Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
[1920/10] | |
Rond dem familienaam
| |
[pagina 304]
| |
Tegghe, né à Maasheic au pays de Liége XII livres en vieille monnaie, done X livres’. Dit besluit van E.H. Coenen wordt niet algemeen als een beslissend antwoord aangenomen op de vraag naar den familienaam der groote kunstenaars. In de registers der XVe eeuw toebehoorende aan het parochiaal archief van Maeseyck, hebben wij niet éénmaal den naam Tegghe ontmoet. Toch is het niet onmogelijk dat de Brugsche schrijver der aangehaalde nota wel den schilder bedoeld heeft. Zou hij niet geschreven hebben zooals hij, Vlaming van Brugge, uitsprak? Men weet dat de keelletters met moeite door de West-Vlamingen worden uitgesproken. En wanneer de Bruggeling door den schilder hoorde uitspreken ‘Jan d'Eyke’, herhaalde hij misschien binnensmonds, en schreef ‘Jan Tegghe’. Wij hebben in ons parochiaal archief een eigenaardig testament gevonden, waarin de naam ‘de Eyke’ als bijgevoegde familienaam voorkomt. Het stuk is niet het oorspronkelijk testament, slechts een afschrift op perkament, en zonder zegels. Het testament wierd gemaakt op 28 September 1376. 't Is de uiterste wil van Iutta Sluysmans, dochter van Johannes Sluysmans, en van haar echtgenoot ‘Johannis de Puteo alias de Eyke, oppidani trajectensis, leod. dioc.’ Er worden geene rechtstreeksche afstammelingen genoemd. Worden vermeld ‘Jacobus, filius Ide de Eyke, consanguineus dicti Johannis de Eyke.’ ‘de Eyke’ is wel de naam waaronder deze familie bekend was.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 305]
| |
Het testament wierd gemaakt te Maestricht ten huize van Johannes de Eyke. Er wordt een eigendom vermeld gelegen aan de Linkelenpoort tusschen de gronden van Johannes Parys en Petrus Versannen. Aan Jacobus, den zoon van Ida de Eyke wordt een huis gelaten tusschen het huis der testatoren en dit van Johannes Romer. Aan Andreas, broeder van Iutta, wordt gelaten ‘tunicam ferream et unam mitram ferream cam ferro ejusdem annexo dicto theutonice barbier.’ Hetzelfde aan ‘Joannes de Canne, pastor.’ Wynandus de Havart bekomt ‘meliorem torracem dictam plaet cum suo ferreo.’ Amelius de Kestelt bekomt ‘aliam suam torracem dictam plaet cum omni alio suo ferreo dicto cleynyser.’ Een jaargetijde wordt gesticht in de kerk van O.L. Vrouw te Maastricht. Een ander ‘in ecclesia Eykensi super Mosam’: ‘capelano pro tempore celebranti personaliter missam, unum grossum antiquum pro anniversario ipsius testatricis ac parentum.’ Dit laatste legaat duidt klaar aan dat Iutta Sluysmans uit Maeseyck afkomstig was. Waarom anders te Maeseyck voor haar en hare ouders een jaargetijdegesticht? Maar dan kwam ook waarschijnlijk haar echtgenoot Johannes de Puteo uit Maeseyck, en wierd deze daarom te Maestricht Jan Van Eycke genoemd. Van welken vlaamschen naam de Puteo de latijnsche overzetting is, is moeilijk zeggen. In de registers der XVe eeuw vinden wij enkel den naam Putmans, die aan de Puteo doet denken. Putelinc, de Puytlinx, naam eener oude voorname | |
[pagina 306]
| |
