Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hervorming der assisenhoven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vóór zal het gezworenenkorps samengesteld zijn uit personen die onbevoegd zijn om rechtskwesties op te lossen; zoo na als vóór zal het Assisenhof als rechterlijke instelling een onbruikbaar instrument blijken dat zooveel mogelijk door ruime korrektionaliseeringen zal worden ontweken. Men late zich niet beetnemen door de woorden ‘demokratiseering der jury’ welke thans een goeden klank hebben bij dat onnadenkende volk. De vraag is of het jurystelsel op zichzelf beschouwd aan de gemeenschap de waarborgen biedt van een goed gerecht, en deze vraag wordt door de aanhangers van de demokratiseering der jury niet eens gesteld! Luidt het antwoord op deze vraag: ja, dan begrijp ik dat men het oude gebouw hier en daar wil opknappen. Luidt het antwoord: neen, dan is het onzin te denken dat, mits kleine wijzigingen, de instelling aan de eischen van een gezonde demokratie kan beantwoorden. De voorstanders van het gezworenen-instituut beroepen zich voornamelijk op de volgende argumenten. ‘De gezworenen zijn vrije mannen, zonder vooroordeelen, zonder beroepsmisvorming. Zij vormen een waarborg voor het publiek tegen gebeurlijken willekeur, tegen gebeurlijke oogendienerij, tegen de “déformation professionnelle” die, naar men beweert, eene beroepsziekte is, welke een jarenlange praktijk bij de magistraten noodzakelijk doet ontstaan.’ Deze argumenten weerspiegelen wederom den geest van wantrouwen welke in 't begin der voorgaande eeuw in groote kringen verspreid was. Willekeur en oogendienerij? Zonder te beweren dat de inrichting der magistratuur volmaakt is, en rekening houdende met steeds mogelijke menschelijke zwakheden, waaraan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergeten wij het niet, toch ook de jury niet ontsnapt, meen ik dat ieder zal toegeven dat willekeur en oogendienerij uiterst zeldzame verschijnsels zijn in de rechterlijke wereld. Waar zijn de feiten die deze verdenking moeten staven? Het past mij niet den lof der magistratuur te maken. Laat me echter toe vast te stellen dat, indien de beschuldiging van partijdigheid zich, zij 'tmaar sporadisch moest hebben verwerkelijkt, de magistratuur nu niet het gezag zoude bekleeden waarop zij roemen mag. Vooral niet, in ons land, waar niemand ‘taboe’ is, waar niemand boven de kontrool der openbare meening staat, waar, verleden jaar nog, door de inrichting van rechtbanken met enkelen rechter, de wetgever een blijk van zijn vertrouwen in de beroepsmagistratuur heeft gegeven. Maar gesteld eens, bij wijze van loutere veronderstelling, dat de beroepsmagistratuur aan het euvel van willekeur en oogendienerij leed, meent men dan werkelijk dat het huidig jurystelsel het publiek daartegen beschermen kan? Men is vóór het jurystelsel of men is er tegen. Is men er vóór, waarom het dan niet uitgebreid op alle strafzaken, ja op alle rechterlijke betwistingen? Vindt men echter dat rechtsgeschillen door rechtspraktizijns dienen te worden opgelost, dan is er geen enkele reden om hunne bevoegdheid waar het groote strafzaken geldt, in te korten. Ik beweer volstrekt niet dat aan de huidige inrichting en werkwijze der rechterlijke organen niets kan verbeterd worden. Men kan de burgerlijke proceduur vereenvoudigen, men kan in het strafrechterlijk vóóronderzoek een ruimer toezicht toestaan aan de verdediging. Men kan, b.v. nog de aanstelling der onderzoeksrechters aan het rechterkorps laten en ze onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den kontrool stellen van den Voorzitter zijner