| |
| |
| |
| |
Boekennieuws.
‘Jezus van Nazareth, Koning der Joden,’, Passieverhaal door Cyriel Verschaeve (2de druk - ‘Ons Vaderland.’ - Brussel, Koopmanstraat, 67).
Het is nu een uitgemaakte zaak dat de Vlamingen zich opsluiten in een Chineeschen muur met hun taal-zonder-wereldreklaam. 't Staat vast.
Komt daar een kapelaantje uit een dorpje van de West-Vlaminkjes en die schrijft een Passieverhaal. En Vogel declameert het in Noord-Nederland; en een Engelsche vertaling wordt in Amerika met luid applaus begroet; en ‘Les cahiers de l'Amitié de France et de Flandre’ leiden het geestdriftig in bij het Fransche publiek; en... en... met Vlaamsch alléén geraakt ge nooit verder bekend dan in Alveringhem!
Uit de Fransche voorrede haal ik aan: ‘Ce poème en prose est une des tentatives les plus considérables de la poésie catholique sur un sujet sacré, que la piété des écrivains a regardé longtemps comme inabordable.’
Sprekend dan van de enkelen die het onderwerp hebben aangedurfd: Victor Hugo in ‘La fin de Satan’, Charles Péguy in ‘Le Mystère de la charité de Jeanne d'Arc’, August Vermeylen in ‘Ahasverus’, gaat steller der voorrede voort: ‘On trouvera peut-être que de tous ces essais, celui de Verschaeve n'est pas le moins audacieux. Il aborde le sujet de front... Il le traite avec toutes les ressources de sa culture intellectuelle et artistique, faisant entrer dans la poésie tous les thèmes de la peinture et de l'art musical chrétien. Et il arrive ainsi à produire cet extraordinaire
| |
| |
poème symphonique, où l'on reconnaîtra sans peine la grande tradition des vieux maîtres flamands; le pathétique, l'héroisme, la gloire et l'éclat de Rubens.’
Dát is het juist.
Er is steeds in Verschaeve iets overweldigends; de macht der idee, die hij volgt, zwelt zijn proza op tot zwaargeladen vracht aanstormend langs de baan op kloeken tred van klassieken frazenbouw. Niets van de moderne mooi-doenerij. Daarover Rubeniaansche gloedkleuren. En de lijn die hij ééns heeft vastgelegd, verlaat hij nooit. Hier weer. Van 't uitstervend Hallelujah gaat ze, langs de duisternis der gruwelpassie, naar het zegehallelujah van Paschen. Het is de eeuwige levenslinie: van de dood naar de verrijzenis. Kunst is leven: dit Passieverhaal behoort tot de hoogste kunst. De Kristusfiguur domineert alles, hoog boven haatkreten, boven ruwe soldatentaal, boven sluwe list van Farizeeuwen. In het zeker bewustzijn van zijn Godheid, blijft Jezus onroerbaar kalm. Het tooneel in het Sanhedrin is eenig om die tegenstelling, om het bulderend leven dat erin uitspat. Onweerstaanbaar stuwt de handeling naar het triomfeerend einde, met dezelfde tragische kracht als de handeling in een Grieksch treurspel naar heur einde spoedt onder den drang van 't onverbiddelijk noodlot. Want: ‘Die daar zong in zege en glorie, 't hallelujah op den uittocht uit den dood, was Jezus van Nazareth, koning des heelals en der eeuwen!’
Wie Vogel dat ééns heeft hooren voordragen vergeet het nooit. - Daarom ook is die nieuwe uitgave ons zoo welgekomen.
Karel Elebaers.
| |
‘Uren bewondering’ door Cyriel Verschaeve.
I. ‘Lucifer’.
II. ‘Adam in Ballingschap’.
III. ‘Noah en Vondel's drama tegenover het Drama in het algemeen’. (Uitgave ‘Ons Vaderland,’ Brussel, 1920).
Het zijn herdrukken van studies vroeger verschenen in ‘Jong Dietschland’. Verschaeve zelf leert ons hoe we zijn boekjes lezen moeten: ‘De lezer gelieve dit boek te lezen in 't licht van zijn titel: Uren van bewondering. Studie of critiek geeft het niet maar bewondering.
