| |
| |
| |
| |
Het Finsche Finland.
I.
Wie de eerste inwoners van Finland waren, is een vraagstuk waarover tot heden ten dage verschillende theorieën zijn uitgesproken. Het schijnt echter, dat men het over het volgende thans vrijwel eens is: Gedurende de eerste eeuwen na Christus staken er langzamerhand Finnen en Tavasten de golf van Finland over, na een langen zwerftocht ten Oosten van het water, en vestigde zich het eene gezin na het andere in het Zuidwestelijkste deel van het Finsche schiereiland, terwijl iets later een ander volk, de Kareliërs, zich in het Oostelijk deel van het land vestigde over ‘de Karelische landpunt’, d.w.z. het land tusschen het Ladoga-meer en de Finsche golf.
De overeenkomst op ethnografisch gebied tusschen Zuidwestelijk-Finland en Scandinavië toont ondertusschen aan, dat de Finnen in het Westen stamgenooten
| |
| |
van de Scandinavische volken aantroffen. Deze moeten reeds twee honderd jaar vóor Christus het land bewoond hebben. Er zijn voorbeelden in de taal die er op wijzen, dat dit Germaansche of Teutonische oervolk één werd met het Finsche volk dat het land binnen was getrokken. Gedurende de eerste eeuwen na Christus werd het land dus bijna uitsluitend bewoond door Finsch-sprekende inwoners. Doch er zal wel nooit een majoriteit van Finnen op Aaland gewoond hebben, hoewel zekere plaatsnamen ook daar op vroegere Finsche bewoners wijzen. Daarentegen zijn er teekens, die op een zuiver Germaanschen oorsprong duiden bij de bevolking in het Westen van Finland, die heden ten dage Finsch spreekt.
De eigenlijke Zweedsche immigratie had plaats in den Vikingen-tijd. De Zweden legden toen hun kolonies langs de kust aan, in schaarsch bewoonde streken. Volgens plaatsnamen te oordeelen was het gebied, toen door de Zweden bewoond, veel uitgestrekter dan in latere tijden. De Lappen, die tot de oudste bevolking van het binnenland hoorden, waren hier, evenals in de andere Noordelijke landen, gedwongen om met hun Nomaden tenten en halfwilde rendierkudden verder noordwaarts te trekken.
Gedeeltelijk stamden de Zweden van een volk, waarmede zij in betrekking bleven en dat reeds een zekeren graad van beschaving bereikt had, terwijl de Finnen nog als halfwilde stammen rondzwierven onder een eeuwig onderlingen strijd over jachtvelden en vischwateren; gedeeltelijk waren zij er in geslaagd om de rijkste en vruchtbaarste streken van het land te ontginnen met vrijen toegang tot de zee, - een privilege, dat zij sinds dien door de eeuwen heen behouden hebben.
De Zweden, wier kusten verwoest werden door de Finsche plunderingen, maakten drie kruistochten naar Finland, - in 1154, 1249 en 1293, - om het land staatkundig afhankelijk te maken en het volk tot Chris- | |
| |
tenen te doopen. Bij den laatsten Kruistocht strekten de Zweden hun macht zelfs tot Viborg uit, wat toen gesticht werd. Daardoor kwam Zweden in aanraking met het Russische rijk, dat bezig was om zich te vormen en dat ook trachtte Finland in zijn macht te krijgen door er zendelingen heen te zenden om de Finnen te bekeeren tot de Grieksch-Katholieke leer en door verschillende kruistochten te ondernemen, die zich reeds in 1191 over heel het Finsche schiereiland uitstrekten tot aan Aabo toe in het Westen.
Van dien tijd af werd Finland de twistappel voor zijn twee buren, voor wie een houvast over de Oostzee de groote aantrekkingskracht was. Tijdens dezen strijd om macht, zag Finland menigmaal, gedurende iedere eeuw, zijn armzalige oogst met voeten door de krijgslieden getreden, als een enkele maal de vorst de akkers der boeren eens gespaard had. En ieder maal dat de bewoners wat tot rust kwamen, door dat er werkelijk iets te voorschijn begon te komen wat duidde op betere omstandigheden, moesten de jonge zonen van het land deelnemen aan de Zweedsche oorlogen. Dacht Finland zelf dan nooit aan verovering en macht? Het scheen niet in den volksaard te liggen. Daaruit heeft men opgemaakt dat de Finnen de eigenschappen missen, die noodig zijn om een staat te vormen. Zeker is het, dat zij, hoewel zij door hun vrijheidsliefde, persoonlijken moed en onwrikbare koelbloedigheid beroemd zijn geworden als uitstekende soldaten en onoverwinnelijke vaderlandsverdedigers, tot aan het einde van de Zweedsche overheersching altijd genoegen genomen hebben met de achterhoede.
De wereldgebeurtenissen der laatste jaren hebben veel te denken gegeven, hebben menigeen gedwongen tot een omwaardeering van rotsvaste opinies. Zij hebben van buitenaf gezien, een grooten sprong veroorzaakt wat de ontwikkeling in vele onverwachte richtingen aangaat. Anders zouden er tientallen van jaren, mis- | |
| |
schien zelfs eeuwen hebben moeten verloopen, eer bereikt was wat nu bereikt is.