Rechtbank en den Eersten Voorzitter van het Hof van Beroep. Men kan nog, en daartoe is niet eens eene nieuwe wet noodig, aan het onderzoek ter zitting in zake boetstraffelijke zaken meer zorg besteden, hetgeen zeer wel kan geschieden, van 't oogenblik dat men de zittingsrollen minder overlaadt. Het valt buiten het bestek van mijn onderwerp deze oplossingen nader te behandelen. Indien ik ze hier aanstip is het alleen om aan te toonen dat in de huidige rechterlijke inrichting inderdaad hervormingen kunnen worden aangebracht welke heel wat meer waarborgen geven dan de jury schijnt te bieden. Immers indien deze door een klinkende vrijspraak een in den loop van 't vóóronderzoek misschien minder nauwgezet gebruik der rechtsmacht meer goed kan maken, dit euvel vóórkomen kunnen de gezworenen niet. En daar komt het ten slotte toch op aan. Principiis obsta! Beroepsmisvorming? Dit ook is een vaag begrip waarvan de beteekenis nader omlijnd dient te worden. Men hoort dikwijls zeggen dat een rechter die veel en streng straft, iemand is die aan beroepsmisvorming lijdt. De jarenlange omgang in de abstrakte wereld van formulen en wetteksten zou hem, zegt men, alle kontakt met de werkelijkheden des levens hebben doen verliezen, precies gelijk het lichaamsgestel van een werkman langzaam door de giftige uitwasemingen van de ongezonde stoffen waarin hij moet arbeiden, ondermijnd en gesloopt wordt. De beroepsrechter komt er aldus toe, volgens sommigen, alleen het doode recht en niet meer het levende recht te voelen. Zijn blik is verblind, zijn oor verdoofd en zijn hart versteend. De wereld, de omgeving waarin de personen leven welke hij oordeelen moet is voor hem iets onwezenlijks, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding dat hij misschien kent met den geest, uit redeneering maar niet met zijn zintuigen. Straffen is voor hem eene noodwendigheid wanneer hij staat eenerzijds voor een strafbaar feit, anderzijds voor bezwarende getuigenissen. De psychologie van den beschuldigde is voor hem een gesloten boek. In ongeveer zulke trekken schetst men den door beroepsziekte aangetasten magistraat af. Maar ik vraag u: beantwoordt dit beeld aan een tastbare werkelijkheid of is het een karikatuur, een vrucht van een vindingrijke verbeelding? Talrijk zijn integendeel de magistraten die, door een lange praktijk, door hun medewerking aan liefdadige instellingen, niet alleen de schat hunner theoretische kennissen merkelijk hebben uitgebreid maar ook een ruime voorraad menschenkennis hebben opgedaan welke niet anders dan bevorderlijk kan zijn voor een degelijke rechtsspraak. Gesteld zelfs dat onder de magistraten zich enkelen mochten bevinden die aan het hooger geschetste type beantwoordt, wat zou dat tegen de magistratuur bewijzen? Meent men werkelijk dat een jury, gedemokratiseerd of niet, den beschuldigde steeds meer waarborgen bieden zal dat hij als ‘homo’ niet als ‘res’ zal worden behandeld? De grillen van het lot kunnen steeds onder de twaalf uitverkorenen een meerderheid van kasteelheeren of zeepbarons vormen, welke, wanneer zij een beschuldigde, opgegroeid en naar de misdaad gedreven in de morsige achterbuurt eener grootstad, moeten vonnissen, zich misschien niet eens bewust dat zulke maatschappelijke toestanden Godsmogelijk zijn, en welke te bekrompen zijn om zich af te vragen of iemand strafrechterlijk toerekenbaar is, die, erfelijk belast, in zulk midden het daglicht gezien heeft en als onkruid tusschen de straatsteenen opgegroeid is? Van zulke gezworenen mag men veronderstellen dat zij, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet uit