| |
| |
| |
| |
Kroniek der Vlaamsche beweging.
Het uitzicht der dingen.
Indien het Parlement niet zoo vaak bedrieglijk was zou men haast vermoeden gaan dat het zwaartepunt van den Vlaamschen strijd voortaan te zoeken valt in die groote onesthetische zaal waar honderd zes en tachtig menschen min of meer geregeld dagbladen lezen, brieven schrijven en ook wel eens vlagen van toorn door vlagen van welsprekendheid laten afwisselen.
Het is wel een zonderling feit, de moeite waard om aan te stippen, dat vrijwel alle kwesties, tot zelfs het vrouwenstemrecht, slapjes worden afgehandeld maar dat de minste zijlingsche zinspeling op de Vlaamsche kwestie voldoende is om een wind van tempeest in den tempel der Natie te doen opgaan. De vlaamsche kwestie heeft thans, evenzeer als een partijschap, een indeeling in de Kamer teweeg gebracht.
Al de menschen welke daar zetelen hebben er nooit genoeg aan te herhalen dat hun Belg-zijn den voorrang heeft over alle ingeborenheid of natuurlijke neiging; een vijftal menschen uitgezonderd die met even veel
| |
| |
nuchterheid over de zaak spreken, als zij erover denken. Maar één woord is voldoende: dan daveren de banken onder de vuistslagen en van al die Belgen is geen schijn meer te bespeuren: Vlaming staat tegen Waal en franskiljon.
Een heele ommekeer is dan ook binnen die muren geschied: oude partijleiders hebben de verjongingskuur medegemaakt; midden de vele jongeren welke de vlaamsche beweging als een atmosfeer rondom zich voelen, nemen zij een eigen plaatsje in. Zij zijn de cerebrale flaminganten, die lang niet van een combinatie afkeerig zijn, die meer vlaamsch denken dan zij vlaamsch voelen, maar die het gezag van hun naam en de ervaring van hun parlementair verleden aan de beweging van Vlaanderen hebben geschonken.
En naast hen, de velen die meer rechtstreeks gegroeid zijn uit de beweging, of die meedobberend, een riemslag bijzetten in hun vaart stroomafwaarts.
Er is veel kwaad gezeid van het programma der vier punten, haast zooveel kwaad als van de veertien punten welke den oorlog gewonnen en den vrede verloren hebben. Maar één zaak is van onschatbaar voordeel erin gebleken: dat een concentratie mogelijk was zooals deze welke thans in ons Parlement is geschied.
Ons Parlement! Laten wij goed begrijpen. Ons Parlement is de kamer en niet het huis voor geretretteerden dat men Senaat noemt. Dit achtbaar lichaam waar toch ook wordt gestemd, komt, in de opinie van de menschen, heelemaal niet in aanmerking. Het is op zich zelf reeds een bewijs hoe in Vlaanderen het flamingantisme evenwijdig loopt met de democratie, dat er een oneindige afstand bestaat tusschen Kamer en Senaat over de oplossing van de vlaamsche kwestie. Onder de zegening van die fonkelmooie muurschilderingen waar eeuwen van slaafschheid en seigneurie in werden vastgelegd, is de feodale gedachte daar nog in leven gebleven.
Maar de kracht van de Vlaamsche Beweging, thans evengoed als vroeger, ligt niet in de Kamer te zoeken. Slechts eene geestesrichting welke stop staat kristalliseert zich in het Parlement: de katholieke opvatting vóór den oorlog, de liberale op dit oogenblik. De krachten welke buiten deze parlementaire sfeer liggen zijn feitelijk de eenig betrouwbare voor de vastheid van de vlaamsche gedachte.
Stellig, alle katholieke volksvertegenwoordigers uit Vlaanderen, met
| |
| |
uitzondering van een paar antiquarische curiositeiten, hebben het bepaalde vlaamsche minimumprogram onderschreven. Menig onder hen heeft gebogen voor den wil van de kiezers, maar de lippen hebben toch het ja-woord uitgesproken en de parlementaire vlaamsche groep telt in hen zooveel eenheden te meer. Men vergete echter niet dat de ijver en standvastigheid van menig kamerlid in rechtstreeksche verhouding staat met de levenskracht van de vlaamsche vereenigingen uit hun arrondissement. Het is dank aan die vereenigingen dat de katholieke partij in Vlaanderen feitelijk het minimum program in haar statuten heeft opgeschreven; van die vereenigingen ook zal het verdere lot afhangen van de parlementaire actie der Vlamingen.