Men vraagt zich af, als men nu de besliste, krijgshaftige energie der Finnen ziet en hun ijver om hun jongen Staat op te bouwen, waar al de passiviteit en resignatie gebleven is, die hen gedurende heel hun geschiedenis gekenmerkt heeft en de stempel op hun volkskarakter heeft gedrukt. Is dit slechts een oplaaien, een uiting in het groot van hun van ouds bekenden moedigen strijd voor huis en vrijheid, of heeft de eeuw, die verloopen is, - geestelijk zooveel minder beïnvloed door den Oostelijken monark als vroeger door den Westelijken, - eindelijk het volk gerijpt tot grooter energie? Als men de blauw met witte vlag in den wind ziet wapperen naast de vlaggen der andere Noordelijke landen, krijgt men het gevoel alsof die sombere droomen van boschmeren en verlaten vlakten, weemoedig dommelend en versmeltend in gevoelens en tonen, als voorjaarsnevels op zullen klaren en plaats maken voor moedige daden en vlijtig werken. Is het aanmatigend om in deze tijden, waarin er mirakels gebeuren, te gelooven dat een volk, dat nooit zijn kracht gevoeld heeft, alleen zijn vermogen om te verdragen, door de omstandigheden midden in den maalstroom van daad en handeling geworpen, nu eindelijk den droom uit de oogen kon wrijven en krachtig begint op te treden?
Wie dacht in de Middeleeuwen aan volksverlichting en volkstaal? In Finland dacht men er minder aan dan elders. Wij weten dat de lands- en stadswetten eerst in het Finsch vertaald werden door Liungi Thomarson, volgens den uitdrukkelijken wensch van Karel den IXden. Vervolgens weten wij dat er in 1441 op een Kerkvergadering in Zweden besloten werd, dat sommige gebeden in de Finsche moedertaal vertaald zouden worden en op vaste Zon- en feestdagen het volk voorgelezen. In 1492 hernieuwde bisschop Magnus Sârkilahti op een priestervergadering te Aabo dit
| |
| |
besluit en voegde er bij dat de pastoors van alle parochies deze stukken in de volkstaal moesten laten opschrijven, opdat zij altijd op dezelfde wijze gelezen konden worden, waardoor het volk ze ten slotte van buiten zou leeren. Maar dit is ook zoo goed als alles wat we van de volksverlichting in Finland in de Middeleeuwen weten.
Er valt evenmin veel te zeggen over eenig ander onderwijs. De weinigen, die studeerden, moesten hun kennis elders zoeken, in de bekende Universiteitssteden van Europa, en zij spraken, evenals heel de geleerde wereld, Latijn. De taal, die in het gezin gesproken werd, ook bij adellijke families, was tot het doorbreken van den nieuwen tijd Finsch, uitgezonderd bij families die van directe Zweedsche afkomst waren.
Met de Hervorming brak er een nieuwe tijd aan. Evenals elders leerde die het Finsche volk lezen.
Bisschop Michaël Agricola, die zelf in Duitschland onder Melanchton gestudeerd had, werd niet alleen de werkelijke Kerkhervormer in Finland, maar ook, door de boeken die hij schreef, de vader van de Finsche literatuur en volksverlichting.
Volgens de overlevering gebeurde er in zijn jeugd het volgende: De kleine Michaël mocht eens met zijn vader, die landman en visscher was, in de scheren van Pargas, mee naar Aabo. Daar gingen zij samen naar de mis in de kathedraal. Terwijl zij aandachtig op den vloer knielden onder de bruisende tonen van het orgel, liet de jongen zijn oogen van het eene merkwaardige voorwerp naar het andere gaan. Van het vergulde orgel, dat boven op het jubee al die tonen uitzond, dwaalden zijn oogen naar de kapellen, achter wier traliehekken hij de graven der voorname edellieden gewaar werd; van ernstige, stijve portretten van deugdzame burgers langs de muren der zijschepen naar de priesters in schitterend ornaat die de wierookvaten slingerden en de
| |
| |
mis opdroegen, zoo mooi als de priester van Pargas het volstrekt niet kon nadoen; van de prachtige kandelaars naar het groote met goud-beslagen boek op het altaar. Op dat boek bleven zijn oogen rusten. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen, maar fluisterde zijn vader zachtjes in:
‘Vader, wat is dat voor een boek?’
‘De bijbel.’
‘Wat staat er in?’
‘Over God, maar nu moet je je mond houden.’
Hij trachtte zijn blikken weer te laten ronddwalen, maar had voor niets anders oog dan voor het groote, prachtige boek op het altaar.
Hij kon zich haast niet inhouden, toen zij de kerk uitgingen. Wat moest vader vandaag ook veel menschen groeten en aanspreken! Toen dat eindelijk achter den rug was en zij de stad doorliepen, legde hij zijn handje in zijn vaders sterke knuist en zeide:
‘Vader, ik zou graag dat gouden boek over God willen leeren lezen.’
‘Dat kan je niet, jongen, want het is in het Latijn’.
‘Waarom in het Latijn, vader, en niet in het Finsch?’
‘Omdat God alleen maar Latijn kent’.
De jongen zweeg en verzonk in gedachten. Na een oogenblik zeide hij:
‘Als ik in den hemel kom, ga ik dadelijk naar God en zeg: Lieve God, u moet noodzakelijk Finsch leeren, want er zijn zooveel menschen die geen Latijn kennen, en hoe kunt u dan verstaan wat zij bidden?’
