Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
BoekennieuwsUrbaan van Eygen S.S.R.: Meer Volmaaktheid. Vlaamsche Boekenhalle, 1920. Prijs 6 fr.‘Ja daar zijn blijde dagen nog in 't leven...’ schrijft Pater Van Eygen den priester-dichter na (blz. 89). Zalige stonden waarop men al 't vergankelijke vergeet, waarop de ziel, trapsgewijze, zich verheft tot aan de eeuwenoude Wijsheid en hoogste Volmaaktheid. Voor den een komt het wat vroeger dan voor den ander. Voor een Augustinus van Tagasta, onder anderen, zal het geschieden na zijn bekeering, na zooveel jaren gedobberd te hebben op de woelige baren van 's levens oceaan. (Inleiding blz. 9.) ‘Irrequitum cor nostrum, ons hart kent geen rust’. Niemand kan die klassiek menschelijke beelden van Augustinus' ‘Belijdenissen’ vergeten. Alles was zoo eenvoudig en klaar voor die sterke Romeinsche zielen. Maar hoever van ons aldra die zoele meiavonden, begeleid met | |
[pagina 85]
| |
nachtegalenvooizen, gebalsemd met leliëngeur! De ziel mediteerde toen zóo gemakkelijk over den hoogen zielenadel die bij een kristen betaamt. Maar nu? Wel, die 300 bladzijden over ‘Meer Volmaaktheid’, geschreven met tranen op de wangen en vreugde in 't hart, wijl de blauwe oogen mijmerend keken op de witgekalkte muren van 't Duitsch gevang zullen, - niet in 480 ten tijde van Augustinus - maar in 1920, het kristelijk antwoord geven op de altijd menschelijke vraag: ‘Hoe moet ik nu tot God gaan met al de oprechtheid van mijn gemoed? ‘De avond is nabij en de zee wordt onveilig voor mijn bootje - ‘Zie naar de haven van het licht, mijn zoon, zal de goede Pater antwoorden, en begin toch eerst met uw hart te zuiveren van al 't verderfelijke van de wereld. Kom dan, en volg Jesus.’ Ziedaar het doel van het: zelfverloochening om goddelijke liefde. In een eerste deel zet schrijver den lezer aan om naar de stem van God te luisteren in de harmonievolle stilte der stilzwijgendheid. God heeft het lied aangeheven; hart en ziel moeten er op antwoorden. Nu begint een harde arbeid: de loutering van de ziel die zoekt naar volmaaktheid. Dit tweede gedeelte werd geschreven door een moralist, een biechtvader, een wijzen raadsman en trouwen zoon van St Alphonsus. Hoofdstuk XII ‘Fiat’ onder anderen is geput bij de zuiverste bronnen der ascese. Maar 't derde deel: ‘de Mensch, bewerker van zijn Volmaaktheid’ schijnt ons minder goed gelukt; misschien wel omdat het laatst komt in een werk waarvan de inhoudstafel geen logisch plan te kennen geeft. Nu P.V.E. heeft zelf aangeduid (blz. 16) waarom het hem onmogelijk geweest is naar ‘systematische eenheid of ordelijke en wetenschappelijke behandeling’ in zijn werk te trachten. Zal biddend en lezend Vlaanderen ‘Meer Volmaaktheid’ van P.V.E. koopen en er in mediteeren? Ik denk, ja: ten tijde van de kerkvaders zocht men naar meer volmaaktheid; de mystieken van de middeleeuwen brandden van liefde voor den volmaakten Zoon van God, naar dien lijdenden Jesus; de positieve moderne mensch zoekt op zijne beurt naar het paar sterke wieken dat hem naar het volmaakte Leven moet brengen. In 1920sche taal herhaalt schrijver het eeuwig jonge evangelische | |
[pagina 86]
| |
gezegde: ‘Wilt gij volmaakt zijn, ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het aan den armen weg. Kom dan en volg Mij’. (Mt XIX.) En dat is per slot van rekening de diepe reden van bestaan van al onze moderne acetische litteratuur: ons vertolken wat Jesus eens en vooral verkondigd heeft. Dat heeft P.V.E. gedaan. Een laatste wensch. Naar P.V.E.'s woord zelf, is ‘het leven der heiligen het hoogste kunstwerk, de zang der waarheid op de snaren der liefde’ (blz. 85). Naar dien zang hebben we geluisterd als die vurige kloosterling ons aanzette tot ‘meer volmaaktheid’. Mogen we nu vragen aan P.V.E. dat hij zou bidden voor de lezers van zijn werk opdat er ‘meer volmaaktheid’ zou gedrukt staan, niet op de eerste bladzijde van een boek - hoe mooi ook het uitgegeven is - maar in het hart, het hoogste kunstwerk van God, waar Hij gedurig aan, ‘een zang van waarheid “sokkelt” op de snaren der liefde’. God geve ‘meer volmaaktheid’ en ook HeiligenGa naar voetnoot(1) aan Vlaanderen. M.P. | |
