Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| |
Het exarkaat van Ravenna.Aan een der meest eenzame en verlatene stranden van Italië waar de eindelooze eentonigheid der Emiliaansche vlakte bijna onopgemerkt in de Adriatische zee henenschiet, daar staat in stille eenigheid, omhuld in een lichten nevelwasem, eene stad, gelijk eene kostbare relikwieënkast, in bonte kleurenpracht, vol fonkelende edelgesteenten: Ravenna la Gloriosa! Ravenna de heerlijke! Onvergankelijk gedenkteeken van eeuwen vóór het Romeinsch keizerrijk, praalde Ravenna steeds als de parel der Adriatische zee. Caesar begroette haar vooraleer hij den Rubicon overtrok om zijn wereldrijk te Rome te gaan stichten, waarvan Ravenna gedurende vier volle eeuwen een der stevigste bolwerken zou uitmaken. Bij den val der Caesar's steeg zij onverwachts tot een | |
[pagina 543]
| |
onvergelijkelijke glorie, eenig in Italië en Europa, en dit gedurende meer dan 350 jaren. Zelfs toen hare grootheid verzwonden was, bleef zij voortleven in de geschiedenis als iets fabelachtigs, iets geheimzinnigs, hetgeen Italië's grootsten dichter Dante Alighieri ook begeesterde, die binnen hare muren heil, toevlucht en laatste rustplaats vond. Dante adelde het middeleeuwsch Ravenna, en daarom eens te meer gaat onze geestdrift en bewondering naar deze stad der Oostersche Exarken, die hem herbergde, en hem naderhand zorgvuldig in haren schoot bewaarde. Ten tijde van Keizer Augustus was Ravenna de groote schuilhaven der Romeinsche vloot in de Adriatische zee, doch de zee trok langzaam hare wateren terug, gelijk het geval was met het Ravenna van het noorden, het aloude Brugge, geboorteplaats en laatste schuilplaats van Vlaandrens Dante, Guido Gezelle. Mettertijd verrees een prachtig pijnboombosch op deze smalle strook lands die Ravenna afscheidde van hare gemeenschap met de zee, zóó heerlijk bezongen door vijf groote Europeesche dichters: Dante, Boccaccio, Dryden, Shelley en Lord Byron. Deze laatste zingt aldus: ‘Sweet hour of twilight in the solitude
Of the pine forest und the silent shore
Which bounds Ravenna's immemorial wood.’
‘Zoete avondstonden in de eenzaamheid
Van het pijnboombosch en het stille strand
Dat Ravenna's heugelijk woud omzoomt.’
Ravenna! Welke luister omstraalt dien naam! Op het woord van St. Pieter snelt St. Apollinarius naar deze weelderige, rijk bevolkte stad, en gelijk een lichtdrager ontsteekt hij in dit oord van heidendom en duivelsleer, den fakkel van het ware | |
[pagina 544]
| |
licht: ‘Lucifer intras’, zoo bezingt de H. Petrus Damianus de komst van den H. Apollinarius in het aloude Ravenna (S. Pet. Damiani Serm. III de S. Apol.) Van den beginne af werd de Stoel van Ravenna met de aartsbisschoppelijke waardigheid bekleed, en was deze stad, te voren door haar verbond met 't heidensch Rome reeds een der aanzienlijkste van Italië; deze maal, door haar nieuw en heilig verbond met 't centrum van het Kristendom, zou zij nog meer in luister en waardigheid stijgen, Koninginne, aan de zijde van het keizerlijke Rome, onevenaard. Ook toen St. Pieter den H. Apollinarius naar Ravenna zond, was het met de patriarkale waardigheid: ‘Hinc fratres, hinc rogo, colligite Beati Apollinaris quanta sit celsitudo, qui ut Apostolus ad arcem Pontificatus eligitur, et ut Patriarcha solemniter ordinatur.’ Hierin berust, gelijk wij verder zullen zien, de Kiem van Ravenna's grootheid en roem, hare geestelijke verheffing, die haar alom als Rome's eerstgeborene bij de volken in aanzien en ontzag verheven hield. Het zou hier te lang zijn al de voorrechten, giften, eigendom- en eeretitels op te sommen, die de kerk van Ravenna bekwam van Pauzen, Keizers en andere doorluchtige personen. Ik wil hier slechts het buitengewoon voorrecht aanhalen, haar en der stad Rome verleend door den H. Gregorius den Groote, namelijk het voorrecht der honderdste verjaring: ‘de centum annorum praescriptionibus rerum habeat ipsa Eccl. S. Ravenna et omnia monasteria ejus, sicut haec antiqua Roma’ (S. Greg. lib. 7 Ep. 9). Deze gelijkstelling van Ravenna met het pauselijk Rome, verklaart den buitengewonen naam dien deze beroemde stad toen reeds genoot en het overgroot voorrecht haar verleend, hetwelk haar op gelijken voet stelde met de Eeuwige Stad voor de handhaving harer rechten. Genoemd voorrecht werd meer- | |
[pagina 545]
| |
malen in den loop der tijden bekrachtigd, o.a. door Gregorius V, de keizers Frederik Barbarossa en Otto IV, en duurde voort tot in de laatste eeuw, toen het door de grondwet van Carlo-Alberto afgeschaft werd (1861). Ik zal hier in weinige woorden een vluchtig overzicht geven over het rechtsgebied, de bezittingen, de aanspraken der prins-aartsbisschoppen van Ravenna over een groot deel van Italië, niet zoozeer om hunnen oorsprong te bewijzen dan om hunne belangrijkheid te doen uitschijnen. De prins-aartsbisschoppen heerschten eerst en vooral over de stad Ravenna en het omliggende gebied, met al de dorpen, parochiën, burchten, rivieren, visscherijen, meerschen en bosschen, waaronder o.a. de burchten van Argenta, of zilveren burcht, aldus genoemd uit oorzaak der jaarlijksche hulde in zilveren staven die zij den prins-aartsbisschop aanbracht, Auriolo (hedendaagsch Riolo) en Ferrara, wederzijds om hunne offergiften in goud (oro), auolo, en in ijzer (ferro). Aan Ravenna waren ook onderhoorig de steden en 't omliggend gebied van Bologna en Imola; de nabijgelegen stad van Lugo, die tot den dag van heden als teeken harer afhankelijkheid het wapen van Ravenna in haar schild voert; de Comacchio streek met hare valleien en vermaarde vischvijvers, alsmede de beroemde abdij van Pomposa. De prins-aartsbisschop van Ravenna bezat verder uitgestrekte goederen in Adria, ook Corno-Cervino genoemd. Hij regeerde over de stad Forli en omstreken, de streek van Faënza, met de welbekende plaatsen Bagnacavallo en Modigliana, de stad en 't gebied van Forlimpopoli met de voorname plaatsen Bertinoro en Meldola, de stad Cesana en afhankelijkheden, waaronder vele borchten en dorpen, het burggraafschap Bobio, | |
[pagina 546]
| |
toen Sartina, met Mercato-Sarraceno voor hoofdplaats, de streek, haven, zeekust en zoutmijn van Cervia, met de stad van dien naam, en verder ontelbare borchten rond en met de stad Rimini, waaronder het historisch zeestadje Cattolica. Wanneer wij de gouw van Emilia verlaten, ontmoeten wij de welgekende steden van Pesaro, Fano, SinigalloGa naar voetnoot(1) en Osimo, die Ravenna's heerschappij erkenden. Verders had men in het verre Sicilië het zoogezegd ‘patrimonio ‘of erfgoed der prins-aartsbisschoppen van Ravenna, en bezittingen in Istrië en in de stad Pola (Jugo-Slavia) dit dank aan de edelmoedigheid van den H. Orsus, geboortig uit Sicilië, en aan den H. Maximianus, afkomstig