En Michaël Agricolo heeft zich gehouden aan het voornemen dat hij als kind koesterde, al is het dan ook niet letterlijk. Hij schreef een gebedenboek, dat hij, - daar men het voor godslaster hield om in het Finsch over God te schrijven en het drukken er van verhinderen wilde, - voorzag met het volgende motto: Hij, die weet wat in ieders harte zit, verstaat ook wel
| |
| |
wat de Fin Hem bidt’. Dit gebedenboek ‘trokken de menschen elkaar, evenals zijn A. B. C. boek uit de handen’. Zijn bijbelvertaling, die hij echter zelf niet gereed kreeg, werd een basis zoowel voor nieuw christelijk leven als voor een langzaam ontluikende Finsche literatuur, die, hoe ongunstig de voorwaarden tot ontwikkeling ook waren, toch de levenskiem heeft kunnen redden.
Na de hervorming leerde iedereen lezen. Verschillende energieke bisschoppen in Aabo ijverden er voor; zij hielden de priesters onder tucht en vermaanden hen zoowel uit christelijken ijver als uit een drang, die niet ongemeen was bij Finland's bisschoppen, om in alle opzichten niet voor het moederland onder te doen. Onder bisschop Gezelius sr. was de leeskunde in het district Aabo grooter dan in eenig ander district in heel het rijk. Het lezen werd ook bevorderd door het besluit dat niemand trouwen mocht, voor het Heilig Avondmaal genuttigd te hebben, en niemand werd aan de heilige Tafel toegelaten die niet eerst aan den priester bewijzen had afgelegd van voldoende kennis van bijbel en Christendom. Daar de scholen tot ver in den nieuwen tijd schaarsch waren en de afstanden het bovendien voor veel kinderen onmogelijk maakten om die te bezoeken, werd het gewoonte dat het kind zijn eerste onderwijs van de ouders kreeg.
De tijd van Gustaaf II Adolf en de jaren die er opvolgden beteekenen een keerpunt, niet alleen wat verlichting betreft, maar ook wat de taaltoestanden aangaat. De Finsche soldaten, die aan de zijde van den heldenkoning aan den dertigjarigen oorlog hadden deelgenomen, en de vele legeraanvoerders met Finsche namen, wierpen ook over hun arm vaderland een zekeren glans. Het was voor het eerst dat Europa het land opmerkte, door de onverschrokken ‘Hakkapeliter’, die op hun stugharige paarden voorwaarts stoven en met hun veldkreet ‘hakkaa pââlle’, (Sla er op los), schrik
| |
| |
en vrees in het rond verspreidden. Dat gaf het zelfbewustzijn een zekere vlucht, en de verhalen die de veelbereisde krijgslieden thuis gekomen aan familie en vrienden deden, brachten een vleugje van de groote wereld naar de armelui's hutjes op de verlaten vlakten van Finland.
De binnenlandsche politiek van Gustaaf Adolf, onder leiding van Axel Oxenstjerna, kenmerkte zich door een centralisatie van het bestuur. Die leidde tot aaneensluiting en vastheid in het rijk. Het werd ook merkbaar in Finland, dat vroeger zoo dikwijls zijn eigen gang was gegaan, volgens dat de wind der machthebbenden in Zweden waaide. Soms werd het bijna vergeten, en dan zat er niet zelden een machtige bisschop aan het roer, dan weer werd het als leengoed afgestaan aan den een of anderen koningszoon of hoffavoriet, die meestal met pracht en veel vertoon verscheen, belastingen invoerde en de groote heer uithing, tot de wind keerde en hij den glans en de macht zag verdwijnen als een schoon gekleurde zeepbel. Eerst nu werd Finland werkelijk een organisch deel van het rijk. Gustaaf Adolf leidde zelf in 1616 den Landdag met de volksvertegenwoordigers in Helsingfors. Daar besloten de Finnen naar kracht en vermogen den geliefden koning te steunen in zijn aanstaanden strijd voor het ware geloof, en zij zonden een aanmaning naar het Zweedsche volk om hetzelfde te doen.
Een van 's konings vertrouwden, graaf Per Brahe werd als stadhouder naar Finland gezonden. In de volgende woorden drukte Per Brahe uit wat hij in Finland bewerkstelligd had: ‘Ik was met het land en het land met mij zeer tevreden.’ Deze woorden getuigen niet van groote bescheidenheid, maar zij waren zóó waar dat men nu nog in Finland van alles wat op een gelukkig oogenblik gebeurt, zegt dat het geschiedt ‘in 's graven tijd’.
Per Brahe vond het land rijk aan mogelijkheden,
| |
| |
maar in hooge mate achterlijk. Het volk vond hij half ingeslapen, onontwikkeld en lui; maar hij wist bij ervaring, - die hij opdeed tijdens vele en moeilijke reizen door het land, - dat de Finnen, die thuis lui en suf waren, in ‘vreemde omgeving drie maal harder konden werken dan anderen’. Het volk moest in de eerste plaats geestelijk gewekt worden, en het beste middel daartoe vond Per Brahe in het stichten van een universiteit. In 1642 werd deze lievelings-idee van hem verwezenlijkt, en terecht wordt dat jaar tot een van de belangrijkste in de geschiedenis van Finland gerekend. De veelzijdige graaf strekte zijn werkzaamheid uit over de meest verschillende gebieden van het staatsen het maatschappelijk leven, hij bracht overal reformaties aan en hij hield niet op om bij alle gelegenheden Finland's zaak te bepleiten.