vooringenomenheid, maar staande voor een psychologisch geval dat hun raadselachtig voorkomt, zich onthouden zullen een vrijspraak te vellen of milderende omstandigheden in aanmerking te nemen, hetgeen een in menschenkennis ervaren beroepsmagistraat wél doen zou. De waarborgen welke onze demokratie meent te vinden in een gedemokratiseerd jurystelsel, dienen in waarheid elders gezocht. Verruimt de kaders der magistratuur, sticht studiebeurzen om daardoor ieder begaafde jonge man, ofschoon geldelijk minder welstellend, de gelegenheid te geven middelbare en hoogere studiën te doen. Ontsluit uw poorten, Balie en Magistratuur, voor hen die een ongunstig lot in een minderen stand heeft doen geboren worden. Ontsluit niet alleen uw poorten, maar opent ook uw armen, ontvangt ze als broeders! Het maatschappelijk gezag der rechtsbeoefenaars, 't zij ze behooren tot de magistratuur, 't zij ze de vrije advokatenpraktijk uitoefenen, kan daardoor slechts winnen, en niemand die er nog aan denken zou, naast en tegen een ruimer gerekruteerd magistratenkorps dat niet slechts in theorie zijn macht aan het soevereine volk ontleent, maar ook in werkelijkheid een trouwe weeerspiegeling is van datzelfde volk, niemand, die zich zou vastklampen aan een instituut waar, zonder ernstige waarborgen te bieden van moraliteit en bekwaamheid, twaalf personen door het toeval kunnen aangeduid worden om over de eer, de vrijheid, het leven van een beschuldigde te beslissen. *** Men hoort soms in de wandelgangen van het Paleis, advokaten zich beroemen dat ze, vóór het Assisenhof eene vrijspraak hebben weten te bekomen die, naar ze beweren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooit had kunnen verkregen worden, voor een gewone rechtbank. En men leidt daaruit af dat het voor den beschuldigde voordeelig is verzonden te worden naar het Assisenhof. Op het eerste zicht schijnen de statistieken deze gezegden te staven:
Men vergete nochtans niet dat dit schijnbaar voordeel ook zijn keerzijde heeft; n.l. in geval van veroordeeling, een zware straf en geen beroep, terwijl de statistiek, in geval van verzending naar de boetstraffelijke rechtbank weliswaar de kans om veroordeeld te worden grooter doet wezen, maar meestal tot een lichtere straf en steeds met de mogelijkheid beroep in te slaan. Deze berekening der kansen op vrijspraak heeft in het huidige onderwerp slechts een bijkomstig belang. Zooals we hooger zegden dienen we ons enkel de vraag te stellen of het Assisenstelsel beantwoordt aan de eischen eener degelijke rechterlijke instelling. Niemand zal, geloof ik, beweren, dat die grootere kans op vrijspraak, het criterium is van een volmaakt gerecht.
*** Men hoort soms de opmerking maken dat de gezworenen zich in hunne uitspraken door andere beweegredenen laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leiden dan de beroepsmagistraten. De gezworene, zegt men, moet enkel gehoor geven aan de stem zijner gemoedelijke overtuiging; de rechter daarentegen is gebonden door de voorgebrachte bewijzen. Men beroept zich op art. 342 wetboek van strafvordering om zulks te staven. Dit artikel drukt in plechtige woorden de gezworene op het hart: ‘De wet zegt u niet: Gij zult een feit dat door een bepaald aantal getuigen bevestigd is, voor waar houden; zij zegt u evenmin: gij zult als onvoldoende aanzien elk bewijs dat niet voortspruit uit zulk proces-verbaal, uit zulke proces-stukken, uit zooveel getuigen of zooveel aanduidingen.’ En men besluit: ‘contrario’ en uit de formule der rechterlijke vonnissen: ‘aangezien het bewezen is, dat, enz... dat de beroepsrechters hunne uitspraak moeten doen voortvloeien uit zeer enge bewijsregelen. Dit is slechts in schijn zoo. De wettelijke bewijsleer bepaalt zich tot zeer algemeene aanduidingen en laat nog een ruime plaats aan de gemoedelijke overtuiging der rechters. Vóór de fransche omwenteling kende onze rechtspraktijk een zeer enge rangschikking van volledige en onvolledige bewijzen. Hiermede werd beslist afgebroken en in dit licht dient art. 342 te worden gesteld. Wil dit zeggen dat de gezworene geen belang moet hechten aan de voorgebrachte bewijzen? Volstrekt niet! aangezien hunne gemoedelijke overtuiging van zelf zal voortvloeien uit den indruk die de voorgebrachte bewijzen op hen zullen hebben veroorzaakt. Hetzelfde psychologisch vraagstuk stelt zich voor den beroepsrechter. Zijn oordeel is de vrucht van een reeks indrukken, op zijn gemoed, tijdens het debat ontstaan, want als mensch ontsnapt hij niet aan de wetten der suggestie. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indruk welke hetzij de bewijsvoering, hetzij een meêsleepende, hartstochtelijke verdediging, hetzij dramatische incidenten verwekken, verschilt natuurlijk naar gelang van eenieders temperament. En zoo is het te begrijpen dat soms een streng juridische bewijsvoeiing den éénen rechter onweerstaanbaar lijkt, terwijl een ander rechter zeer weerbarstig daartegen zal blijken, omdat een tegenstrijdig argument op hem meer indruk heeft gemaakt. Er is dus, zoomin bij de gezworenen als bij de beroepsrechters, volstrekt geen hermetische afscheiding tusschen gemoedelijke overtuiging en eene redeneering op strenge bewijzen gestaafd; beide zijn onderworpen aan een wisselwerking, of een zekere ‘osmose’. *** Er wordt ook ten voordeele naar voren gebracht dat de verdediging, vóór het Hof, over veel meer vrijheid van beweging beschikt dan vóór een gewone rechtbank. Moest het waar zijn dat de verdediging voor eene gewone rechtbank niet tot haar volle recht kon komen, dan zal dat, in hoofdzaak, meen ik, afhangen van den verdediger zelf. In feite is zijne pleitrede het hoofdmoment van elk boetstraffelijk proces. In de meeste gevallen, immers is de rechtsvordering van het openbaar ministerie tot een strikt minimum teruggebracht. Het ware m.i. beter was het niet zóó, maar het is nu eenmaal niet anders en deze toestand stelt de verdediging beslist in het voordeel. Het hangt dus van den verdediger zelf af, zijn stelsel, waar tegen in de 99/100 der gevallen geen ernstige tegenspraak gericht wordt, ten volle tot zijn waarde te doen komen. Vóór de Assisen is de toestand geheel anders. Zooals we hooger aanstipten is de proceduur hier zeer nadeelig aan de verdediging. Zij komt slechts aan het woord nadat eene heele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeks tolken en organen der beschuldiging, de gezworenen voor de drie kwart, zooniet geheel overtuigd hebben. En deze inrichting is geen louter kwestie van vorm, maar raakt het innerlijke wezen van het jurystelsel. Er dient slechts een matig geloof gehecht te worden aan hen die beweren dat het decorum en de plechtigheid van een Assisenzitting een heilzamen opvoedenden invloed uitoefenen op het publiek. Ik ben er verre van de openbaarheid onzer terechtzittingen euvel te vinden, maar heb me bij mezelven dikwijls de vraag gesteld of de publiciteit het doel bereikt dat de wetgever voor de oogen heeft gehad. Immers het publiek dat in onze rechtzalen rondkuiert en er half sluimerend, half luisterend, in den winter vooral, zijn voormiddag gaarne komt doorbrengen, behoort niet tot datgene dat geroepen is toe te zien of het gerecht naar behooren wordt toegepast. Velen onder hen zijn dompelaars die