van Pola, die beiden den aartsbisschoppelijken stoel van Ravenna bekleed hadden, wederzijds van 379 tot 396 en van 546 tot 556. De prins-aartsbisschoppen hadden nog het recht van gerechtelijke bestraffing en uitvoering ‘de merum et mixtum imperium’Ga naar voetnoot(2) in 26 steden, dorpen en burchten van het burggraafschap Bobio. Buiten hunne aartsbisschoppelijke bediening en hunnen werkkring, genoten de kerkvoogden van Ravenna daarenboven eene veel wijdere macht en invloed over Italië, als opvolgers der Keizerlijke Exarken van Constantinopel in het blauwe Ansonië. Dit zullen wij hier in weinige woorden nader toelichten. Voor ons Katholieke Vlamingen, is dit eene zaak van | |
[pagina 547]
| |
belang, daar onze voorouders erin betrokken zijn, en het exarkaat van Ravenna steeds een der belangrijkste onder de Pauselijke Staten geweest is. Keizer Honorius, zoon van Theodosius den Groote, bracht het keizerlijk hof over van Rome naar Ravenna in 402, en maakte deze laatste, hoofdstad van het Wester Keizerrijk, zich aldaar veiliger achtende tegen de invallen der barbaren. Ravenna, na 't verblijf te zijn geweest van 13 Romeinsche keizers, zag hunnen ondergang in 476, toen de laatste hunner, Romulus-Augustulus, verplicht was door Odoaker afstand te doen van den troon der Caesar's. De koning der Herulen riep zich zelven nu uit als koning van Italië, vestigde zijn hof insgelijks in Ravenna en verbleef aldaar gedurende 17 jaren. Toen kwam er Theodoricus, koning der Gothen, hem belegeren, dwong hem afstand te doen van den troon en bracht hem naderhand om het leven. Zoo werd Ravenna nu de hoofdstad der Gothische koningen in Italië van 493 tot 540. Het was die zelfde keizer Theodoricus die de prachtige baziliek van St. Apollinarius deed oprichten, welke, met die van St. Vitalis, insgelijks te Ravenna, wereldberoemd is om hare heerlijke mozaïken der Ve en VIe eeuwen. In 540 werd zijn afstammeling Vitigius verslagen door Belisarius en Narsitus, aanvoerders van het leger van Justinianus, keizer van Constantinopel, en Ravenna wordt voortaan de stad der Exarken, of stadhouders der Oostersche keizers in Italië. Exark is grieksch, en beteekent eigenlijk afgezant, gevolmachtigde van den vorst, belast om in zijnen naam te regeeren. Gedurende anderhalve eeuw, van 568 tot 728 benoemt Bizantië regelmatig keizerlijke stadhouders in Ravenna, al te zamen 19, van Longinus tot Eutichius, tot in 728 de Longobarden, aangevoerd door Astolfus, Ravenna bestormden en zich van deze | |
[pagina 548]
| |
keizerlijke stad meester maakten. Doch hunne heerschappij was slechts kortstondig. Deze maal zouden zij te doen hebben met onze dappere voorouders! Op het woord van den Paus, snelt Pepijn de Korte met zijne dappere Franken naar de vlakten van Lombardië, verslaat de heerschzuchtige Longobarden, ontneemt hun het exarkaat van Ravenna en het Pentapolis, en offert het op in ootmoedige huldegift aan St. Pieter en zijne opvolgers, in den persoon van Z.H. Stefanus III, Paus van Rome in 755Ga naar voetnoot(1). Deze heugelijke gebeurtenis, deze offergift van het Exarkaat van Ravenna en het Pentapolis door een onzer vorsten aan St. Pietersstoel van Rome, staat in onze vaderlandsche geschiedenis met gulden letters beschreven. Ravenna en Pepijn de Korte, Constantinopel en Boudewijn IX, Jeruzalem en Robrecht II, welke heerlijke wapenfeiten, welke