Maar de vooruitgang, de centralisatie, de universiteit en de verbeterde scholen, - hadden verzweedsching ten gevolge. De universiteit verhief het peil van den ambtenaarsstand, maar het uitsluitend Zweedsche onderwijs had het gevolg dat de beschaafde gezinnen steeds meer Zweedsch werden en dat de ambtenaren jaar op jaar verder van het volk afraakten. De hooge posities, die in Zweden te krijgen waren en de pracht van het Hof, lokten ook veel Finnen naar Zweden, terwijl aan den anderen kant ook veel Zweden naar Finland trokken.
De verzweedsching in Finland, die dus begonnen was als een onmiddellijk gevolg van de verbeteringen en den vooruitgang, kreeg, merkwaardig genoeg een krachtigen stoot in dezelfde richting tijdens de ongelukkigste periode in de geschiedenis van het land onder de Zweedsche heerschappij, namelijk onder de zoogenaamde ‘groote tweedracht’. De regeering van Karel den XIIden, die het Zweedsche volk omgeven heeft met een aureool van poëzie en schoonheid, tot de realistische geschiedkundigen het fraaie waas opzij
| |
| |
begonnen te schuiven, is voor de Finnen een souvenir van de diepste ellende en van eindeloos lijden, dat geen heldendaden hebben kunnen verbergen, nog minder vergulden. Alle strijdvaardige mannen waren met den koning het land uit, en de vorst nam niet de minste voorzorgsmaatregelen voor de verdediging van het land. Peter de Groote deed een paar proefinvallen, voor hij in 1710 eindelijk Viborg belegerde en innam, dat dertien weken lang door de inwoners verdedigd was geworden. Nu vatte heel het volk de wapens op onder het gevoel dat de sleutel van het land veroverd was. In 1713 drong de tsaar ondertusschen door tot Helsingfors en veroverde heel het Zuidelijke Finland. Het was te laat toen de koppige koning zich liet overhalen om Armfelt tot oppergeneraal te benoemen in plaats van den nutteloozen Lybecker. Armfelt zag geen uitweg meer en was in 1714 genoodzaakt om met het hoofdleger zoover mogelijk Noordelijk te trekken tot aan de Zweedsche grens.
Fieandt verdedigde met vijftig oude, uitgediende soldaten tot aan 1716 toe het Kajaneborger slot, maar daarna was het land dan ook geheel in 's vijands handen. Eenige soldaten uit de laagste volksklasse, ‘sissit’ genoemd, bleven den vijand echter zooveel mogelijk nadeel berokkenen, plunderden diens voorraden, enz. De beruchtsten hieronder waren Longstrôm, Luukkonen en Lôfving. Het dagboek van den laatste is bewaard gebleven en geeft interessante inlichtingen uit dien tijd.
De treurige toestand van het land nam nog toe door de pest, die zoo hevig woedde dat steden en geheele districten uitgeroeid werden en vervielen. Ambtenaarsplaatsen werden niet bezet. De scholen en de universiteit waren gesloten. Menschen uit de gegoede klassen en ambtenaren vluchtten verlamd van schrik naar Zweden, een groot deel van de bevolking was als gevangenen naar Rusland gesleept, anderen verborgen zich in de bosschen. Op vele plaatsen wa- | |
| |
ren de kerken in brand gestoken, zoodat er onder den open hemel dienst gehouden moest worden. Alle steden, Aabo en Viborg uitgezonderd, waren verwoest. Het aantal inwoners verminderde tot de helft. Er was niets meer wat op handel en industrie duidde. De huisdieren waren uitgestorven. De landbouw bracht een zesde deel van de normale productie op, en toch moest de bevolking van het platteland de belasting in koren betalen en die der steden in geld. Een verbetering van den landbouw werd bovendien verhinderd, omdat de boeren gedwongen werden om heerendiensten in Petersburg te verrichten.
Vorst Galizin, de Russische oppergeneraal, een zacht en rechtvaardig man, trachtte op allerlei wijzen den nood te lenigen. Hij benoemde Duitsche officieren uit Estland tot ambtenaren; alleen voor de lagere posten werden Finnen gebruikt. Jacob Ritz, de proost, kreeg vergunning om een consistorium op te richten, en in Österbotten kreeg Vhaeel, de predikant, het oppertoezicht over de noordelijke parochies.
Nergens in het rijk verlangde men zoo zeer naar vrede dan in Finland, maar steeds werd de hoop teleurgesteld. Het land moest het leger dat in Vesterbotten in Zweden stond onder Armfeld naar Trondhjem zenden. Zonder het minste in Noorwegen te hebben kunnen uitrichten kwam het op den terugtocht, na den dood van Karel den XIIden in 1718, van koude in de sneeuw om.
Bij den vrede van Nystad in 1721 werd het land verminkt, doordat het Zuidoostelijke deel met Viborg aan Rusland werd afgestaan.
Vele jaren verliepen eer de toestanden weer eenigszins normaal waren. En er was iets in de volksziel gebroken, dat nooit meer geheeld zou kunnen worden. Meer en meer wortelde het bittere gevoel zich vast dat het vaderland in de toekomst niet anders zou zijn dan het schild van het Zweedsche rijk tegen de toe- | |
| |
nemende macht van Rusland. Van het moederland was geen hulp te verwachten, dat begreep men wel, nadat Finland zoo erbarmelijk aan zijn ellende was overgelaten in de sombere jaren. Misschien twijfelde men wel niet geheel aan den goeden wil, maar men zag immers Zweden's macht bij den dag afnemen, terwijl de buurman in het Oosten groot en sterk werd.
