Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||
De hervorming der assisenhoven.Ga naar voetnoot(1)De demokratische wervelwind welke thans over Europa waait, heeft in ons land het vraagstuk der demokratiseering der Jury aan de dagorde gesteld. Demokratiseering der jury! dit lijkt wel een zonderlinge woordkoppeling. Is de jury dan geen demokratische instelling? Is zij niet een geesteskind der groote Fransche omwenteling, eene overwinning der vrijheidsgedachte op de duffe rechterlijke overleveringen van het oud Regiem? Er zijn personen die voor het jurystelsel eene grenzelooze bewondering voelen, maar, sedert ettelijke jaren, zijn er ook stemmen opgerezen tegen deze instelling. Het kan zijn dat, vóór een honderdtal jaren, het jurystelsel | |||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
toen nog in den fonkelglans van het nieuwe, er tamelijk verlokkend uitzag. Sindsdien echter hebben de jaren hun stof op die glinstering gelegd en is het aantal bewonderaars geslonken. Reeds meermaals is de boel hier en daar moeten opgeknapt worden... pour-réparer des ans l'irréparable outrage... Wie weet of de tijd niet nabij is dat de primadonna uit de revolutiejaren smadelijk van het rechterlijk tooneel zal worden verwijderd... In ieder geval schijnt het voor haar een veeg teeken dat, na de wet op de korrektionaliseeringen en de aanzienlijke uitbreiding welke een wetje van 1919 daaraan nog heeft toegebracht, nu mêe het vraagstuk der demokratiseering, verjonging, moderniseering der jury, - of hoe ge het ook noemen wilt - aan de dagorde is gekomen. Dit bewijst wel dat de instelling veranderd is en geen gelijken tred heeft weten te houden met de evolutie onzer samenleving in de afgeloopen eeuw. Als een gebouw door de jaren in verval geraakt en niet meer beantwoordt aan de eischen der bewoners, kan men er de noodige herstellingswerken doen uitvoeren. Maar een vooruitziend eigenaar zal zich ook de vraag stellen of het hem ten slotte niet voordeeliger wezen zou, het offer eener tijdelijk grootere uitgave te brengen om het ding om te bouwen naar een praktischer en moderner plan. In vele gevallen zou een nauwgezette berekening uitwijzen dat de tweede oplossing de voorkeur verdient. Stellen we ons dezelfde vraag, nu men van verschillende zijden om nieuwe hervormingen in de inrichting der Assisenhoven roept: Moet er hersteld of omgebouwd worden?
*** | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
Voor het beantwoorden dezer vraag is het nuttig te letten op den geest welke de vervaardigers van ons wetboek van strafvordering bezield heeft, toen zij het instituut der Assisenhoven in onze wetgeving hebben ingevoerd. In Frankrijk was, bij de omwenteling, een sterke afkeer ontstaan tegen de voormalige rechterlijke inrichting, en alles wat daarmede van nabij of van verre in betrekking stond. Evenmin als de ‘noblesse d'épée’ stond de ‘noblesse de robe’ in geur van heiligheid bij de mannen van 1789. ‘Selon que vous serez puissant au misérable
Les jugements de Cour vous rendront blanc ou noir.’
Zoo dichtte La Fontaine reeds in zijnen tijd!
Geen wonder dat de Nationale Vergadering en hare opvolgers er zich op toegelegd hebben die middenpunten van reaktie uit te stoken. Het overige is bekend. Na ruim vijftien jaar zoeken en tasten naar een bevredigende formuul, is men op het denkbeeld gekomen, beroepsmagistraten en leeken samen zeggingschap te geven in bepaalde rechtszaken, denkbeeld dat des te gretiger ingang vond omdat het, geheel harmonieerend met de toenmalige staatkundige begrippen, een compromis vormde tusschen de rechterlijke vormen van het oud Regiem en de inrichting der rechtbanken uit het revolutionaire tijdperk. Bovendien had men het voorbeeld van het traditioneele maar vrijheidlievende Engeland dat van af den tijd der rachimburgi, rechtscolleges waarin het leekenelement ruim vertegenwoordig was, in zijne wetgeving had behouden.