geen lust of geen kracht tot werken hebben maar zich louter om het physisch gevoelen van welbehagen, in de warmte onzer rechtzalen en in de stralen der rechterlijke welsprekendheid komen zonnen. Een sensationeel proces wekt natuurlijk veel meer belangstelling. Doch deze soort belangstellenden, wie zijn het? Meestal nieuwsgierigen, die naar de Assisenzaal komen, zooals ze 's avonds naar de kinema gaan. Het proces is voor hen een tooneelvoorstelling waar de voorzitter, de prokureur, de gezworenen, getuigen, beschuldigden, gendarmen, ja ook, en vooral misschien de advokaten ieder hun rolletje spelen en opzeggen. Nieuwsgierigheid die vooral van ongezonden aard is, wanneer het proces het een of ander schandaal aan den dag brengt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo is nu eenmaal de mentaliteit van het publiek onzer terechtzittingen, en dit der Wetgevende Kamers blijkt niet anders te zijn. Lezen we niet in de dagbladen dat een Kamerzitting waarop rumoer en stormachtige besprekingen worden verwacht steeds een buitengewonen toeloop uitlokt? Ook daar aast men op het zinnelijk genot dat geweldtooneelen bieden. Er is een tijd geweest dat men een opvoedenden invloed toeschreef aan halsrechtingen in 't openbaar. Men meende dat zulk schouwspel van aard was de booswichten zoo tegenwoordige als toekomende af te schrikkenGa naar voetnoot(1). Thans heeft men deze theorie laten varen en wordt, in de landen waar ze nog bestaat, de doodstraf voltrokken voor een beperkt aantal aanwezigen. De ervaring heeft immers bewezen dat zulke bloedtooneelen, wel verre van een opvoedenden invloed uit te oefenen, integendeel de bloeddorstige instinkten der menigte aanhitsen en de geschiedenis levert meer dan een bewijs dat openbare terechtstellingen dikwijls tot geweldige tooneelen aanleiding hebben gegeven. Hoe hekelde Multatuli scherp maar juist de bloeddronkenschap der tierende volksmenigte toen hij in zijn Kruissprook schreef: ‘Komt bij, komt bij er is wat moois te zien op Golgotha!’ Welaan, wezen we dan niet zóó naïef te denken dat de uiterlijke vormen, de mise en scène aan het Assisenhof eigen, het volk tot ontzag en eerbiedige vreeze stemmen ten opzichte van het Gerecht. Een goed gerecht heeft, om geëerbiedigd en gevreesd te worden die bijkomstigheden niet noodig; is het noch geëerbiedigd, noch gevreesd, dan zullen noch gepoederde pruiken, noch roode tabbaarden het te kort aanvullen.
*** | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn boek over ‘La Psychologie des Foules’ schrijft G. Lebon: ‘Gardons précieusement le jury... Lui seul peut tempérer les inexorabilités de la loi, qui, égale pour tous, doit être aveugle et ne pas connaître les cas particuliers. Inaccessible à la pitié et ne connaissant que les textes, le juge, avec sa dureté professionnelle, frapperait de la même peine, le cambrioleur assassin et la fille pauvre conduite à l'infanticide par l'abandon de son séducteur et la misère; alors que le jury sent d'instinct que la fille séduite est beaucoup moins coupable que le séducteur qui, lui cependant échappe à la loi et qu'elle mérite son indulgence.’Ga naar voetnoot(1) Deze beoordeeling is lichtvaardig en onjuist. Lichtvaardig, want geen enkele beroepsrechter zou een zelfden graad van schuld vinden in den moordenaar-inbreker en het bedrogen meisje. Zijn hart moge nog zoo onvermurwbaar zijn, met zijn loutere tekstenkennis zal hij reeds de noodzakelijkheid inzien dat, terwijl de sluipmoordenaar de volle gestrengheid der wet moet gevoelen, het bedrogen meisje, op zijn minst, het voordeel van ruime verzachtende omstandigheden mag inroepen. Het is