J. Bittremieux Ph. et S. Th. Prof. à l'Université de Louvain. Lessius et le droit de guerre. Contribution à l'histoire des doctrines thèologiques sur la guerre. Bruxelles, A. Dewit, 1920-168 blz. 5 fr.Om twee redenen te gelijk komt dit boek te goeder ure. De groote gebeurtenissen, die we doorworsteld hebben, wekten de belangstelling weer op aangaande hetgeen het natuurrecht en het volkenrecht over den oorlog voorhouden. Anderzijds vestigt de aanstaande driehonderdste verjaring van Lessius' dood de aandacht der geleerden op onzen grooten theoloog, Leonhard Leys of Lessius, geboortig van Brecht bij Antwerpen, die zoo lange jaren de godgeleerdheid doceerde te Leuven en wiens gebeente berust in het koor de Jezuïetenkerk aldaar. | |
[pagina 87]
| |
Onder den oorlog bereidde prof. Bittremieux voor den druk een onuitgegeven stuk van Lessius, in handschrift berustende in de Koninklijke Boekerij te Brussel, nl. een uittreksel uit zijn in de les gedicteerden kommentaar in Secundam Secundae van de Summa van S. Thomas. Het bevat zijn leering over den oorlog. Daarop volgen vier bijvoegsels uit anderen plaatsen van denzelfden kommentaar: Mogen de ongeloovigen tot het geloof gedwongen worden? Mag men hen dwingen de geloofspredikers te ontvangen? Mogen de kristene prinsen hun ongeloovige onderdanen onrechtstreeks noodzaken het geloof te omhelzen? Mag de Kerk of de kristene vorsten de ongedoopten straffen om zekere wandaden? enz. Na een korte inleiding en vooraleer den tekst van Lessius af te drukken, ontleedt de E.H. Bittremieux de meeningen van de zeventiende-eeuwsche godgeleerden: Wat is er vereischt tot een wettigen oorlog? Een bevoegd gezag en een rechtmatige reden. Waarin bestaat die? Mag men, buiten erge rechtskrenking, nog andere redenen als voldoende aannemen? En hoe blijkbaar moeten die zijn? Welke plichten van rechtvaardigheid of naastenliefde behooren door de oorlogsvoerenden onderhouden te worden? Wat is er tegenover niet-strijdenden geoorloofd? Bijkomende vraagstukken hebben betrekking op de deelneming der geestelijken aan den strijd, op de oorlogslisten, op het vechten op feestdagen. Men vergete niet dat Lessius deze lessen in 1592 gaf, en bijgevolg bijna uitsluitend op het natuurrecht wees, daar het volkenrecht nog betrekkelijk weinig oorlogsgewoonten bekrachtigd had. Het natuurrecht op zich zelf verbiedt niet alle geweld tegen niet-strijdenden, noch alle plundering hunner goederen. Inzonderheid was toen het begrip van een ‘voortdurend neutralen Staat’ onbekend en zoo neemt Lessius, even als Hugo Grotius in zijn De iure pacis ac belli, het ‘recht van onschadelijken doortocht’ voor den rechtmatig krijgvoerende over 't algemeen aan; zich daartegen verzetten kan een casus belli worden. Aldus komen de gebeurtenissen van 1914 als van zelf ter sprake: Prof. Bittremieux weidt dan ook wat breeder uit over het ‘recht van doortocht’, en bewijst dat de Duitschers zich daarop beroepen ten onrechte, om België's neutraliteit en om het feit dat zij door hun ultimatum ons land in den grootsten nood dompelden: het wettig uitoefenen van noodrecht ver- | |
[pagina 88]
| |
onderstelt o.a. altijd dat de andere partij niet in even hachelijken toestand gebracht worde. Nog een paar andere punten worden ietwat ruimer behandeld: In welke mate is bij Lessius de gedachte van een scheidsgerecht te vinden? - Wat begrijpt hij door justitia vindicativa, de wreekende rechtvaardigheid, zoo dikwijls in de oorlogsleer aangehaald? Zij streeft nl. niet naar lage wraakneming, maar wel naar bestraffing om het gekrenkte recht in eere te herstellen, ofwel - wat niet hetzelfde is - naar zeker gebruik van dwang om schadevergoeding te bekomen. Die opvattingen worden maar al te dikwijls verward of althans onduidelijk voorgesteld. - Eindelijk onderzoekt de geleerde Schrijver in hoeverre andere Vlaamsche theologen, in 't bizonder de Leuvensche hoogleeraar Wiggers (van Diest), den invloed van Lessius' schriften ondergingen. In de middeleeuwen en nog in de XVIIe eeuw oordeelde men vrij toegevend over hetgeen men nu plagiaat noemen zou. Kortom, belangwekkends genoeg om den leergierigen lezer aan te lokken. Voegen we er bij dat de uiteenzetting heel sober en duidelijk is, zooals het een echt wetenschappelijk werk past. Prof. Bittremieux heeft ten volle bereikt wat hij bedoelde: een verdienstelijke bijdrage te leveren tot de geschiedenis der ontwikkeling van de theologische zedenleer en en een hulde te brengen aan onzen geleerden en heiligen landgenoot, dien we in 1923 op waardige wijze hopen te vieren.