Getoetste bewondering, die studie en critiek gebruikt, doch enkel en alleen uit het verlangen om veiliger, veel, zooveel mogelijk verder te kunnen bewonderen’. (Inleiding).
| |
| |
Dit standpunt zou wel een gevaar wezen indien het een a-priorism was. Maar dat is het niet. Wie nu eenmaal Verschaeve kent, weet dat hij zijn impressies ontleedt, zijn gevoel toetst aan de eischen van 't verstand, en persoonlijke indrukken zoo niet maar neerpent zonder controol. Dit is een waarborg voor genoegzame objectiviteit. Nu ik deze uren bewondering herlees na jaren buiten de literatuurwereld te hebben geleefd, treft me de diepte van Verschaeve's oordeel. Niet eruditie ligt ten grondslag van zijn kunstinzicht, maar werkelijkheidszin. Hij heeft een hekel aan ‘bourrage de crâne’; hij ziet en voelt het leven, het zieleleven meest; en zoekt in de letterkunde of daar trilt de siddering van 't groot-menschelijke. Wordt hij dat gewaar dan gaat hij op, ik zou zeggen bijna, in aanbidding. Want die uiterlijk-stille is een hartstochtelijk beminnaar van het leven. Zijn warme ziel is één ontroering vóór het schouwspel van 't wisselend leven. Zijn woord klinkt dan zwaar-rijk, zijn gedachte dringt door tot in verborgen geheimen en zijn stijl wordt steeds een zee-symphonie. Als een levensbrok hem te pakken krijgt in een kunstwerk, dan laat hij zich meevoeren naar een herscheppingswerk. Het is een ‘palingenesie’, een wedergeboorte. Hij volgt de heele wordingslijn en weet dan de essentie te benaderen niet passief geduwd, maar actief zoekend en vindend. Voor hem zijn Vondel's drie treurspelen een proeve van kunstbelichaming der groote rampenwet in het menschelijk leven: ‘Wat zich verheft, valt. Wat valt, sleept mede. Wat gevallen ligt, verrot. Zoo luidt de catrastrotenwet in de natuur en ook in de zedelijke wereld; zoo staat ze belichaamd in de drie gestalten die oprijzen aan den drempel der geschiedenis: Lucifer, Adam, Noah’. (‘Noah,’ bl. 5).
Dat is kunstinzicht van éérste gehalte. Geen getreuzel om détailontleding, geen verloren-loopen in zij-padjes. Recht af op de ziel zelf van den kunstenaar dien hij bewondert. Dat is, ten langen laatste, echte kritiek: want zij doet meeleven wat uit den kunstenaar waarachtig is geboren.
In zijn studie over Vondel's Drama en het drama in het algemeen blijft Verschaeve getrouw aan dit standpunt vasthouden. Daar is te veel stof tot nadenken in die enkele bladzijden om ze hier vluchtigjes saam te vatten. Maar ik wil er op wijzen wat éénheid van opvatting er ligt in de kunsttheorie van dezen ‘bewonderaar’. Kunst moet een levensspiegel zijn. Het drama moet de spiegel zijn van het levensdrama.
Wonder, deze klassiek-aangelegde komt, in den grond, 't akkoord te staan met ultra-modernen. Beweren de expressionisten ook niet dat kunst is: levensbeweging?
| |
| |
Verschaeve zegt het klaarder. Zijn gedachten zijn niet beneveld met koppig-zoeken naar cubistische nieuwigheden. Maar het blijft toch waar dat alle menschen van goeden wil zich ontmoeten in de vrede van echte schoonheidsliefde.
We zaten te praten, zoo intiem-gezellig, in zijn studiekamer vol licht, te Alveringhem. We hadden het over Bourget. En de werkelijkheid van den oorlog dien we meeleefden bracht ons, van zelf, op de actualiteit: ‘Le sens de la mort.’ Verschaeve was er niet voor te vinden. ‘Te veel tendenz, ziet u. Te veel geredeneer. De levensles komt niet uit de gebeurtenissen. De gebeurtenissen zijn uitgevonden voor de levensles. Dat's verkeerd, ziet u.’