ter wille zijner persoonlijke voorkeur dat Lebon het portret van den enggeestigen tekstenpluizenden rechter in zwarte kleuren schetst en het volle zonnelicht werpt op de jury. Zijne uiteenzetting is trouwens onjuist, want precies in het voorbeeld door hem aangehaald, laat de jury zich gemakkelijk tot een vrijspraak verleiden, terwijl een lichte straf de normale oplossing moet wezen. De schrijver der ‘Psychologie des foules’, heeft hier blijkbaar zelf de eigenschappen der volksmassa's waaronder hij de jury rekent, uit het oog verloren. Na gewezen te hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe eene volksmenigte vatbaar is voor plotse ingevingen, overdrijvingen; hoe ze veranderlijk, lichtgevoelig, bijgeloovig, onverdraagzaam, naïef en gemakkelijk mede te slepen is, besluit hij dat de jury een voortreffelijker rechter is dan de beroepsmagistraat..... om dat gene gemakkelijker vrijspreekt! Als of dat de maatstaf was eener goede magistratuur! Dezelfde redeneering, doch duchtig aangedikt tot eene ‘charge’ en een ‘karikatuur’ van de beroepsrechters vinden we in het overigens zeer luimig boek van Camille Roussel ‘Thémis en cinématographie’. De geestige schrijver transponeert ergens in dit werkje Lafontaine's fabel ‘La Cigale et la Fourmi’ op, wat ik noemen zou, de rechterlijke toonladder. De hupsche, vriendelijke, lachende ‘Cigale’ verbeeldt de Rechtvaardigheid (l'équité) en de jury die haar toepast. De strenge, ijverige, pedante, stuursch-kijkende ‘Fourmi’ vertegenwoordigt het ‘Recht’ (le droit) en de magistraat die haar vertolkt. Deze voorstelling staat te veel in het teeken der Brusselsche zwanze dan dat het noodig is daarover langer uit te weiden. Ik stip het geval alleen aan curiositeitshalve. *** Het volstaat echter niet aan afbrekende kritiek te doen, we moeten ons ook afvragen wat in de plaats der Assisenhoven dient gesteld te worden. We hebben in bovenstaande beschouwingen aangetoond dat een rechtscollege, samengesteld uit beroepsmagistraten en andere personen, geen zin heeft. Het stelsel waardoor we de huidige Assisenhoven zouden willen vervangen kan dan ook geen ander zijn dan een waarin de beoefening van het Recht aan beroepsrechters alléén wordt toevertrouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch in dit kader geplaatst, blijft het vraagstuk der vervanging der jury nog voor verschillende oplossingen vatbaar. Er worden hervormingen voorgesteld die diep ingrijpen in de huidige regeling onzer strafrechtspleging en den symetrischen bouw van het thans heerschende strafrecht breken. Het huidige strafrecht immers kent drie soorten van strafbare feiten: misdaden, wanbedrijven en overtredingen en deze drieledige indeeling vinden we terug in het wetboek van strafvordering. De overtredingen worden verzonden naar den Politierechter, de misdrijven komen onder de bevoegdheid van de Boetstraffelijke Rechtbank, het Assisenhof kent de misdaden. Er zijn schrijvers, n.l. Ad. Prins, in zijn boek: Science Pénale et Droit Positif, welke deze rangschikking zouden willen vervangen door een tweeledige indeeling der strafbare feiten in misdrijven en overtredingen. Gaat eenmaal de strafwetgeving dezen weg op dan is de rol der Assisenhoven uitgespeeld. Doch nemen we het wetboek van Strafrecht in zijn huidigen vorm en zoeken we op deze basis eene degelijke en praktische oplossing. Sommigen zeggen: Laat ons het Assisenhof als instelling behouden maar mits afschaffing der jury, zoodat de geheele kennis der zaak aan de drie beroepsrechters, die volgens het huidig stelsel in het Assisenhof zitting hebben, toekomt. In andere woorden: uitbreiding van de