***
Ofschoon onze hedendaagsche jury zijn ontstaan dankt aan den geest van wantrouwen welke vroeger tegen de beroeps- | |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
magistratuur heerschte, bleek toch de wetgever van 1808 geen onbegrensd vertrouwen te bezitten ten opzichte van het leekenelement. Wij stellen vast dat het arbeidsveld der gezworenen zeer kort toegemeten is. Hunne medewerking wordt onnoodig geoordeeld in burgerlijke betwistingen zoomede in de kleinere strafzaken. Zonderlinge logika toch, welke aan een z.g. onbetrouwbare beroepsmagistratuur onbeperkte bevoegdheid schenkt over de overgroote meerderheid der rechtsgeschillen! Binnen de perken welke hun afgebakend zijn, beschikken de gezworenen weliswaar over eene zeer uitgebreide bevoegdheid en is de macht van de in 't Assisenhof zetelende beroepsrechters eigenlijk van ondergeschikten aard. Eenen oppervlakkigen bezoeker onzer Assisenhoven moet de verhouding echter geheel anders voorkomen. Ziet hij niet de heeren magistraten, in kostbare tabbaarden op het podium zetelen terwijl, ettelijke treden lager, het gestoelte der gezworenen is opgericht vlak tegenover de plaats der beschuldigden? Ja, waren de gendarmen daar niet om aan te toonen wie ze bewaken, hij zou misschien niet onderscheiden langs welken kant de misdadigers, en lang welken kant de eigenlijke rechters hun plaats hebben! Let ook op de menigvuldige regelen en voorschriften betreffende de rechtspleging in een Assisenzaak. Ernstige deskundigen leggen uit dat zulks voor doel heeft indruk te maken op al wie een terechtzitting van een Assisenhof bijwoont. Het weze zoo. Maar er zijn ook voorschriften die duidelijk bewijzen dat de wetgever bijzonder bezorgd is geweest de jury een klaar bewustzijn te geven van de gewichtigheid harer verrichtingen. Zoo b.v. de eedformuul van art. 312 wetboek van Strafvordering; de voorschriften welke in de Kamer aan | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
de beraadslagingen der jury voorbehouden, moeten uithangen. (art. 342 ibid.); de melodramatische houding welke de oppergezworene verplicht is (art. 348 ibid.) aan te nemen wanneer hij de beslissing der jury mededeelt. Anderzijds vinden wij in hetzelfde wetboek een aantal bepalingen welke zichtbaar ontstaan zijn uit de vrees dat de jury zich door het medeslepend woord van een welsprekend verdediger tot een lichtvaardige vrijspraak zou kunnen laten verleiden; herhaaldelijk wordt gedrukt op den ernst en de gewichtigheid der beschuldiging, opdat de gezworenen daarin een tegengewicht tegen de vaak hartstochtelijke verdediging zouden vinden. Er moet lezing gegeven worden van de akte van beschuldiging, (art. 313) waarna het openbaar Ministerie het woord krijgt om de beschuldiging nog nader uiteen te zetten. Indien een formaliteit in de praktijk in onbruik is geraakt, dan heeft de beschuldigde daarbij toch iets gewonnen, aangezien diezelfde praktijk het getuigenverhoor laat voorafgaan door 1o een scherpe examinatie van den beschuldigde, 2o door het verhoor van den onderzoeksrechter. Later komt de prokureurgeneraal nogmaals aan het woord om zijn rechtsvordering te ontwikkelen. Intusschen, de rechtvaardigheid dwingt ons deze erkenning af, is de verdediging zoo goed als machteloos, hetgeen vaak zeggen doet dat, eer de advokaat het woord krijgt, de tegenpartij reeds minstens driemaal gerekwireerd heeft. *** Nadat de wetgever het hybridisch instituut dat Assisenhof heet, had uitgedacht, diende de formuul nog te worden gevonden waaronder de wederzijdsche bevoegdheid van magistraten en gezworenen zou gebracht worden. Dit punt was, gezien de ingewikkeldheid van het | |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