schitterende heldendaden roepen die enkele namen in het geheugen van iederen welgeaarden Vlaming! Daarom zeg ik: Vlamingen, gedenkt uwe afkomst! Vlamingen, kent u zelven! *** Paus Stefanus III vertrouwde het bestuur toe van het Exarkaat van Ravenna aan den aartbisschop Sergius (748-769), doch het was slechts onder Paus Leo (771-777), toen Karel de Groote de gift zijns vaders aan den H. Stoel bekrachtigde, dat de aartsbisschoppen van Ravenna voor het eerst den eeretitel van Exarken van Ravenna bezigden. Het Exarkaat van Ravenna omvatte gansch het gebied, omsloten ten Noorden door den stroom de Po, met Piacenza (Plaisance) en de Venetiaansche lagunen; ten Oosten door de Adriatische zee, ten Westen door de Apenijnen, en ten | |
[pagina 549]
| |
Zuiden door de gouw der Marcken tot Musone. De aartsbisschop van Ravenna had zijne rechtbank in de stad Rimini, waar een zijner gevolmachtigden als bisschoppelijk rentmeester verbleef, benevens meer andere zaakgelastigden voor het bestuur der geestelijke en tijdelijke zaken. Daar waren er ook in Argenta, Ferrara en in de gouwen van Bologna en Polesina, terwijl te Argenta in Ferrara een aartsbisschoppelijke rechtbank zitting hield benevens een geestelijk beheer. Van den beginne af behoorden de volgende 31 bisdommen tot het aartsbisdom Ravenna: In de gouw van Emilia, de bisdommen van Piacenza, Parma, Reggio, Modena, Bologna, Comacchio, Adria, Imola, Faënza, Bertinora, Sartina, Forlimpopoli, Cervia, Cesena, Rimini, en Bobio in Romagna; verders, de oude bisschoppelijke steden van Caorle, gelegen aan de monding der Lavenza en Tagliamento rivieren, Gavello, tusschen de Po en de Adige, en Vigovenza, wier bisschoppelijke zetel na dezes verwoesting verplaatst werd naar Ferrara. In de gouw der Marcken: de bisdommen van Cagli, Fano, Fossombrone, Montefeltro, Pesaro, Senigallia en Umano. Het laatste werd naderhand vereenigd met Ancona. Verders had men het bisdom van Gubbio in de Perugia-gouw, dat van Luni in de gouw van Genua, tegenwoordig vereenigd met het bisdom van Sarzana, en dat van BobbioGa naar voetnoot(1) in de gouw van Pavia, zóó beroemd om zijn benediktijner klooster, gesticht door den grooten lerschen monnik St. Colombanus, op het einde der VIe eeuw. In Istrië (Jugo-Slavia) het bisdom van Pola, afhankelijk van Ravenna, verders dat van Ortona in de Chieti gouw, tegenwoordig met Lanciano vereenigd, alsmede de kerken | |
[pagina 550]
| |
van Cremona en Mantova vooraleer zij als zelfstandige bisdommen ingericht werden. De aartsbisschoppen van Ravenna waren ook abten der volgende abdijen: Sant Ilario di Galiata, aan de bronnen der Ronco rivier gelegen, in het Appenijnsch gebergte; Santa Maria in Vangadizzo, in de Venetiër-gouw; San Rufillo di Forlimpopoli en San Silvestro di Nonantola, bij Modena. Na dezen vluchtigen oogslag over de aloude grootheid der kerk van Ravenna, laat ons nu de aanspraken, eeretitels en voorrechten harer Exarken-aartsbisschoppen wat nader onderzoeken. De Aartsbisschop-Exark van Ravenna had zijn eigen leger, hield een afgezant-nuntius aan het keizerlijk hof van Constantinopel en het pauselijk hof van Rome. Hij genoot het vorstelijk voorrecht van den looden zegel en had zijn eigen muntwezen. Daarvan is spraak o.a. in de bulle van Gregorius V aan Gerbertus, aartsbisschop van Ravenna (998-999), die later zelf den pauselijken stoel beklom onder