Na den vrede keerden velen van de gevluchte ambtenaren en lieden van stand naar Finland terug. Maar het lange verblijf in het buitenland maakte dat zij zich niet meer thuis voelden in Finland. Velen spraken Zweedsch en hadden Zweedsche gewoonten aangenomen, waaronder verscheidene zuiver Finsche families, en er waren zelfs predikanten die alleen Zweedsch kenden.
Hoe gedrukt het Finsche volk zich ook gevoelde, hoe verlaten het zich ook zag, nooit werd er gewenscht naar een scheiding van Zweden; die wensch uitte zich zelfs nooit in ontevredenheid of verwijten. De overtuiging dat de vereeniging van de twee landen onhoudbaarder werd naarmate de tijd voortschreed, sluimerde slechts als een onvermijdelijk noodlot op den bodem van de volksziel. Het oogenblik van scheiden moest komen, maar wanneer en hoe? Zeker is het dat het Finsche volk niets gedaan heeft om dat oogenblik te voorschijn te roepen. Integendeel. Viermaal in dezelfde eeuw bood Rusland hulp aan om Finland van Zweden te bevrijden, onder belofte van zelfstandigheid en andere voordeelen, maar vier maal luidde het antwoord afwijzend.
De beloften die Rusland wilde doen, vonden wel weerklank in de harten van eenige jonge Gustaafiaansche officieren tegen het einde der eeuw. Sommigen van hen hadden een tijd in Europa doorgebracht, en indrukken in zich opgenomen van de vrije denkbeelden, die afkomstig waren van de Fransche revolutie. En zij verspreidden die denkbeelden onder hun kameraden.
| |
| |
Het beruchte Anjala-verbond is echter voornamelijk te beschouwen als een protest tegen den onwettig begonnen en hoogst onpopulairen oorlog van Gustaaf III tegen Rusland in 1788, - verscheidene Zweedsche officieren onderteekenden eveneens de beruchte paragrafen. Het kon niet ontkend worden, dat sommige Finsche officieren verwachtingen koesterden, die niet overeenkwamen met hun positie van Zweedsche staatsburgers, en droomden van Finland's zelfstandige toekomst met behulp van Rusland. De volksopinie uit dien tijd veroordeelde de mannen van het Anjala-verbond meedoogenloos als verraders, alhoewel nieuwere geschiedschrijvers getracht hebben, door zich te beroepen op het Finsche nationaliteitsbewustzijn, een verzoenend licht op hun handelingen te werpen.
Toen eindelijk het uur van beslissing sloeg en door den oorlog van 1808-1809 Finland van Zweden gescheiden werd, was heel het volk in ernstigen, diepen rouw gedompeld. En toch bleek het dat wat er gebeurd was en waarvoor men zich gebogen had als een onvermijdelijk ongeluk, de inleiding werd van een rijke en zegenaanbrengende ontwikkeling. Gelukkig voor Finland was de overwinnaar, Alexander I, een rechtschapen en edel man. Hoewel hij alleenheerscher over alle Russen was, nam hij wat Finland betrof den raad en indrukken aan van die lieden, welke in zijn omgeving een open oor hadden voor de vrijheidsdenkbeelden van den tijd. Het plan, dat hij oorspronkelijk had en dat hij in het begin van den oorlog den mogendheden van Europa had medegedeeld, namelijk van Finland als provincie bij het Russische rijk in te lijven, liet hij varen. Hij had een klein volk tot het uiterste zien strijden voor zijn vrijheid; hij had gehoord van de trouw en plichtsbetrachting der ambtenaren ook gedurende de moeilijke situaties die door den oorlog ontstaan waren. Hij voelde zich geneigd om op vertrouwelijken voet te staan met het overwonnen volk; daarom bood hij den Finnen aan om hun Zweedsche consti- | |
| |
tutie te behouden, op voorwaarde dat zij hem als hun wettelijken vorst huldigden. Zijn edelmoedig aanbod werd door de Finnen aanvaard, die nu tusschen twoe wegen te kiezen hadden.
De eerste weg was om, vertrouwend op het gegeven woord des keizers, gebruik te maken van misschien de eenige gelegenheid die hun gegeven werd om te werken voor de, wel is waar onzekere, maar in ieder geval aan mogelijkheden zeer rijke, toekomst van het vaderland. De tweede om voortdurend een wanhopenden strijd voort te zetten, waarvan het einde een volkomen onderwerping moest zijn, zonder de kans van eenige keuze. De Finnen kozen den eersten weg.
De stukken, die opgesteld en onderteekend werden door den Landdag te Borga en bij het sluiten van den vrede te Frederikshamn, bevatten de verklaring, dat Alexander I en diens opvolgers op den troon van Rusland, Finland's constitutie zullen eerbiedigen en dat de Finnen als een natie zijn opgenomen onder de andere naties, en tevens dat het Finsche volk verplicht is den keizer van Rusland te beschouwen als zijn rechtmatigen vorst. Deze stukken dragen geheel den stempel van een vrijwillige overeenkomst tusschen twee partijen en zijn door de Finnen altijd beschouwd als de basis voor de politieke verhouding tusschen Rusland en Finland.