hedendaagsche recht en de spitsvondigheid welke onze schriftgeleerden bij den uitleg der wetteksten aan den dag weten te leggen, niet gemakkelijk op te lossen. Wij kunnen ons zonder moeite voorstellen dat in de oertijden der beschaving, vertegenwoordigers van het volk, zonder bijzondere rechtskennissen begaafd maar eerzaam en rechtschapen van inborst, met de uitoefening van de rechterlijke macht konden worden bekleed. Immers de toenmalige samenleving kende niet de ingewikkelde verhoudingen tusschen het gezag en de onderdanen en tusschen de onderdanen onderling die de eigenschappen vormen onzer hedendaagsche maatschappij. Rechtswetenschap bestond niet; het natuurrecht, in ieders hart gegrift, was de eenige basis der wederzijdsche rechten en plichten. Stilaan ontwikkelde zich uit de gewoonten en geplogenheden een ‘mos majorum’, een zeker maatschappelijk recht, dat niet ieder geroepen was te kennen. De ouden van dagen waren de eerste ‘juris periti’, de eerste eigenlijke rechtsgeleerden, maar zij werden naderhand noodzakelijkerwijze vervangen door personen die de rechtsstudie gemaakt hadden tot wat men hunne specialiteit zou kunnen noemen. Rechtspreken en rechterlijken raad geven was van toen af het voorrecht geworden van slechts enkelen. Dit verschijnsel kunnen we in de geschiedenis van iedere beschaving waarnemen en houdt gelijken tred met den ontwikkelingsgang der volkeren. In weerwil der strakke vormen waarin ons hedendaagsche strafrecht gegoten is, blijft een zeer ruime plaats voor allerlei twistvragen voorbehouden, zoodat het dikwijls een alles behalve gemakkelijk iets is, te bepalen of iemand schuldig is aan een strafbaar feit. Het schuldbegrip vormt een veelzijdig gedachtencomplex | |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
waarin de strafrechterlijke theorie een subjectief en een objektief bestanddeel onderscheidt, begrippen welke op hunne beurt voor nadere ontleding vatbaar zijn. Ook de rechterlijke bewijsleer heeft niet de simplistische vormen behouden die haar in vroegere eeuwen kenmerkten. De tijden toen men de schuldvraag deed afhangen van een Godsoordeel of van een bekentenis door folteringen uitgelokt, zijn reeds lang vervlogen. Toch is het juist de schuldvraag welke in het systeem van ons wetboek van strafvordering aan de beroepsmagistraten werd onttrokken om toevertrouwd te worden aan het leekenelement. Het uitspreken der straf, in geval dat de jury de schuldvraag bevestigend heeft opgelost, ziedaar in hoofdzaak de taak welke aan de beroepsrechters voorbehouden blijft. Automatenwerkje dat belachelijk afsteekt tegen de zwaarwichtige taak welke op de schouders der gezworenen rust. Ik moet hier nochtans terloops aanstippen dat de wet van 23 Aug. 1919 eenige wijziging heeft gebracht in de wederzijdsche bevoegdheid van beroepsrechters en gezworenen. Voortaan beslissen, zooals men weet, beide groepen samen over de uit te spreken straf, nadat de jury afzonderlijk over de schuldvraag heeft beslist. Tevens werd de schaal der uit te spreken straffen merkelijk uitgebreid zoodat het uitspreken van een zeer kleine straf voortaan mogelijk is. De bedoeling dezer wet is duidelijk. Door het uitbreiden hunner bevoegdheden heeft men den gezworenen, (si licet parva componere magnis) - een been toegeworpen waarop zij knagen kunnen. Het feit dat de beroepsrechters alleen over de straf beslisten, was den gezworenen een steen des aanstoots en de rechterlijke geschiedenis toont ons feiten aan welke bewijzen dat de jury, uit | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
vrees dat, buiten haar om, een te zware straf zou worden uitgesproken, zich tegen alle bezwarende bewijzen, tegen de bekentenis van den beschuldigde in, - tot een negatief verdict liet verleiden. Dit gevaar schijnt thans uit den weg geruimd. Desniettemin mag men zich afvragen of, in de gezamenlijke gedachtenwisseling over de toe te passen straf, het leekenelement, hoewel verre de meerderheid vormend, in het algemeen het overwicht niet zal laten aan de beroepsmagistraten? Immers destrafkwestie is een zaak van louter mekaniek. De gezworenen zijn geen technici en vinden hun weg niet gemakkelijk in het strafwetboek en de aanvullende wetten: Om deze redenen meen ik dat de wet van 23 Aug. 1919 in hoofdzaak den toestand laat gelijk hij vroeger was: n.l. dat de jury beslist over de schuldvraag, en de magistraten de straf bepalen.