den naam van Silvester II. Paus Leo X bij bulle van 18 September 1517, gericht aan Niklaas de Fieschi, Kardinaal-Aartsbisschop van Ravenna en graaf van Lavagna (1516-1523), bekrachtigde dit voorrecht opnieuw. In het stedelijk muzeum van Ravenna bewondert men nog ten huidigen dage zilveren muntstukken van dien tijd: langs den eenen kant het wapen van den toen regeerenden Paus, Leo X der Medici, en dat van Ravenna; langs den anderen kant de beeltenis van den H. Apollinarius, bescherm-heilige van Ravenna. Daar zijn ook nog zilveren geldstukken met van den eenen kant het wapen der Kerk van Ravenna, en langs den anderen kant dit der stad, en verders koperen munten met het Ravennaansch wapen en dat der edele familie De Fieschi: blauwe en zilveren kepers. | |
[pagina 551]
| |
De aartsbisschop-exark van Ravenna genoot verder nog twee belangrijke voorrechten: het recht van het ‘camauro’ of pauselijk hoofddeksel te dragenGa naar voetnoot(1), en dat van het keizerlijk palliumGa naar voetnoot(2). Dit soort van pallium, niet te verwarren met het gewoon aartsbisschoppelijk pallium, was door keizer Valerianus III geschonken aan aartsbisschop Joannes Angeloptes en zijne opvolgers. Zij genoten ook het recht van voorrang in kerkelijke plechtigheden, gingen den Paus onmiddellijk vooraf, zaten neer aan zijne rechterhand in openbare vergaderingen, en onderschreven de eerste van alle andere kerkbedienaars, de pauselijke kerkbrieven en oorkonden. Hunne praalstoeten waren buitengewoon luisterrijk. Gezeten op een prachtig rijdier gansch in het wit opgetuigd, vergezeld door eene menigte edelwachten, waren zij onmiddellijk voorafgegaan door een kruis- en scepterdrager, terwijl een ander hoveling eene zilveren bel luidde. Zij hadden het recht, gelijk den Paus, van overal het volk plechtiglijk te zegenen, uitgenomen in de stad Rome en 3 mijlen er rond en in de steden waar de Paus tijdelijk verbleef. In de oude Ursinaansche baziliek van RavennaGa naar voetnoot(3) bewondert men o.a. eene schilderij, dagteekenend van de regeering van Kardinaal-Aartsbisschop Capponi (1621-1645) waarop in bonte kleuren den exarkalen praalstoet afgemaald is. Welk prachtvertoon! Nu een woordje over de blijde intrede van den nieuwgekozen aartsbisschop van Ravenna. Na persoonlijk door den | |
[pagina 552]
| |
Paus met het pallium te zijn bekleed, werd hij aan de grens zijner geestelijke gouw ontvangen door 2 Kanunikken en 2 afgevaardigden der stad Ravenna die hem verder vergezelden. Gekomen in de stad Rimini, werd hij er plechtiglijk naar de kathedraal geleid, woonde er den goddelijken dienst bij, en vertrok verder naar het klooster St. Apollinarius in Classe, in de nabijheid van Ravenna, waar hij het avondmaal nam bij de monniken en den nacht overbracht. In den vroegen morgend, na de H. Mis gezongen te hebben in de baziliek, besteeg hij eenen troon opgericht nevens een historisch marmeren kruis en gaf van daar aan den abt, de kloostergemeente en al de aanwezigen zijn eersten aartsbisschoppelijken zegen. Vergezeld door eene groote menigte vertrok hij verder naar Ravenna. Gekomen aan de St. Laurentius brug nevens de Porta Nuova, trad hij het klein Grieksch kerkje binnen van Santa Maria in Cosmedin, en werd daar verwelkomd door den abt en zijne kloostergemeente met Grieksche huldeblijken en gezangen. Daarna bezocht hij de St. Laurentiuskerke, deed het