Leuven. J. Salsmans, S.I. | |
Jan Ligthart: In Zweden. J.B. Wolters, Groningen, Den Haag. 306 blz.Zeker een der mooiste en boeiendste werken van den beroemden, veel te vroeg ontslapen paedagoog. De vrucht van een reis, ondernomen op uitnoodiging van Zweedsche onderwijsautoriteiten, die Ligthart in zijn befaamde Tullingstraat hadden bezig gezien en die hem wenschten te hooren verkondigen, in 't beiderzijds gemeenschappelijk Duitsch, voor het Zweedsche publiek wat den goeden en grooten man zoozeer op het hart lag. | |
[pagina 89]
| |
Jan Ligthart heeft dan ook de reis aanvaard. En daarvan vertelt hij zoo smakelijk dat we onder de vrijwel talrijke boeken die we alree over Zweden bezitten er geen enkel weten aan te duiden dat boeiender is en tezelfder tijd keuriger literair dan het werk van dezen schoolmeester. Hoe fijn humoristisch, die Jan die er uit moet, die huisduif die een reisduif moet worden! En dan nog wel op zee. En toch heelemaal niet zeeziek. Wat hem achteraf toch zoo speet om de ervaring die hij missen moest. In Zweden zelf gaat het hoofdzakelijk ver zijn stelsel: hij zet het uiteen in zijn lezingen ginds nog frisscher misschien dan in zijn bundels over ‘Opvoeding’. Hoe leuk dat interview met die journaliste in Stockholm. ‘En wat is nu eigenlijk uw systeem?... Mijn systeem? Ik heb geen systeem. Nu ja, maar wat is dan het kenmerkende van uw streven? Wat is dan het bizondere, waardoor u zoo beroemd bent? U bent toch een beroemd pedagoog! Daar hoorde ik het uit onbekende vrouwemond - een beroemd pedagoog. En ik dacht, dat zouden ze je in Holland wel anders zeggen. Berucht ja, berucht wegens onzin van houtzaagmolens en suikerfabrieken, waarmee ik de kinderen wil fijnzagen en de opvoeding versuikeren. Doch ik moest dan toch ergens beroemd door wezen. En toen vroeg ik mijn ondervraagster - we zaten gezellig aan 't venster te praten - of ze kon lezen in de gevel van 't mooie gebouw aan de overzijde. Neen, want daar viel niets te lezen. Maar hadden die stenen dan niets te vertellen, die rode bakstenen, die grijze zandsteen, die witte kalkstrepen en ook die spiegelruiten, en... Ze keek, maar schudde ontkennend het hoofd. Weet u wel, waar die rode stenen vandaan komen? Neen. En die spiegelruiten? Neen? Maar u hebt toch op school geleerd van... Ach ja, maar dat had ze maar zoo geleerd, omdat ze het leren moest, omdat ze het opzeggen moest. Dat leerde je alles voor je examens. Juist, maar alles wat u leerde, was om u heen, en u zag het niet. En nu is mijn systeem, om te maken dat u het wél ziet. Dat is alles. Kent u die bomen daar? Neen, nooit van gehoord. Dat mag u niet zeggen. U hebt toch botanie geleerd? Ah ja, natuurlik, maar toch die | |
[pagina 90]
| |
bomen... Daar had je 't weer. Alles geleerd, en niets geweten. En nu is mijn systeem, te zorgen dat u het wel weet. Dat was inderdaad een mooi systeem. En nu bleek me dat mijn ondervraagster gehuwd was, kinderen had, met die kinderen meeleefde en hun graag van alles vertelde en antwoordde op hun vragen. ‘Maar ik weet zelf haast niets.’ En u hebt toch op school gegaan? ‘Ja tot mijn achttiende jaar.’ We praten wel bijna een uur met elkaar. Het interviewen was glad vergeten. Ze tekende geen woord meer op, we waren verdiept in een zaak, waarvoor we ons beiden interesseerden, zij als moeder en ik als meester. En ze wist mijn systeem, eigenlik leefde het al jaren lang als een klacht, als een verlangen in haar eigen moederhart.’ Even eenvoudig, diep als op het kindergemoed, is de kijk van Jan Ligthart op het Zweedsche steden- en natuurschoon, en op het Zweedsche doen en laten in de grootstad en er buiten. Dit boekje telt mee onder de vele weldaden door Jan Ligthart bewezen aan groot en klein. D.W. |