*** Om de beginstelling tusschen beider bevoegdheid duidelijker te doen uitkomen, zegt men dat de beroepsrechter zich uitspreekt over de rechtspunten, terwijl de jury over de feiten oordeelt. Deze wijze van zich uit te drukken is niet juist. Beslissen of iemand schuld heeft aan eene bepaalde misdaad is heel wat meer dan het vaststellen van een bloot feit dat onder ieders waarnemen vallen kan. Gesteld b.v. eene moord met voorbedachten raad: De jury dient allereerst vast te stellen of een bepaalde daad als ‘moord’ in den technischen zin van dit woord kan omschreven worden. Zij moet dus het onderscheid kennen tusschen het rechtsbegrip ‘moord’ eenerzijds en het rechtsconcept ‘vrijwillige doodslag’ anderzijds. Vervolgens moet het begrip der voorbedachtheid ontleed | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
worden. Ingewikkeld psychologisch vraagstuk waaromtrent de rechtsgeleerden nog geenszins uitgetwist zijn! Bij elke misdaad kunnen trouwens de kwesties der zedelijke aansprakelijkheid den beschuldigde het aan- of afwezig zijn van redenen van verontschuldiging, vefschooning, van verzachtende of verzwarende omstandigheden opgeworpen worden, en niemand zal beweren dat het zelfs een ontwikkeld gezworene volstaat de rechtsvordering van den Prokureur en de pleitrede van den verdediger aandachtig te aanhooren om zich de juiste beteekenis van elk dezer begrippen eigen te maken. En toch zien wij dikwijls de gezworenen met de koelbloedigheid der onwetendheid dergelijke twistvragen oplossen. Sommige gezworenen weten nochtans zeer wel dat de hun opgelegde taak hunne krachten overtreft. Bewust van hunne verantwoordelijkheid, pijnigt hun het gevoelen geroepen te zijn tot eene zending die geenszins in verhouding staat met hunne wetenschappelijke kennis. Zij beseffen dat de rechtswetenschap een technisch vak is, even gespecialiseerd als b.v. de geneeskunde of de mijnbouwkunde. Een zieke wendt zich niet tot een veearts of een smidsbaas om genezing te bekomen maar tot een dokter. Vertrouwt hij zijn huisdokter niet, dan zal hij een ander specialist bij zijn ziekbed laten roepen. In de gewichtigste strafzaken gaat het precies andersom. Er gebeurt een misdaad, - en wat is dit anders dan een maatschappelijk ziektegeval? -; een bepaald persoon wordt het feit ten laste gelegd. Ter terechtzitting ontwikkelt de Prokureur, een man van 't vak, de redenen die de plichtigheid moeten bewijzen. - De advokaat, ook man van 't vak, bestrijdt de aangehaalde bewijzen en brengt de argumenten | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
naar voren waaruit z.e. de onschuld van zijn kliënt moet blijken. - De beslissing hangt echter af van personen die vreemd zijn aan het vak. Verre van mij het plichtbesef, de goede wil der gezworenen niet te waardeeren. Het is dàt niet wat hun ontbreekt, maar wel de vereischte vakopleiding tot het uitoefenen der rechtswetenschap. Is het niet een schromelijk iets het belang der samenleving eenerzijds en dat van den beschuldigde anderzijds in de handen te leggen van ongeoefenden? Hoe ongerijmd is de wetgever niet, wanneer hij de onbevoegde uitoefening der geneeskunst met strenge straffen, in 't openbaar belang beteugelt, maar de onbevoegde rechtspraktijk aan sommige burgers, door het lot aangeduid, oplegt. Hoe ongerijmd ook van de gezworenen geene bijzondere rechtskennis te vergen terwijl de verdediging van den beschuldigde, alleen door advokaten, d.i. rechtspraktizijns, die een gesloten en gekontroleerd korps vormen, mag worden waargenomen! Het kunstmatig onderscheid dat men maakt tusschen rechtskwesties en feitenkwesties heeft ook zijn vijanden aan de Balie. Een beroemd Assisenadvokaat, Simon Sasserath, schrijft in zijn onlangs verschenen boek: ‘La cour d'Assises’: ‘que cette distinction entre le fait et le droit est purement théorique et ne répond plus à la réalité.’ (p. 323) Men mag nochtans betreuren dat hij niet verder in den kern der zaak ingaat, maar, voor eene redeneering, welke een zonderling gemis aan kritischen zin aantoont, er zich toe bepaalt het recht op te eischen om de jury over de straffen welke op den beschuldigde toepasselijk zijn, te onderhouden. Welnu, sedert verleden jaar is dit volkomen toegelaten, | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
aangezien de jury nu ook over de straf medebeslist. Maar heeft zulks het onderscheid tusschen recht en feit, zooals het gemeenlijk in Assisenzaken wordt opgevat, doen vervallen? Men kan hier alleen dan bevestigend op antwoorden, indien men, zooals een oppervlakkig beoordeelaar, de strafkwestie als rechtskwestie aanziet, dewijl het hier gaat om de toepassing van een wettekst, maar de schuldvraag als een feitenprobleem beschouwt omdat een bepaalde menschelijke handeling er den grondslag van is. Sasserath zoekt de oplossing aan den verkeerden kant. Immers hoe meer uitbreiding men geeft aan de bevoegdheden der jury, hoe meer rechtsvragen men doet beslissen door personen die vreemd staan ten opzichte der rechtskennis, hoe meer ook het openbaar belang, bij de beteugeling der misdaden, de speelbal wordt van het toeval. Hoe onjuist de voorstelling is (ook vóór de wet van 1919) de gezworenen louter ‘juge du fait’ te doen doorgaan, wordt op treffende wijze geschetst door advokaat-generaal R. Jansen in de rede door hem uitgesproken bij de hervatting der werkzaamheden van het Hof van Beroep te Brussel in het rechterlijk jaar 1893. Ziehier hoe hij een ontwikkeld man, dien een ongelukkig lot als gezworene had aangeduid, laat spreken: ‘Juge du fait? Ecoutez, la première affaire dans laquelle j'ai siégé comme juré, était une accusation de faux en écritures de banque. On plaidait que tous les éléments constitutifs n'étaient pas réunis dans l'espèce. Après cela, nous avons eu à nous occuper d'une tentative d'assassinat, en prétendant qu'il n'y avait que de simples actes préparatoires et non une tentative punissable aux yeux de la loi. Le lendemain, c'était une autre tentative, bien caractérisée, cette fois-ci, mais on soutenait que si l'intention coupable de l'agent etait parfaite- | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
ment établie, s'il avait fait tout ce qu'il pouvait faire pour atteindre son but, le crime était irréalisable dans les conditions où il avait été tenté, et, par conséquent, la tentative échappait à la répression pénale. Et dans les trois affaires, chacun des orateurs, à l'appui de sa thése, invoquait autorités sur autorités, on nous lisait des passages entiers de Dallez, de Merlin, de Hauss, de Nypels, des considérants d'arrêts de Cour de France et de Belgique, que sais-je encore? J'avais envie d'interrompre et de dire: tout cela ne nous regarde pas; nous sommes incompétents pour trancher ces controverses, nous sommes juges du fait... Voilà quel fut notre lot à nous, jurés, juges du fait, tandis que la Cour... n'a eu, en cas de verdict affirmatif, qu'à appliquer les articles de loi, visés dans. l'arrêt de renvoi et l'acte d'accusation, besogne qui n'était rien, je puis bien le dire, en comparaison de la nôtre et qui n'a point paru plus difficile que de chercher l'heure d'un train ou le prix d'un abonnement dans un guide des chemins de fer...’