pontifikaal gewaad aan, ontving den mijter uit de handen van den abt, besteeg een muilezel en, vergezeld van den aartspriester en den aartsdiaken van het kapittel, begaf hij zich naar de Ursicinaansche poort (nu Sesi-poort) waar de zangers van de kathedraal hem met muziek en zang begroetten, terwijl een prachtig uitgedoscht ridder, blootvoets, zijn rijdier bij den teugel nam en voortleidde naar de Ursinaansche baziliek. Aan de poort der stad wachtten twee gewapende ridders op hem met geslotene vizieren en glimmende zwaarden en betwistten hem den toegang, vroegen hem wie hij was, wie hem zond, welkdanig zijne zending en zijne geloofsbrieven waren. Na deze ondervraging kruisten zij hunne zwaarden boven het hoofd van den nieuwgekozenen herder als om ze bij | |
[pagina 553]
| |
eed te bekrachtigen en verleenden hem eindelijk toegang tot zijne aartsbisschoppelijke stad, waar hij onder een prachtig gehemelte ontvangen door adel en geestelijkheid, feestelijk vergezeld werd naar de St. Ursinus kathedraal, terwijl al de klokken van Ravenna en het Exarkaat de blijde gebeurtenis den lande verkondigden. Het burggraafschap van Bobio-Sarzina duurde voort tot in de XVIII eeuw, werd afgeschaft door de Fransche omwenteling en terug hersteld door een Motu-proprio van Pius VII in 1816. Het Fransch bestuur van dien tijd benoemde den aartsbisschop tot rijks-senator in ruiling voor zijn burggraafschap, doch zijn prinselijken titel heeft hij voort bewaard. Wat het Exarkaat betreft, de aartsbisschoppen behielden dit tot in de Xe eeuw, t.t.z. tot in 905, toen het afgeschaft werd, alhoewel de naam bleef voortleven in de geschiedenis. De aartsbisschop Gerardus o.a. die regeerde van 1169 tot 1190, bezigde den exarkalen titel voort in zijne openbare akten. Ook heeft de Italiaansche Regeering vóór eenige jaren, bij koninklijk besluit van 19n Januari 1905, den alouden eeretitel der aartsbisschoppen van Ravenna bekrachtigd: hoofden van den adel van Romagna. Wat aangaat hun geestelijk gezag, het getal der afhankelijke bisdommen van Ravenna was in de XVII eeuw gevallen van 31 op 11: Adria, Bertinoro en Forlimpopoli, Cervia, Cesina, Comacchio, Faënza, Ferrara, Forli, Imola, Rimini en Sarsina. De stoel van Bologna werd ingericht als aartsbisdom door Gregorius XIII den 10n December 1582, die van Ferrara den 27n Juli 1735. Het bisdom van Adria werd in 1818 toegevoegd aan het aartsbisdom van Udine en naderhand aan Venezië, ten gevolge eener overeenkomst gesloten tusschen Rome en Oostenrijk, waarbij de stroom Po als | |
[pagina 554]
| |
grens bepaald werd der bisdommen der Pauselijke staten. Den 22n Augustus 1855 werden de bisdommen Faënza en Imola afgenomen van Ravenna en toegevoegd aan het aartsbisdom van Bologna, en in 1909, bij den dood van den bisschop van Comacchio, werd dit bisdom onder den kardinaal-aartbisschop van Ferrara geplaatst. De prins-aartsbisschoppen van Ravenna behielden voort hun recht van voorrang. In eene betwisting tusschen den patriark van Aquila en de aartsbisschoppen van Milaan en Ravenna, werd laatstgenoemdes recht volmondig erkend op de kerkvergadering van Rome in 1046 en bekrachtigd bij bulle van Paus Clement IIGa naar voetnoot(1). Toen in een gezamenlijken brief van 6n Januari 1890 der bisschoppen van Italië dit aloude recht van voorrang werd te boven gezien, werd de zaak kerkwettig onderzocht en den