Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 322] [p. 322] De herfst is door het woud gegaan. De Herfst is door het woud gegaan: Als purperen sluiers slieren Van stam tot stam de nevels aan Om 't laatste feest te vieren. De boomen dragen loovergoud, En roode en roeste blâren, Waarvan een enkel nederdauwt Daar andere zijn gevaren. Het valt op 't kleed van goudbrokaat Gespreid door alle wegen, Waar 't als een blomme bloeien gaat, Zijn broze broeders tegen. Nu viert de zon haar lichtfestijn: Haar stralen duiken, rijzen; Ze wandelt in mystieken schijn Door gouden paradijzen. [pagina 323] [p. 323] Ze laait, ze bronst, ze druppelt goud, Ze leekt langs najaarsdraden, Ze speerst en sprietelt door het woud Haar wondre lichtgenaden. O! 't is te schoon, het is te broos, Het kan niet lang meer duren: In schaduw wacht meedoogenloos De dood op donkere uren. Dan schreit de zon door nevelgrijs, Waar wringende armen wroeten, En, om 't verloren paradijs, De naakte boomen boeten. Mijn ziele, drink aan 't lichtfestijn De stervenskracht der boomen, Dan mag na Gods genadeschijn De koude Winter komen. Zr M. Jozefa. Vorige Volgende