klonken malsche keelklanken dwarsdoor een mislukte glimlachpoging.
‘Neen, 't gaat niet beter, hard-fluisterde het terug uit het bed, 'k zal nog bloed spuwen, 'k voel het, en kijk hoe ik hier lig!’
‘Niet praten, mijn jongen, niet praten, maande de jonge zaaldokter aan den overkant zachtjes aan; goed kalm blijven; en hij klopte zoetjes op de waswitte wang.
Maar meteen hadden de magere trommelstekvingers iets van onder het hemd gegrabbeld en hielden het druipend ding in de hoogte.
‘Wat is dat, mijn lieve vriend?’
‘Dit? dat doet dienst als ijszak, mijn principaal!’
‘Wel, is dat niet goed?’
‘Neen, mijn principaal! Kijk eens hoe mestnat ik hier lig; 't lekt langs alle kanten door mijn lijveken en mijn lakens, ge kunt het allemaal uitwringen.’
't IJs dat de zaaldokter bevolen had om op de borst gelegd te worden was in een stuk Bilroth-wasdoek geknoopt: de hoekige brokken hadden kleine schiftjes in het alles behalve ondoordringbaar goed gemaakt, en 't smeltwater zijpelde overal door, net als door een koffiefilter.
‘Er is geen enkele goeie gummi ijszak meer in 't gasthuis, zei de jongen, misschien wel bij de officieren!’
‘Chut! stil zijn! opletten! u niet ophitsen!’ kalmeerde de luitenant-arts.
‘Maar mijn goeie vriend, we moeten spaarzaam zijn; caoutchouc kost tegenwoordig schrikkelijk veel en om nieuwe ijszakken te koopen moeten wc dat eerst aanvragen bij 't hooger bestuur. Daarbij men is niet algemeen t' akkoord over het nut en het voordeel van ijsleggen!’
Er was een harde wrokkige glans in de weemoedig-vochtige oogen verschenen.