisschop Clemens (Willebrordus) door Paus Sergius opgericht meester maken en beweert dat deze aan hem toebehoort om wille der grondvesten eener door de heidenen afgebroken kerk, die Willibrordus tot den grond toe verwoest in den burcht van Utrecht gevonden heeft en opnieuw met eigen krachten van den grond af heeft heropgebouwd en ter eere van den H. Martinus heeft gewijd’. Hij voegt er nog bij dat Dagobert aan het bisdom van Keulen die kerk geschonken had met den burcht op die voorwaarde dat de bisschop van Keulen het volk der Friezen tot Christus zou bekeeren en diens apostel (praedicator) zou zijn, hetgeen de bisschop van Keulen niet had gedaan. De bisschop van Keulen beriep zich op de schenking van koning Dagobert en houdt geen rekening met de bekeering der Friezen door den H. Willibrordus. Bonifacius betwist de waarde der schenking niet, doch verklaart deze vervallen omdat de voorwaarden, eraan gehecht, niet vervuld zijn. Uit dit voorval blijkt dus wel dat er toentertijd nog geen juist bepaald kerkelijk recht voor dit punt bestond. Had de H. Lambertus zulke schenking van den koning of van den hofmeier ontvangen als hij de bekeering der Toxanders aanvatte? Wij weten het niet. Van Willibrordus daarentegen weten wij wel dat Pepijn hem dit gebied aanwees, toen hij in het land der Friezen nog niet met vrucht zijne prediking kon aanvangen, ook zien wij den H. Willibrordus hier gedurende lange | |
[pagina 414]
| |
jaren geheel onafhankelijk optreden zonder dat er in de oorkonden slechts een enkel woord gerept wordt van de bisschoppen van Luik. Men moet dus wel aannemen dat de Kempen en de Maasvallei beneden Maestricht op dat tijdstip nog onder geen bepaald bisdom behoorden. C. De Smedt, waar hij in de Acta SanctorumGa naar voetnoot(1) het leven van den H. Hubertus toelicht, houdt er een lange bespreking over de grenzen van het bisdom Luik te dien tijde, en hij uit de meening dat vóór het midden der VIIIe eeuw de grenzen niet vastbepaald waren. Het oorspronkelijk bisdom, zoo denkt hij, beperkte zich tot de stad van den bisschopszetel, het breidde zich voortdurend uit naarmate de bisschop ook erbuiten en steeds verder kerken oprichtte die hij deed bedienen door priesters zijner domkerk. Zoo was er een tijd dat het bisdom Tongeren-Maestricht noch Brabant, noch de Ardennen, noch Toxandrië omvatte, alleen Maestricht en Tongeren met omgeving. Deze uitleg is goed, maar hij verklaart niet alles; volgens dezen regel zou de Kempen veeleer onder Utrecht moeten hooren. Ook laat hij in het duister hoe het komt dat de latere grenzen van het bisdom op vele plaatsen, vooral in het Noorden, juist overeen stemmen met de grenzen van vroegere natuurlijke en politieke indeelingen, namelijk de gouwen; voor de pagi Toxandrië en Masau is er een treffende overeenstemming. Dit laat wel de tusschenkomst van het regeerend hoofd van den staat veronderstellen. Zelfs in 804 werd de Kempen nog niet onder het bisdom Luik gerekend. In dat jaar laat Karel de Groote aan Gerbald, bisschop van Luik, weten dat hij aanwezig is geweest bij een doopplechtigheid op Driekoningen-dag en dat hij daar bemerkt heeft dat vele peters noch den Onze Vader noch den Credo kenden. Karel heeft deze daarom doen weigeren en hij wakkert den bisschop aan in deze zaak strenger op te tredenGa naar voetnoot(2). Als gevolg van deze keizerlijke vermaning stuurt bisschop Gerbald een herderlijk schrijven aan al zijne onderhoorigen in de gouwen van Condróz, Lómme, Hasbanië en Ardennen; noch Toxandrië noch Masau | |
[pagina 415]
| |
worden genoemdGa naar voetnoot(1). Hij stuurt tevens een dringende aanmaning aan alle zijne priesters die binnen zijn bisdom wonen en de kerken met hem besturen om hen tot hun plicht te roepen; in dit laatste stuk worden geene gouwen vermeldGa naar voetnoot(2). Daaruit volgt 1o het bisdom Luik bestond in 804 uit vier gouwen 2o Toxandrië en Masau werden nog niet onder het bisdom Luik gerekend, uitgenomen het gebied van Maestricht, de oude zetelplaats van het bisdom, dat kerkelijk altijd bij Hasbanië gerekend werd ook in latere eeuwenGa naar voetnoot(3). Er blijft dus wel geen twijfel over of ten tijde van den H. Willibrordus was de Kempen en het Maasland nog zuiver missieland. Waarschijnlijk kwam deze streek voorgoed onder het bisdom Luik ten tijde, en als gevolg misschien, van de parochiale inrichting die door Karel den Groote overal werd opgelegd. Aan het feit dat het arbeidsveld van den H. Willibrordus eerst zoo lange jaren na zijn dood onder Luik kwam te hooren moet men, dunkt ons, de omstandigheid toeschrijven dat de H. Willibrordus in de Luiker Liturgie nooit den eeredienst verkreeg dien hij verdiende. Thans wordt zijn feestdag gevierd in de bisdommen Utrecht, Haarlem, Breda, 's Hertogenbosch, Roermond, Luxemburg, Keulen, Trier. In het bisdom Mechelen heeft zijn feest den rang van duplex. In het bisdom Luik heeft onze heilige zelfs geen commemoratio. In de oude liturgiën komt hij voor als volgt: Tongeren, einde der XIVe eeuw: commemoratio; hetzelfde voor Borgloon; in talrijke handschriften der XIVe en XVe eeuwen van Luik, in verschillende van Maestricht, van de benedictijner abdij van St. Truiden, | |
[pagina 416]
| |
geheel nietsGa naar voetnoot(1). Te Keulen daarentegen heeft de heilige een festum 3 lectionum in bijna alle oude handschriftenGa naar voetnoot(2). Ook in het oud bisdom Aken werd zijn feest gevierd.
H. VAN DE WEERD, Priester.
Exel. |
|