prins-aartsbisschop van Ravenna in 't gelijk gesteld, zoo nochtans dat, ingeval hij deelmaakte van het Collegium der kardinalen, hij zich zou plaatsen volgens rang van benoeming. Het recht van den herderlijken zegen te geven in alle oorden, uitgenomen in Rome en omstreken, bleef voortduren en werd daarenboven in 1477 bekrachtigd door Z.H. Sixtus IV, ten behoeve van den Aartsbisschop-Exark, Kardinaal Bartholomeus Roverella. De historische blijde intrede is in ongebruik gevallen; de plechtige inbezitneming der aartsbisschoppen van hunne geestelijke gouw in de kathedraal van Rimini blijft alleen nog in voege. Nu komen wij aan het einde van ons vluchtig historisch overzicht. Het was voorwaar aan hare prins-aartsbisschoppen, dat Ravenna al hare roem en grootheid dankte, al hare | |
[pagina 555]
| |
eeretitels, voorrechten en aanspraken, toen zoovele steden en burchten over bergen, dalen en zeeën, hunne tijdelijke en geestelijke heerschappij erkenden. Eerstgeborene van Rome, met haren grooten apostel en martelaar St. Apollinarius, tijdgenoot van St. Pieter en door hem gestuurd, die niet alleen Ravenna, maar gansch het omliggende gebied tot het kristen geloof bekeerde; met hare reeks van meer dan 100 heiligen en gelukzaligen, waaronder de groote H. Petrus Crisologus en de H. Petrus Damianus, kerkleeraar; de H. Romualdus, stichter der Camaldulen; met hare onafgebrokene lijst van herders, aartsbisschoppen, exarken, kardinalen, steeds zóo verknocht aan St. Pieter's stoel gedurende den loop van 20 eeuwen, ziedaar den oorsprong, de reden van Ravenna's onvergelijkelijke zedelijke en tijdelijke grootheid in de geschiedenis van Italië en der kristene wereldGa naar voetnoot(1). Dit bekenden o.a. twee Pauzen: Gregorius V in zijne bulle van 997, beginnende met ‘Oportet merito Sanctam Ravennat’ en eindigend: ‘eius reintegratur honoribus’Ga naar voetnoot(2), | |
[pagina 556]
| |
en Paus Benedictus XIV, inboorling van Bologna, in zijne toespraak van Beloken Paschen 1748 ter gelegenheid der wijding van de St. Apollinarius baziliek te Rome: ‘Sappiamo che non solo la chiesa di Bologna fù in antico soggetta alla Ravennata, ma che a Bologna fosse da Sant' Apollinario annunciata la Cattolica Fede, allorchè per tutta l'Emilia Egli seminava il Vangelo di Gesù Cristo.’ Geschiedkundige daadzaken blijven, en moge een blazoen vervallen, daarmede wordt zijn verleden toch niet uitgewischt. Grootsche verledens schatten wij hoog! Ravenna's glorie, majesteit en waardigheid roemen wij hoog, verpersoonlijkt in de eeuwenoude, onvergelijkelijke St. Apollinarius kerk van Ravenna la Gloriosa! A.R. Vincke, Norbertijner abdij van Tongerloo. | |
Bronnen:G. Loreta, Le Prerogative della chiesa di Ravenna. 1910: Zattoni, Origine e giuridizione della metropoli ecclesiastica di Ravenna. 1914; Ricciardi, L'antica dipendenza dei vescovi d'Emilia e del' E sarcata di Ravenna dalla Chiesa Ravennata. 1889; Mazzatinti, Gli Archivi della Storia d'Italia, B. III; M. Fantuzzi, Monumenti Ravennati, 1801; A. Tarlazzi, Ravenna (Mon. stor. prov. Romagna) 1872; B. Spreti (Graevius), Della grandezza, rovina e ristoramento della città di Ravenna, 1574 - Memorie storiche, 1822; Rossi, Historia Rav., B.X, 1572; Fabri, Sacre Memorie, 1664; P. Luther, Rom und Ravenna bis zum 9. Jahrh,, 1890; C. Diehl, Étude sur l'administration Byzantine dans l'exurchat de Ravenna, 1888. |
|