Zoo is voor hem de kunst steeds gebleven: de ontroering van 't hoogste leven, niet die van 't schijn-werkelijke. ‘Uren bewondering’ zijn een greep naar 't leven dat roert in Vondel's treurspelen.
Karel Elebaers.
| |
Lode Baekelma ns. Mijnheer Snepvangers. P.N. Van Kampen & Zoon, Amsterdam, 150 blz., pr. fr. 4,50.
Naast al zijn havenwerk deze kleinburger-vertelling die waarschijnlijk zoo vast als het beste van hem blijven zal.
Als ex-notarisknecht gehuwd met de meid, had Snepvangers ‘de Zoutkeet’ overgenomen, en de winkel draaide zoo goed dat, met de gelukkige hand daarbij die hij als verdierenpikker bezat, het algauw kwam tot eigendommen van huizen en gronden, en tot een pensionnaat voor Marieken, die op haar achttiende jaar mocht thuisblijven en voor de buurt haar Fransche schatten uitstallen.
Wat komen moest kwam: de villa te Cappellen. Maar alweer, wat komen moest kwam: de terugkeer naar de stad om wille van de verveling buiten en de schelvischhistorie van meneer.
Nu een knus renteniershuisje in de Hobokenstraat te midden van de dierbare stamkroegen. ‘In de week dronk hij garsten, 's Zondags, in de buurt van 't station, verkoos hij uitheemsche bieren’.
Voor de derde maal wat komen moest kwam: de politiek. Snepvangers zou, boven partijen, of er onder, op stadhuis de neringdoenden vertegenwoordigen. Hij krijgt een buis, maar toch gunt hij zijn Marieken het lang beloofde bad en den even lang gewenschten man, een model van een drogist, ook in de geleerdheid van ‘je sais tout’.
| |
| |
Voor de vierde maal, wat komen moest kwam: Snepvangers zal leeren vischvangen. Dat komt door overbuur Sander, ‘de speeker’, een heerlijkheid van een type.
Voor de vijfde maal, wat komen moest kwam: een reisje naar Zwitserland. Tot Bazel heen en terug, en buiten 't station niet geweest.
Voor de zesde maal, wat komen moest kwam: de passie in de Saksische kanarievogels, doorkruist met de grootvadersfierheid over Albertken, een incarnatie van Antwerpsche vroegrijpheid, zooveel belovend dat Sander zegt: ‘Ge moet hem leeren speeken’.
Daar barst de oorlog uit, de groote oorlog. En Snepvangers vlucht met zijn vrouw tot Rozendaal. Och, mijn kanarievogels en Albertken: zal ik ze wel ooit weerzien?
Voor de zevende maal wat komen moest kwam: terug in Antwerpen, geurt Snepvangers rond met een ‘Antwerpen getrouw’.
Tot voor de achtste maal komen moest wat kwam, na lange jaren stamkroeg-bezoek: De dokter die constateert: 't Is 'n vogel veur de kat! - 't Is 'n vogel veur de kat.
Met Sander moeten we, kost wat kost, nader kennismaken:
‘Snepvangers stak de straat over en ging tegen de oude deurlijst leunen, van waar hij aandachtig het waterspel van Sander gadesloeg.
Ge speekt toch zoo vreeselijk veel, Sander, oordeelde hij vol ontzetting, is dat van 't smooren?
- Bijlange, niet, Snepvangers, ik kan speeken zonder smooren... ik kan altijd speeken als ik aan de deur sta.
- Maar waarom dan toch, Sander?
- Omdat mij dat amuseert!
- Amuseert u dat?
- Ja kolossaal... ik speek nooit in de goot, altijd op 't kantje van den trottoir.
- Wat ge zegt.
- Ja, dat is zoo'n gewoonte en ge kunt niet gelooven hoe plezant het is!... ik doe het nu al jaren... en toen ik eens in mijn bed stak met flerecijn was ik ziek omdat ik niet speeken kon!...