De ontwikkeling heeft getoond, dat de lieden die de verantwoording op zich hadden genomen onder deze kritieke omstandigheden, goed gekozen hadden. Met ijver en vaderlandsliefde togen zij aan het werk om de ontelbare moeilijkheden op te lossen. Er is gezegd geworden dat eigenlijk geen der mannen, die van Finschen kant deelnamen om de politieke verhouding tusschen Rusland en Finland te regelen, vooraanstaande staatslieden waren, maar zij konden nog veel minder diplomaten genoemd worden. Het waren professoren en ambtenaren, die gedurende den psychischen
| |
| |
strijd der laatste jaren tusschen hoop en wanhoop over de toekomst van hun land, rijp geworden waren om het lot van het land zelf in handen te nemen, en die, onder den indruk van den ernst des tijds en vertrouwend op het keizerwoord, alleen het geluk van het vaderland en het hooghouden van wet en recht tot richtsnoer hadden. Des te dieper gevoeld was de dankbaarheid van het vaderland voor het gelukkige resultaat. Men kan gerust zeggen dat hierdoor een soort vóórbeeld ontstond. Het Finsche volk kreeg namelijk een bijna bovennatuurlijk vertrouwen in de onschendbaarheid van het keizerwoord, een vertrouwen, dat, al werd het de laatste twintig jaren ook menigmaal beschaamd, dikwijls bewezen heeft indruk te maken zelfs op een despoot als Nicolaas I. Het is alsof de Russische keizers in vroegere dagen het niet over hun hart konden verkrijgen om het vertrouwen teleur te stellen, dat hun van Finsche zijde bewezen werd. Daarbij hielden de Finnen onwrikbaar vast aan de wet. Zij zagen daarin zelf een soort garantie dat er toch eindelijk wel eens een slot zou komen aan de dikwijls zoo onrustige verhouding lot den Oostelijken buurman. Buitenlanders hebben zich dikwijls vroolijk gemaakt over den eerbied dien de Finnen zelfs voor de letter der wet hadden. ‘Als de Finnen over de wet praten’, heeft iemand gezegd, ‘doen zij het met een plechtigheid, alsof deze wet een goddelijk wezen was.’ In zoover als de kern van de wet een uiting is van het beste en echtste wat er in een volk schuilt, kan men ook de vroegere wetten gerust rekenen tot de hoogste en meeste ideale machten, niettegenstaande alle gebreken. De wereldoorlog, en de wetteloosheid die er het gevolg van was, alsook de minachting, waarmee de verschillende volken elkaars oeroude rechtsbegrippen met voeten traden, heeft voldoende bewezen, dat de gevolgen juist bestaan in de onvoorwaardelijke straf van een gekrenkte godheid. Maar afgezien hiervan hebben de
| |
| |
Finnen, gedurende heel den tijd van hun vereeniging met Rusland gezien, dat zij onwrikbaar moesten vasthouden aan de wet en even streng moesten eischen dat ook de tegenpartij zich nauwkeurig aan haar verplichtingen hield. Waar zouden zij trouwens een ander verdedigingsmiddel hebben kunnen vinden, waar het verschil van macht bij de twee partijen zoo groot was? Daardoor kreeg hun gehoorzaamheid aan de wet, gedragen door de intensiteit van hun temperament, heel natuurlijk iets van een goddelijke aanbidding.
Finsche geschiedschrijvers van af Frederik Cygnaeus en Zacharias Topelius, hebben niet verborgen, dat volgens hen de geschiedenis van Finland eigenlijk begon met den vrede te Frederikshamn in 1809. Dit heeft verschillende Zweedsche gemoederen gekwetst, en niet zelden hebben Zweden met een zekere bitterheid de Finnen herinnerd aan ‘een dankbaarheidsschuld’. Wij kunnen dit gevoel der Zweden maar al te goed begrijpen. Evengoed als wij de moeder begrijpen, die, als haar kind zijn eigen weg is gegaan de wijde wereld in, thuis achter blijft met een gevoel van verlatenheid in het hart en hoopt dat haar kind haar daarginds mist en naar haar verlangt. Doch niemand heeft dat verwijt zeker minder verdiend dan Topelius. Voortdurend bezingt hij op zijn dichterlier wat Finland aan den Westelijken buurman verschuldigd is. Wij behoeven slechts zijn ‘Originale schuldbekentenis’ te lezen. Maar verder moeten wij toch bekennen dat Zweden, evenmin als ieder ander land, zijn grondgebied heeft uitgebreid en vreemde volken aan zijn gezag onderworpen heeft, alleen om die tot Christenen te maken en hun beschaving te brengen. Het eigenlijke doel was natuurlijk om eigen terrein te vergrooten en eigen grenzen te versterken. Doch Zweden komt de onvergetelijke eer toe, dat het nooit drang gevoeld heeft van over slaven te heerschen. De ‘dankbaarheidsschuld’, kunnen de twee volken eerlijk samen
| |
| |
deelen, terwijl beiden eerst en vooral de Voorzienigheid mogen danken die hen samenbracht. Want heeft het Finsche volk zijn cultuur over de westelijke grenzen gekregen, het heeft er ook zwaar voor gestreden en geleden. Gustaaf Adolf zou zijn overwinningen in Duitschland niet behaald hebben, als de Finnen er niet aan hadden deelgenomen, en het leger van Karel den XIIden te Narva bestond voor 2/5 uit Finnen, - om van de gebeurtenissen der allerlaatste tijden niet eens te spreken. Finland heeft gedurende den Zweedschen tijd het lot gedeeld van andere grenslanden, - om het eerst blootgesteld te zijn en het eerst vergeten.