familie van Maeseyck, kan toch met de Puteo niets te maken hebben! De legaten doen gissen dat de echtelieden de Eycke-Sluysmans tot eene hoogstaande, min of meer ridderlijke familie behoorden. Nu de vraag: is er eenig verwantschap tusschen deze testatoren en de gebroeders Van Eyck? Daarop kunnen wij niet antwoorden. 't Is best mogelijk dat verdere opzoekingen, met betrekking op de aangegeven familiën, in de archieven van Maestricht en Maeseyck eenig licht aanbrengen. Wij hebben alleen den naam de Eyke als familienaam in de XIVe eeuw, te Maestricht en misschien te Maeseyck, willen aanstippen. Eenige aanmerkingen nochtans willen wij ons veroorloven. Dat de naam de Eyke te Maestricht gegeven wierd aan personen, die van Maeseyck kwamen, schijnt een bewijs te meer ten voordeele van Maeseyck als geboorteplaats der beroemde vlaamsche meesters.Ga naar voetnoot(1) Dat deze oorsprongsnaam als bijgevoegde familienaam aan eene maatschappelijk hoogstaande familie gegeven wierd, laat de veronderstelling toe dat de eerste naam langzamerhand verdrongen wierd door den meer edel-klinkenden naam de Eyke. | |
[pagina 307]
| |
De kunstenaars zijn te 's Gravenhage, Cambrai, Brugge, Gent niet anders genoemd dan de Eycke, van Eycke. Vooral de naam Johannis de Ycke te Cambrai gegeven,Ga naar voetnoot(1) is merkwaardig. Waarom zou Jan in het vreemde, fransche Cambrai, in 1422, tien jaar vóór de voltooiing van het veelluik, den naam de Eyck hebben aangegeven, en in 1433, 's jaars na de afwerking van het verbazend meesterstuk dat den naam de Eyck draagt, te Brugge, den naam Tegghe? Overigens, Jan zelve teekent eenige zijner werken Jhs de Eycke.Ga naar voetnoot(2) Het opschrift der omlijsting van het veelluik kan men zeer goed lezen ‘Pictor Hubertus de Eyck.’ Wat overblijft van het voorzetsel e is verbonden aan het woord Eyck. De versmaat laat niet toe de lezing e Eyck. Mgr Monchamp wilde verbeteren door de lezing Hubertus ab Eyck.Ga naar voetnoot(3) Geen middel nochtans om op de omlijsting, uit het overgeblevene van het voorzetsel, eene b te maken. Maar de lezing | |
[pagina 308]
| |
Hubertus de Eyck kan zeer goed aangenomen worden. Er is plaats tusschen de woorden Hubertus en Eyck, voor de twee letters de, op voorwaarde dat men aanneemt de aan-malkaarsluiting van de en Eyck, om de elisio aan te duiden. Het vers luidt aldus: Pictor Hu | bertus | de Eyck, ma | jor quo | nemo re | pertus. Vele critici meenen onder de gebouwen van het middenpaneel der Aanbidding, kerken van Maestricht te erkennen. En waarlijk, wie den slanken St Janstoren, de zware Romaansche torens van O.L.V. te Maastricht kent, is getroffen door zekere gelijkenis. Jan Van Eyck, die voor het minst aan het middenpaneel het werk der voltooiing gaf, kan schetsen opgeteekend hebben gedurende een verblijf te Maestricht bij bloedverwanten, en die schetsen der schoonste gebouwen uit de streek zijner familie geïdealiseerd overgebracht in het hoofdpaneel.Ga naar voetnoot(1) Misschien wierd de jonge schilder te Maestricht opgemerkt door Jan van Beieren, prins-bisschop van Luik en mede-beheerscher van Maastricht, en om zijne talenten aan het gevolg van den kunstminnenden prins verbonden. Deze eerste aanmoediging kan het uitgangspunt geweest zijn der wondere loopbaan van den Maeseycker zoon. Mag men om dit alles niet eenige waarschijnlijkheid toekennen aan de gedachte dat Johannes de Puteo alias de Eycke tot de familie der voorouders van onze grootste Vlaamsche kunstenaars behoorde? Zou het nog noodig zijn naar eenen anderen familienaam te zoeken voor de schilders, die Van Eyck heetten omdat leden | |
[pagina 309]
| |
hunner familie dien edelen oorsprongsnaam hadden aangenomen? Deze familieleden der XIVe eeuw vonden hunne eer gevleid door den naam de Eycke. De stad Maeseyck vindt haren grootsten roem in het werk van twee zonen die hunne geboorteplaats in hunnen naam droegen, de gebroeders Van Eyck. P. Kubben. |
|