- Ge zult te veel speeksel hebben, Sander.
- Dat kan wel, maar ik doe het toch meer om het verzet... ieder mensch heeft zoo'n liefhebberij... gij hebt de politiek gehad, ik speek liever... en loer naar de menschen.
| |
| |
- Ja, gaf Snepvangers verlegen toe.
- Ik loer naar mijn speeksel en naar de menschen, en denk na!..
- Ge zijt 'n filosoof, Sander.
- Dat kan wel, al ben ik er niet zeker van... Soms tel ik de keeren, dat ik speek, 't zijn cijfers, Snepvangers! Soms zie ik van alles in mijn speeksel, allemaal dingens om mee te lachen, want ik ben nooit triestig.
- Ik heb u al zoo lang in 't oog gehouden, ik was bang, dat het speeken een ziekte was!...
- Ik had het wel in de gaten, maar 't is geen ziekte, al zou 't wel kunnen bestaan; de speekziekte!... Het komt omdat ik zoo weinig tegen de menschen spreek, weet ge, en daarom speek ik. De mond moet toch beweging hebben.
- Dat zal wel, Sander.
- Ik kan maar niet verstaan waarom de steenen niet verslijten!
- Verslijten?
- Ik heb eens gelezen van een steen in een gevangenis, en de steen was door een waterlek uitgesleten, fluisterde Sander geheimzinnig.
- Onmogelijk is het niet, bedacht Snepvangers.
- Maar ik zou nog veel meer moeten speeken om het zoover te brengen, zuchtte Sander, en in den dag heb ik nog wat anders te doen.
De volgende dagen kwam Snepvangers, zonder belet te vragen, leunen tegen den buitenkant derhalfdeur. Zijn nieuwsgierigheid was nu bevredigd, maar de belangstelling bleef bestaan, voor het onderhoudend spuwen. Zij spraken niet veel, zoo wat over kat en hond, over weer en wind; luisterden naar het tampend klokje der paters op de Ossenmarkt. Het gebeurde wel dat Snepvangers, aangehitst, betrapt werd dat hij poogde mee te spuwen.
Niet ver genoeg, keurde Sander af; in de goot, klonk het anders minachtend.
Beschaamd zweeg Snepvangers dan, maar wanneer hij toevallig in den plas kon treffen, dan zegevierde hij.
- 't Is er in, Sander.
- Ge leert bij, moedigde de kousevent aan, 't is niet zoo gemakkelijk als het wel schijnt, is 't niet... Ge begint er ook al plezier in te krijgen, nietwaar.’
Die Sander spuwt zich weinig minder dan onsterfelijk.
Laten we niet te gauw zeggen dat het losse in mekaar steken van zijn boeken een tekort zou zijn in Baekelmans' kunst. Voor mijzelf heb ik ook
| |
| |
liever de stevigheid van ‘Tille’. Maar zoo speelsch-lenig als Baekelmans in het toevallig kader van zijn lagere-klasse-sinjoorsche ontmoetingen zijn gave kunst beweegt is alree op zichzelf een groote verdienste. Kijk, ik geef aan het realisme in den platteren zin nie meer toe dan het redelijk (o, klassiek-gestudeerde menschen, wat is in dezen de redelijkheid?) eischen mag. Maar hoezeer is Baekelmans' bedrijf gezonder en mannelijker dan 't gejaag van onze huidige decadentjes om toch maar steeds van de allerlaatste mode te zijn!
Voeg daarbij dat er wellicht geen schrijver leeft onder ons, in de beide Nederlanden, die zoo frisch van den lever weg vertellen kan als Baekelmans. Dit komt natuurlijk in de eerste plaats, wijl hij, alvorens te spreken, zoo'n kostelijk plezier heeft aan 't stil bekijken, maar tevens omdat hij, zonder nu juist te wezen wat men heet een taalvirtuoos, bliksems goed weet wat hij zegt.