De uitspraak der Finsche historici dat de eigenlijke geschiedenis van Finland eerst begint met de Russische vereeniging, bevat geen ondankbaarheid tegenover het verleden, alleen een herinnering aan het historische feit, dat Finland onder Zweden gelijk was aan een kind dat bij zijn moeder thuis was zonder persoonlijke verantwoordelijkheid, zonder recht om zelf een beslissing te nemen, wat alleen meerderjarigen voorbehouden is. Maar van het oogenblik dat het onder Rusland kwam, zeide het de kinderschoenen vaarwel en maakte het zijn intrede in het leven met de verantwoordelijkheid van een volwassene en den plicht om de gevolgen te dragen, van wat het gedaan, of verzuimd had. Want wie heeft zich daarna over het land ontfermd, of wie zou het daarna doen? Zweden zeker wel niet?
Er is weinig verandering gekomen in de oorspronkelijke bevolkingsverhoudingen. De Zweden bewonen nog steeds de kuststreken in het midden en Zuidelijkste Osterbotten en Nyland, de scheren en Aaland meegerekend; de Tavastelanders het Westelijke halfdeel van het land, de Kareliërs het Oostelijk. Maar naarmate de verlaten streken van het binnenland en in het Noorden meer ontgonnen en bewoond werden, is er natuurlijk verandering gekomen in de grootte der terreinen
| |
| |
gedurende de laatste eeuwen. De Finsche bevolking groeit sneller aan dan de Zweedsche, en relatief neemt de Zweedsche bevolking in verhouding tot de geheele bevolking af op eene wijze, die uit de volgende getallen blijken zal:
|
1750 |
1880 |
1910 |
Zweedsche bevolking: |
16 0/0 |
14,3 0/0 |
11,6 0/0. |
Finsche bevolking: |
|
85,3 0/0 |
88 0/0. |
Als een volk onder kalme toestanden leeft, als het jarenlang zich kan inleven volgens zekere vaste gewoonten, is het gemakkelijk voor iemand die psychologische gevolgtrekkingen maken kan, om met eenige lijnen de karakteristieke omtrekken van dat volk aan te geven. Maar hoe zal ik na al den strijd en veranderingen die over het Finsch volk zijn heengegaan, een vertrouwbaar beeld kunnen geven, dat een vreemdeling de ware trekken toont, en tegelijkertijd mijn eigen gevoel tevreden stelt? In mijn kinderjaren en jeugd zag ik het niet alleen, ik leefde mijn leven met dat volk en had met dat volk ook mijn illusies; ik voelde dat mijn eigen wezen een onafscheidelijk deel van het wezen van dat volk was. Maar wat heeft de tijd al niet gebracht? Dikwijls heb ik mijzelf, - langen tijd als een toeschouwer op een afstand, - moeten tegenhouden en afvragen: Heb je zoo je volk gekend? Had je eenig vermoeden dat het zich zou ontwikkelen, zooals het zich nu doet? En altijd heb ik moeten antwoorden, zoowel bij goed als kwaad: Ja, ja, voor dat alles lag er zaad gereed onder de kalme oppervlakte.
Tijdens mijn leven onder een andere natie, is het mij dikwijls opgevallen hoezeer het volk daarginds een organische eenheid is met de natuur, waarin het leeft. De menschen daar zijn een product van de natuur, terwijl zij hier een product van elkaar zijn. Dat slaat niet alleen op de bevolking van het platte land, maar min of meer op allen. De voeling met een grootsche,
| |
| |
onberoerde, dikwijls overmachtige nabuur is ook te herkennen in ambtenaarskringen in de stad, en wordt gevoed door de gewoonte van iederen zomer twee of drie maanden naar buiten te gaan, waar men alle stadsbanden afwerpt en in onbeperkte landelijke vrijheid leeft, zonder eenige conventioneele verplichtingen. Door de ontwikkeling der industrie zijn er de laatste tijden allerlei menschen van het platteland naar de stad gekomen, die uit gebrek aan vrijen tijd en geld het contact met het platteland niet gaande kunnen houden. Dat deel van de bevolking is ongeequilibreerd en onrijp en heeft nog geen tijd gehad zich een levensvorm te scheppen, die hun wenschen en idealen weerspiegelt.
In zijn geheel is het Finsche volk dus feitelijk een natuurvolk; en als er ooit van menschen gezegd kan worden dat de ontwikkeling van hun karakter sterk beïnvloed wordt door de omgeving, dan kunnen wij zeer zeker van de Finnen zeggen dat de natuur van het land haar stempel op hen heeft gedrukt. De natuur heeft een midzomer- en een midwinterkant. Niets is in schoonheid te vergelijken bij een zomer in het hooge Noorden. De dag gaat over in den nacht en de nacht in den dag zonder grenzen, en zooals de warmte en het licht de lucht vervullen, wordt het menschelijk gemoed vervuld van levensvreugde en arbeidslust. De meren glinsteren in de zonnehitte, luid laat de koekoek op de heide zijn twee eenvoudige tonen hooren, - hoe innig wordt hij begroet en wat heeft men hem lief als de boodschapper van den vollen zomer! Het groote bosch, waar de knoppen zwellen en de bladeren uitkomen, lokt en trekt, de klokjes van het vee rinkelen, zacht en bedwelmend, zwanger van zang en mystiek spreidt de lange, nauwe schemering zich uit, verlangens wekkend en slaapverjagend... Wie zou denken dat het dezelfde wereld is, waar eenige maanden geleden de winter heerschte? Toen was het bosch somber en droef, joeg het schrik aan met zijn eindelooze uitge- | |
| |
strektheden en ondoordringbare geheimen. De koude hield al wat leven was gevangen, de duisternis joeg de bewoners van de verlaten vlakten reeds midden op den dag naar de lange nachtrust, die al het zomersche waken vergoeden moet.
