Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
Proloog.Ga naar voetnoot(*)Nacht in de duinen. De jongeling staat op den top van een duin en kijkt naar de zee, waarvan men het ruischen in de stilte verneemt. Een onzichtbaar koor van engelen, (zware stemmen, traag en plechtig psalmodieerend). Zie hem daar staan: de Man
met zijn voeten geklampt in het zand der aarde
met zijn hoofd geheven in d'ijlte der luchten
achter hem d'oeroude geheimnis der wouden
voor hem d'oeroude geheimnis der zee
op zijn lichaam 't onwischbare teeken
| |
[pagina 345]
| |
als een zegel: blazoen zijner herkomst
getuigend,
hoe verlost uit het graf van een schoot
kind eener moeder, kind der geslachten
dit vleesch en dit bloed is de wondre herkieming
van het vleesch en het bloed der Menschheid Vader
door Jehova geschapen den zesden der dagen
in bloesemenden tuin van Paradijs
Tegenzang - altostemmen
Den baaierd van stof ontworsteld
zoo werd dit het heilige schrijn
waar Jehova's adem bedolven
Gods scheppenden adem van Leven
zóó werd dit het heilige schrijn
der ziel
éénder erfdeel van geslacht tot geslachten
éénder erfdeel van doem en zegen
van menschelijkheid
onmachtig iets anders te zijn dan zij was:
dolende doemlinge in boete of in opstand
wier hope of wanhoop; wier wanen en driften
zijn verscheidene vormen van 't ééne verlangen:
opnieuw te betreden d'in zonde verbeurde
boomgaard waar schaduwt de boom van Leven
in jehova's vrêe
naast d'anderen vruchtboom wier naam was der Kennis
doch wier vruchten der Dood
Samenzang
Ziel van Adam, vleesch van Adam
| |
[pagina 346]
| |
eeuwig als God die u heeft geschapen
Eeuwige Mensch met uw eeuwige heimwee
is uw verhaal niet hetzelfde verhalen
- eeuwige speler der eeuwge tragedie -
van uwe worstling, van uwe neerlaag -
Ei! arme krijgers wier schilden: fetichen
wier waapnen: begeerten,
in kamp tegen ons
wier schild is de Ruimte, wier wapen de Tijd
en - tuchtige Wachters - steeds houden getogen
het kronklende vuurzwaard van Gods Toorn.
Stilte - Men hoort het ruischen van de zee.
De Jongeling driftig in het duinzand stampend:
Leven! wat wilt gij van mij?
zult gij 't mij verklaren sterrennacht?
zie, 'k sta hier in mijn jonglingskracht
mijn spieren zijn ijzer en staal:
een paard bemeester ik met deze knieën;
heb ik niet een jongen boom geveld
met één zwaai mijner bijl?
Leven wat wilt gij van mij?
Mijn bloed jaagt in mij als de stortbeek der bergen
Ik wil als zij - den blanken gletscher der kindsheid ontvloden
de wereld in! De wereld der boomen en rotsen
der bloemen en vruchten
de wereld der wilde sprongen en der groote daden
Maar langs waar moet ik heen?
Ik wil weg!
Waar moet ik heen met dit jong-bruisende leven
| |
[pagina 347]
| |
met dit hert dat is als een duivenhok van kirrende duiven
die trippelen en swatelen en weg wouden
duiklen
in blauwe ijlte der heemelen
Leven, ik ben een Man nu - wat hebt gij te bieden?
Ik ook zal kunnen wat anderen konden
Ik kan meer dan zij!
Open mij uw arena opdat ik er prijs loope.
Roep mij op tot een kamp, opdat ik overwinne.
Leven! Leven!
Laat mij m'in U domplen als in een water van deugdige frisscheid!
De dag komt op. -
GORDIJN
Dirk Vansina. |
|