Dat hij zijn menschen meer langs den buitenkant dan langs den binnenkant ziet, al wel; maar nogeens, daar is toch ‘Tille’. En voor de rest is het daarom juist van hem zoo verstandig dat hij zijn kunst naar die typen keert, die heel hun ‘par dedans’ - of 't scheelt heel weinig - dragen op hun hand. Daar hebt ge b.v. Snepvangers zelf. Een figuur midden in den wereldoorlog.
Men spreekt van ‘une tempête dans un verre d'eau’. Ziehier de wereldcrisis die, al varend door de Hobokenstraat, mede de hersenpan van zoo'n ventje overrompelt. Welnu, we weten we op een prik hoe 't er in dat binnenste uitziet, wijl Lode op zijn duizend gemakjes ons al keu velend voorgaat in 't speuren naar 's mans alledaagsche gangen.
Dat is Baekelmans' werkwijze, en 'k geloof dat het, binnen die sfeer, veruit de beste is, en blijft.
'k Erken - of liever, men zal mij toegeven - dat het een heele toer is onder de lezing van Baekelmans aan den Bijbel te denken. Welnu Lode, die ook ‘de Idealisten’ schreef, is er zelf een van belang, en hij staat daar naast al zijn ‘Sinjoorkens’ en zijn ‘Havenlichtjes’ en zijn ‘Dwaze Tronies’, hij, de ‘oubollige poëet’, met een hart als een krentenbrood - gelijk, ja gelijk een Mozes, in zijn goeiën jongen tijd, onder zijn kudde. Allen, tot de bokkigste stinkerds toe, leidt hij zachtjes naar een vette plaats op de malsche beemden van zijn literatuur. En zoo krijgt zijn gezonde naturalisme warempel het air van een patriarchale pastorale:
‘Weidt hier, mijn beestiaal, weidt hier mijn tierghe vee...’
J.P.
| |
| |
| |
‘Een School- en Onderwijsmuseum te Antwerpen’; een gedachte en een korte studie met schets door Hendrik van Tichelen. (Prinsstraat, 20, Antwerpen, 1919).
Ieder, die zich warm kan maken voor vooruitgang in 't onderwijs, zal nog wel weten wat een indruk de Duitsche Schooltentoonstelling maakte tijdens de laatste Brusselsche wereldexpositie. Van Tichelen zou het bij voorbijgaande indrukken niet willen laten. Hij ievert, met gezag en klaar doorzicht, voor een bestendig muzeum van het schoolwezen. Daar zou men kunnen leeren wat tot nog toe werd gedaan in zake onderwijs; daar zou men een leiddraad kunnen vinden voor verdere verbeteringen.
Te Brussel bestaat een ‘Musée Scolaire national.’ Haast onbekend en niet levenwekkend genoeg. Van Tichelen wil dit Museum ruimer, veelomvattender zoodat het weze een werkcentrale voor al de belanghebbenden. Hij verkiest het te hebben in Antwerpen, niet ‘par amour de clocher’, maar omdat toch nergens het openbaar onderwijs zóó ruim is opgevat als daar.
Deze gedachte en deze studie zijn alleszins merkwaardig. Zij zijn 't werk van een baanbreker en de vrucht van een puiken geest. Mocht het spoedig komen tot een daad!
Dr K.E.
| |
Het Roode oproer in Finland in 1918, volgens officieele documenten, door Dr Henning Soderhjelm, vertaald door D. Logeman-van der Willigen. Utrecht, H. Honig, 1920.
Aan werken over het revolutionaire Rusland is er geen te kort. Maandelijks worden er in Parijs of Londen nieuwe aangekondigd, doch over het algemeen brengen zij weinig licht aan. Het lijkt wel of het voor oningewijden haast onmogelijk is uit dien russischen chaos wijs te worden. Daarbij komt dat uit reden van den woeligen tijd die wij ook hier doorleven, de onontbeerlijke objectiviteit, noodig tot het verhalen en toelichten der gebeurtenissen, gewoonlijk al heel ver te zoeken is. - Het boek dat hier voor ons ligt is het werk van iemand die de tragedie die zich in zijn land afspeelde, koel beredeneerend heeft gade geslagen. - In het eerste deel van zijn werk schetst schrijver de Finsche toestanden voor en tijdens de eerste Russische revolutie. In het tweede gedeelte behandelt hij dan de boljewistische opstand die enkel de bovenhand in het zuiden kreeg en
| |
| |
eindigde met den val der roode heerschappij, nadat de ‘witte generaal Mannenheim’ aan het hoofd van een leger, hoofdzakelijk samengesteld uit de bevolking der noorderlijke provinciën, met behulp van Zweedsche vrijwilligers, het roode leger had verslagen, dat tegelijkertijd in den rug werd bedreigd door de ontscheping eener duitsche strijdmacht, door de Finsche regeering ter hulp geroepen. - Op 27 Januari 1918 uitgebroken, was het maar begin Mei geheel gedempt en Finland geheel heroverd.
