Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 437] [p. 437] Orgellied. Daar komt weer de storm van het orgel opstaan, De vloed, de vloed komt gevloden! Hoor den ruisch aanslaan Van het roerend geweld, Hoe het zwelt, hoe het zwelt naar mijn polderveld: Mij daveren al de dijken... Het bruischt mij in top, Geen dam houdt het op, Mijn kantlende wallen bezwijken: Een gulp in het land... en het land wordt mee Het wijde gewemel der winnende zee! De zee van het orgel in 't land van mijn ziel, Mijn ziel hoogzee zonder kusten! In eindloos gewiel Mijn engheid vervloeid, Mijn wezen vrij-uit naar zijn wijdten ontboeid, Geen stamelen meer en geen duiden, [pagina 438] [p. 438] Maar een stem en een woord, Het zee-akkoord, Het luid-uit uitluiden Van mijn ziel haar wee en haar deinende pijn: Dat aan 't eind, dat aan 't eind steeds een einder moet zijn! 'k Ben voor 't bruisen gemaakt van een boordlooze Zee, Voor een opene wending van baren, Voor het hoog ‘Hoezee!’ Dat zal hangen in 't ruim Als de Zon in mijn zee zal staan met goudschuim, Als mijn zee geen zee en gewiegel, Maar in 't hel aanzicht Van het Licht zelf licht Zal zijn, een Zonnespiegel, Als ik zee in uw Licht, als ik zon zal zijn In den gloed en het goud van uw Zonzee-Zijn! L. Reypens, S.J. Vorige Volgende