Zoo natuur, zoo mensch. Gevoelig en onberedeneerd, vatbaar voor alle schoonheidsindrukken, droomend week en verlegen schuw, naïef en mededeelzaam, vriendelijk gastvrij, - op andere oogenblikken peinzend gesloten, uiterlijk somber en wantrouwend, woedend niet gauw, maar als hij het wordt, onverzoenlijk.
Op den bodem van zijn ziel wild, een wildheid die in goede tijden kan slapen als een kind, maar opgehitst over kan slaan in ruwe hartstocht. En bij dit alles, iets wat hij ook van zomerzon en winterduisternis heeft overgenomen, een intensiteit van gemoed, die iedere overtuiging een waas verleent van religieusen gloed, die van gewone menschen, op een gegeven oogenblik, belden of bandieten maakt, mannen er toe brengt, hetzij zij ‘wit’ of ‘rood’ zijn, om in ongeluk en dood te volharden en pal te staan, en vrouwen om kalm en natuurlijk zonder woorden de grootste offers te brengen. Zoo is het volk van aanleg, zoo heeft het zich in zijn daden getoond ten tijde van de groote afrekening, die nauwelijks geeindigd is, zoo slaat het de nieuwe en vrije banen in, die de wereldoorlog het geopend heeft.
De vroegere vijandelijkheid tusschen de twee Finsche volkstammen, die voornamelijk het gevolg was van den strijd om het bestaan, is volkomen verdwenen. Wel bestaat er tusschen de verschillende districten een soort afgunst, hoewel ieder district zich zelf toch ver boven de andere acht en is er altijd sprake van rivaliteit. Maar dit zien wij in ieder land. In Finland springt het verschil hier en daar zeer duidelijk in het oog. De inwoners van Tavastaland bijv. zijn vertrouw- | |
| |
baar, taai en volhardend, hoewel het norsche en geslotene ook zeer op den voorgrond treedt. De veel schoonere en veel leniger Kareliërs vertegenwoordigen voorbeeldig het muzikaal, het gezellige, het dweepende element in den volksaard, maar ook het praatzieke en minder vertrouwbare.
De Zweedsche bevolking aan de kust draagt haar eigen stempel, zij is bewegelijker dan de Finsche, ongeduldig, minder gestadig, vlug in het besluiten, en practisch en snel in het handelen. Eeuwenlang heeft zij haar eigen leven geleefd, als boeren in de kuststreken, als flinke visschers en zeelieden tot op de uiterste scheren.
De gemengde taalgrenzen, die Finsch gebied van Zweedsch gebied scheiden, zijn maar een gemeente breed, misschien slechts enkele hoeven, en een gemengd huwelijk wordt bijna van beide kanten als een mésalliance beschouwd. De kinderen uit gemengde huwelijken worden meestal Finsch. De laatste twintig à dertig jaren zijn er veel gemengde districten ontstaan door de groote fabriekssteden en de onmiddellijke omstreken van groote steden.
De taal der beschaafde klassen was nog eeuwenlang gedurende den Zweedschen tijd Finsch. Ook Aabo was, toen de universiteit er werd opgericht, nog in meederheid Finsch. Maar langzamerhand kwamen er verscheidene Zweedsche families heen, en begon men ook in de beschaafde finsche gezinnen Zweedsch te spreken. Geheel het onderwijs, uitgezonderd de allereerste beginselen aan kleine kinderen, werd in het Zweedsch gegeven, zoodat een zoon uit het volk die den studiekant op wilde, eerst Zweedsch moest leeren; dan nam hij vaak een Zweedschen naam aan. Uit het einde van den Zweedschen tijd en het begin van den Russische stammen de vele verlatijnschte en verzweedschte namen die de hoogere klassen van Finland karakteriseeren. Daarom heeft zulk een naam niets te
| |
| |
maken met de afkomst van dengene die hem draagt. Hierbij volgen een paar voorbeelden:
Cygnaus, verlatijnscht van den plaatsnaam Joutseno, van een woord joutsen, wat zwaan beteekent; Frosterus, Zweedsch verlatijnscht van Pakkala, van het woord pakkanen wat koude, vorst beteekent; Carpelan, een verdraaiing van den naam Karpalainen; Snelman, verzweedsching van Virkkunen, van virkku, wat lief, Zweedsch snäll beteekent
De Zweedschsprekende gegoede klasse bestaat dus uit twee elementen: uit families van Zweedschen oorsprong, uit Zweden naar Finland gekomen, en uit families van Finsche afkomst, voornamelijk uit Tavastaland. Deze laatsten zijn ver in de meerderheid. Dikwijls is het onmogelijk om de afkomst vast te stellen, als het net van draden door Finsch en Zweedsch bloed gevormd al te dicht verward is geraakt.
Naar Eva Moltesen Hällström.
Mevr. LOGEMAN-VAN DER WILLIGEN.
|
|