regeling welke thans gebruikt wordt wanneer de beschuldigde voortvluchtig is. Een variante op dit voorstel luidt dat het Assisenhof samengesteld zou zijn uit vier magistraten genomen uit de rechtbanken der provincie waar het Assisenhof zijn zittingen houdt, en voorgezeten door een Raadsheer van het Hof van Beroep. Bij 't eerste zicht biedt het eerste stelsel het voordeel zoo weinig mogelijk verandering te brengen in de huidige regeling, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangezien alles zich tot de uitschakeling der jury schijnt te bepalen. In feite is deze oplossing niet zoo praktisch als zij wel schijnt. Immers de afschaffing der jury dient voor gevolg te hebben een volledige omwerking der procesvormen welke alleen met het oog op een jury-gerechtshof in het wetboek geschreven zijn. Wat dient gedacht van een Assisenhof bestaande uit vijf magistraten behoorende tot verschillende rechtbanken? Het doel dat men door dit stelsel bereiken wil, is het bijzetten van meer luister aan de groote krimineele debatten in de verwachting dat de plechtigheid der terechtzittingen opvoedend zal nawerken op het volksgemoed. Verwachting welke niet te hoog moet worden geschat. Tegen dit stelsel kan men nog inbrengen dat indien zulk rechtscollege over alle misdaden groote en kleine, zonder korrektionaliseering moest oordeelen, daaruit de hybridische toestand ontstaan zou dat het Beroepshof en iedere rechtbank van Eersten Aanleg onder hun leden magistraten zouden tellen die bestendig buiten het rechtscollege zouden zetelen waartoe ze eigenlijk behooren. Het voornaamste bezwaar dat tegen beide stelsels kan aangebracht worden is dat zulke Assisenhoven zonder beroep zouden uitspraak doen. Maar, zal men wellicht opwerpen, het is nu toch ook zoo? Zeker, maar men vergete niet dat de Assisenhoven thans een rechtscollege vormen dat eigenlijk buiten het kader der rechterlijke inrichting staat. Men kan aannemen dat, hebben de gezworenen als rechtstreeksch orgaan des volks zich eenmaal uitgesproken, het ondoelmatig is deze uitspraak aan een hooger beroep te onderwerpen, ofschoon het theoretisch althans niet ondenkbaar is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat een hooger jury als een soort senaat tegenover de lagere jury zou optreden. Schakelt men echter het jury-element uit het Assisenhof, dan bestaat er geen enkele reden waarom de algemeene waarborg der twee graden van rechtscolleges, waar het misdaden betreft, niet zou worden ingevoerd. Dat hoort zoo in de algemeene economie van onze straf-wetgeving en het volk trouwens zou niet begrijpen hoe het komt dat iemand, die voor een gewonen diefstal terecht staat, het recht heeft in hooger beroep te gaan, terwijl iemand die te verantwoorden heeft wegens een niet gekorrektionaliseerden diefstal met verzwarende omstandigheden van datzelfde recht beroofd is. Tegen deze hervormingstelsels, die eigenlijk een nieuw rechtscollege willen invoeren mits behoud der vroegere benaming en ceremonieel om aldus ongemerkt de nieuwigheid binnen te smokkelen, stellen we eene oplossing die, naar het ons voorkomt, een snelle en degelijke rechtsspraak ten volle waarborgt, een stelsel dat met de rechtmatige belangen van den beschuldigde rekening houdt en volkomen harmoniëert met het systeem van het bestaande strafrecht. Deze oplossing bestaat hierin: 1o de overtredingen blijven, zooals te voren, van de bevoegdheid van den Politierechter. 2o de gewone misdrijven gaan naar de Boetstraffelijke Rechtbank, zetelende met enkelen rechter. 