Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Lichtmis!Ga naar voetnoot(1)Lumen indeficiens, qui es conditor omnium luminum: Blijf op 't outaar staan, lijk de priester staat
als met Lichtmis de stoet naar zijn licht toegaat
om 'n vlam te halen in 't duister:
zijn licht staat het eerst in luister
op d'offerkaars van maagdelijk was,
waar zijn zegenend woord de wijding op las,
de kaars die het al zal ontsteken!
Uw was is gewijd en uw lemmet rijst op,
de brand van 't Geloof brandt u schoon in top:
| |
[pagina 155]
| |
sta recht met uw vlam, geef licht aan den stoet
die den donkeren weg in den nacht op moet:
laat uw licht hunne lichten ontsteken!
Laat ze hopend komen elk aan 't altaar,
laat ze lichtend keeren, kaarse-klaar:
hun licht bij de lichten, straal in straal,
tot de kerk is geworden 'n lichtportaal
op den drempel der donkere wereld!
En uit dan, uit dan, den tempel uit!
De kerk is geen kerk als ze 't licht opsluit!
Hoe klaarder het koor wordt, hoe wijder de poort
op de wereld het licht te werpen hoort!
Laat den stoet uitgaan de duisternis in,
laat hem gaan met het lied van 't Geloof in den zin:
het lied van het Licht in den donkeren nacht!
Gij zult het vernemen van ver en heel zacht:
‘Door den nacht naar het Licht,
naar het klaar aanzicht
van den Vader aller lichten;
naar den dauw en den dag,
waar het Woord zelf mag
het land onzer zielen belichten;
naar den Geest en de Vlam
die haar oorsprong nam
in het spieglen van twee Lichten:
ter Waarheidsbron,
naar de Zon, naar de Zon
gaan wij op in dit tijdelijk trachten!
En wij dragen ter handen ons licht elkeen,
en wij stappen ons stappen een voor een,
bij het vier van 'n vonk uit de Zonne!
Want al waggelt ons vlam in het windrig weer,
en al gaat zij, wisselend, op en neer,
op 'n wiek en wat was in ons handen:
| |
[pagina 156]
| |
de Vlam is uit God, en ons Lichtvonk richt
de schreden vast naar Gods Morgenlicht!
O vlam van Geloof, waar den weg wij mee gaan
naar Gods klaarten toe op ons donkere baan:
trek aan, trek aan langs de wegen,
al die droef zijn in 't donker gelegen!’
Zoo zult gij het hooren waar gij staat,
en aldoor uw licht zich verbreiden laat
bij de rei die komt, door den stoet die keert,
en den nacht ingaat en het licht aldoor meêrt!
Zoo zult gij zien van het altaar hoog,
langs de wijd-open deur het schoone vertoog
van den stoet die slingert langs helling en dal,
in den nacht met zijn licht en zijn schoon geschal,
en de geesten aantrekt naar zijn licht,
en hoe verder hij tiegt naar het Zongezicht,
hoe klaarder een klaarte in den nacht ook sticht!
Blijf geofferd staan, lijk de priester staat,
als met Lichtmis de stoet naar zijn licht toegaat
om 'n vlam, om 'n vlam in het duister;
blijf geofferd staan in luister,
want het licht schijnt het schoonst op maagdelijk was
en de vlam waar de Kerk haar wijding op las,
zij is het die 't al zal ontsteken!
L. REYPENS, S.J. |
|