***
Het spreekt van zelf dat eene zoo logge instelling als ons hedendaagsch Assisenhof niet vlug werken kan. Wanneer vooral onze handelaars, wier gansch vermogen soms op het spel staat in één enkel proces dat menige maanden hangende kan blijven, wanneer zij om een snelwerkend gerecht roepen, is er niemand die de billijkheid van dien eisch niet erkent. In strafzaken is traagheid, zoo mogelijk, nog minder gewettigd. Hier staat de eer, de vrijheid, het leven soms der burgers op het spel. Doorgaans zijn deze zaken minder ingewikkeld dan | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
burgerlijke of handelsbetwistingen en toch gaat er meestal, zelfs voor de onbenulligste overtredingen, op heeterdaad vastgesteld, maanden overheen, eer de zaken voor den rechter komen. Bijzonder in Assisenzaken is het vóóronderzoek tijdroovend, hetgeen des te pijnlijker is voor den beschuldigde, dewijl hij, in de meeste gevallen, het verloop van al die formaliteiten, in de gevangenis heeft af te wachten. Een voorarrest van vijf, zes maanden is volstrekt geen uitzondering, en er zijn ons allen gevallen bekend waarin de duur der voorloopige hechtenis een vol jaar heeft overtroffen. Een dergelijke toestand is niet alleen pijnlijk voor den aangeklaagde, maar is ook bedenkelijk van het standpunt beschouwd der beschuldiging. De openbare partij immers heeft het hoogste belang er bij dat de beteugeling der misdaad de pleging derzelve spoedig volge. Dit boezemt vertrouwen in bij de eerlijke burgers en kan op boosdoeners welke nog niet in 't kwaad verhard zijn, een heilzamen indruk verwekken. De Assisenhoven, nu, zijn rechtscolleges welke niet bestendig zitting houden zooals de andere Hoven en Rechtbanken. In beginsel houden zij slechts om de drie maanden zitting. Daaruit volgt, dat, wanneer de tijdroovende pleegvormen van het vooronderzoek vervuld zijn, de beschuldigde soms nog een of twee maanden extra-vóórarrest te doen heeft, alvorens zijn zaak op de terechtzitting kan voorkomen. De traagheid en de omslachtigheid welke eigen zijn aan de rechtspleging vóór en op de Assisenzitting hebben de wet van 4 Oktober 1867 op de korrektionaliseering uitgelokt. Daardoor is het mogelijk geworden het log Assisenmachien voor het overgroot aantal misdaden buiten werking te houden. De statistieken wijzen uit dat van de wet op de korrek- | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
tionaliseeringen in de praktijk een ruim gebruik gemaakt wordt. Hier volgen eenige cijfers:
Men ontwijkt dus zooveel mogelijk den inderdaad onhoudbaren toestand welke ontstaan zou, indien men stiptelijk ieder strafbaar feit, als misdaad bestempeld, naar de Assisen moest verzenden. Is dit niet het beste bewijs, door den wetgever zelf geleverd, dat de Assisen instelling in de praktijk een onbruikbaar instrument is? De wet van 23 Aug. 1919 heeft de mogelijkheid om, wegens verzachtende omstandigheden, misdaden naar de gewone rechtbank ie verzenden, nog aanmerkelijk uitgebreid. Haar plaats is in een museum van oudheden, niet in onze hedendaagsche rechtszalen. (Slot Volgt.) Eug. Van Nuffel, Substituut-procureur des Konings, Antwerpen. |
|