3o de misdaden worden verzonden naar de Boetstraffelijke Rechtbank, zetelende met drie rechters. Tegen alle strafrechterlijke vonnissen kan hooger beroep ingeslagen worden en wel als volgt: Beroep in zake overtredingen komt voor de Boetstraffelijke Rechtbank, kamer van den enkelen rechter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beroep in zake misdrijven komt voor het Hof van Beroep, kamer met drie magistraten. Beroep in zake misdaden zendt den beschuldigde voor een kamer van vijf raadsheeren bij het Hof. Voortaan geen korrektionaliseeringen meer, aangezien geen enkele reden welke ze heeft uitgelokt nog aanwezig is. Sublata causa, tollitur effectus. *** Er blijft ons ten slotte nog te onderzoeken of deze regeling geschikt is voor persdelikten en politieke misdrijven. Men kan opwerpen dat deze twee soorten van misdrijven een afzonderlijken groep vormen met eigenschappen die merkelijk verschillen van de strafbare feiten van het gewone strafrecht; en, dit vooropgesteld, besluiten dat de verzending dezer soort misdrijven naar bijzondere rechtscolleges gewettigd en gepast is. Vormen deze misdrijven waarlijk een groep delikten sui generis? In het positieve strafrecht stellig niet, aangezien het strafbare feiten zijn welke op de gewone wijze beteugeld worden, n.l. hoofdzakelijk met geldboete en gevangenisstraf, al heet deze laatste soms ‘hechtenis’. De politieke veroordelingen worden trouwens op het strafregister geboekt en kunnen invloed uitoefenen op den toestand van wettelijke hervalling. Vermits dus voor de strafwet het politiek misdrijf dezelfde eigenschappen bezit als het gewone strafbaar feit, zie ik de noodwendigheid niet, de bevoegdheid over dezelve te onttrekken aan de gewone rechtbanken. Meent men echter, om zuiver staatkundige beweegredenen, dat organen van het volk beter dan wie ook bevoegd zijn in poli- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieke processen als rechter op te treden, ik kan er mij bij neerleggen op voorwaarde dat zulke processen van hun strafrechterlijk karakter zouden worden beroofd en dat de eventueel uit te spreken sankties een ander karakter zouden hebben dan onze gewone straffen, b.v. het afkondigen eener motie van blaam, en, voor erge gevallen, de verbanning buiten het Rijk gedurende een vast te stellen termijn. Ziedaar, Mijne Heeren, de beginselen, dewelke, naar mijne bescheiden meening aan eene wet strekkende tot afschaffing der Assisenhoven, en hare vervanging ten grondslag zouden dienen te liggen. Men zegge niet: de jury af schaffen is anti-demokratisch. Ik meen te hebben bewezen dat eene gezonde demokratie het behoud der jury geenszins vereischt; dat, integendeel, de jury eene instelling is, welke aan de eischen eener goede jurisdiktie niet beantwoordt en niet beantwoorden kan, en dat het bijgevolg een echt demokratisch werk is dezen hinderpaal tot een degelijk gerecht uit den weg te ruimen. Zij die alle heil verwachten van een uitgebreid jury-stelsel doen als diegenen die eene nieuwe verdieping metselen op een wankelenden onderbouw. Ik stel u voor een nieuwen vleugel op te trekken aan het sterke gebouw der beroeps-rechterlijke inrichting; de innerlijke indeeling van het gebouw te verbeteren en het naar modernere mode te stoffeeren. Mijn besluit is: verspillen we onze krachten en onzen tijd niet om de jury, door ze te demokratiseeren, tot een bruikbaar instrument te maken. Het zal verloren moeite zijn. Maar laten we al onze inspanning verzamelen om onze magistratuur, door bekwaamheid, gezag en invloed, om onze rechterlijke inrichting en procesrecht door praktische degelijkheid tot een toonbeeld te maken voor alle beschaafde volkeren. E. Van Nuffel, Substituut-Prokureur des Konings. |