Toen de omwenteling van Kerenski het zelfbeschikkingsrecht der volkeren uitvaardigde, was dit de triomf der Finsch nationale beweging, die in het midden der 19e eeuw ontwaakte en er naar streefde, de Finsche taal te verheffen tot een cultuurtaal, in plaats dat die uitsluitend de taal van het volk was.
Daarvoor moest gestreden tegen de machtige positie die het Zweedsch innam om het mogelijk te maken, het niveau van beschaving van het Finsch sprekende volkselement te verheffen.
Een andere factor van vooroorlogschen strijd was de steeds toenemende russischen druk die vanwege de gansche natie een passieven weerstand uitlokte. Tegen den gemeenen vijand, het russische tzarisme, verbonden zich Finnen en Russische revolutionairen, alhoewel in beide landen het doel van den strijd verschillend was. Immers de Finnen streefden er enkel naar, de hun ontroofde rechten te herwinnen. Zij bezaten wetten. Zij bezaten een oprecht gebaseerde, aan wetten gebonden West-Europeesche vrijheid, die de Russische heerschers getracht hadden te verpletteren en die zij wouden terug hebben.
De Russische revolutionairen daarentegen droomden van utopieën van eene maatschappij, waarin politieke vrijheid heerschte en alle sociale ongerechtigheden opgeheven waren. De Finsche arbeiderspartij nu, kwam geheel onder den invloed der russische revolutionairen, zij voerde proletariërspolitiek en wierd internationaal, wijl de Finsche revolutionaire beweging nationaal-democratisch was. - Beide waren vereenigd tegen het russische tzarisme en de kloof die beide verdeelde zou slechts uitkomen als de gemeenschappelijke vijand verslagen was. - Toen bleek zij zóó diep dat ze tot burgeroorlog aanleiding gaf.
Dat het bolsjevisme der arbeiderspartij ten slotte in Finland verslagen wierd, spruit voort, volgens schrijver, uit het feit dat de Finnen de westersche persoonlijke vrijheid gekend hadden en daardoor grondig verschilden van de Russen, die nooit anders dan onder absolute heerschers hadden
| |
| |
geleefd. Dezer Oostersche mentaliteit komt niet in opstand tegen een bestuursvorm die draconische wetten uitvaardigt, indien de rechtvaardigheid dier decreten wordt ingezien. Zóó is dan ook te verklaren dat Lenin zoovele methoden van het tzaren-regiem kon overnemen.
Het aantal slachtoffers, door het roode schrikbewind ter dood gebracht, bedraagt nagenoeg 624, die zich aldus naar hunne maatschappelijke positie verdeelen.
Landbouwers |
193 |
of |
31%. |
Studenten |
141 |
of |
22%. |
Zakenmenschen |
129 |
of |
21%. |
Arbeiders |
66 |
of |
10%. |
Politieagenten } |
23 |
of |
7%. |
Ambtenaren } |
20 |
of |
7%. |
Onderwijzers } |
15 |
of |
4%. |
Predikanten } |
10 |
of |
4%. |
Geneesheeren { |
3 |
of |
3%. |
Veeartsen-Apothekers { |
6 |
of |
3%. |
Leden van den Landdag { |
3 |
of |
3%. |
Vrouwen { |
5 |
of |
3%. |
Zeelieden |
10 |
of |
2%. |
Verhoudingen die interessant zijn om na te gaan.
D.v.S.
|
|