De vlaamsche Kamergroep trouwens geeft slechts een heel kalm beeld weer van de stroomingen in het vlaamsche land. Buiten de welbekende minimum-eischen komt geen verdere richting in de besprekingen voor, de frontpartij natuurlijk niet meêgerekend in deze algemeene vaststelling. En die effenheid welke het vlaamsche gedeelte van het parlement vertoont, is juist geen gave afbeelding van den vlaamschen strijd. Het eenige wat er uit zou te besluiten vallen is dat al de leidende krachten, ook op politiek gebied, zich in het teeken hebben gesteld van het vlaamsche rechtsherstel, dat alle reactie tegen de Vlaamsche Beweging in het katholieke kamp verdere werkelijke meêzeggenschap heeft verbeurd.
Deze oorlog heeft ons meer zelfstandige menschen gegeven in Vlaanderen; zij die thans aan het jammeren zijn over ontbrekende eenheid, bejammeren, op onbewuste wijze misschien, het opkomen der zelfstandigheid van de onderscheidene vlaamsche krachten. Als ik hier in alle oprechtheid mijn eigen meening uitspreken mag, dan is het om te zeggen dat ik de verscheidenheid van thans verkies boven de zoogezegde eenheid van vóór den oorlog.
| |
Stroomingen.
Want dat was een eenheid uit noodzakelijkheid des middels. Waarover kon men het oneens zijn als men niet eens een algemeen program had uitgediept dat grondige verscheidenheden in de opvatting kon laten geboren worden? Wij hielden aan elkaar vóór fragmenten van een program, zooals Hoogeschoolkwestie en legerkwestie over dewelke geen oneenigheid mogelijk was; ja, heel den strijd van de laatste jaren
| |
| |
was samengetrokken op één punt: de vervlaamsching van Gent. En zoo onmiddellijk was die betrachting, zoo ganschelijk beheerschte zij heel het vlaamsche streven, dat verdere beschouwingen op het achterplan bleven. Wel gingen er een paar stemmen op voor bestuurlijke scheiding, maar dit viel niet hooger aan te slaan dan een tijdelijke geprikkeldheid over het stoute schrift: ‘Lettre au Roi’ van den heer Destrée die wel geroepen schijnt om heel zijn levensdagen door en over alle kwesties waar hij ooit aan raakte, te verbranden wat hij heeft aangebeden.
Vanaf het oogenblik dat men al die punten niet meer beschouwde als op zich zelf staande, of liever als uitsluitend vallend in de onmiddellijke sfeer van betrachtingen, kon die eenheid, die kleurloosheid, niet langer behouden blijven. Want een naast elkaar schikken van elementen is nog geen program. De kwestie van het verband dat, door de verwezenlijking, van die onderscheidene punten, in het Belgisch kader geschapen werd, van de feitelijke uitkomst van den cultureelen strijd, van den samenhang tusschen taaltoestanden en economische noodwendigheden, moest onvermijdelijk een schifting in de opinies teweeg brengen.
Zoo staan thans wij in Vlaanderen voor de sterke stroomingen welke de vlaamsche gedachten kruisen.
Mijn taak is het niet pro of contra te pleiten. De voorstanders van zelfbestuur of van de cultureele autonomie met bestuurlijke aanpassing hebben trouwens op voldoende wijze hun wederzijdsche beweegredenen laten kennen. Maar het is wel van belang den toestand te belichten welke, door het bestaan van beide richtingen in Vlaanderen geschapen werd.
Men meent soms het onderscheid tusschen beide door loutere opportuniteits bekommeringen uit te leggen. Dit is een dwaling. Zoo niet zouden beide groepen niet in theoretisch, alleen in chronologisch opzicht van elkaar verschillen. En die verwarring is niet alleen levendig bij degenen welke van uit een Brusselsche music-hall over de belangen van het land filosofeeren, maar ook bij vele goede menschen uit Vlaanderen. Waar de de eene richting niet verder loopt dan die oplossing waar het cultureele vraagstuk onmiddellijk bij de taalkwestie aansluit, draaft de andere door op het terrein waar ook kwesties oprijzen buiten rechtstreeksch verband met de factors welke niet onmiddellijk van het taalvraagstuk afhankelijk zijn. Voorzeker, het cultureele complex van een volksleven schiet zoo ver wortel dat er kan naar gezocht worden in de meest onvermoede
| |
| |
diepten. Maar dit complex wordt nauwkeurig afgesloten door de eenen, terwijl de anderen het een onbeperkte ruimte geven.
Heel makkelijk is het niet om met stiptheid te bespreken het uitzicht van Vlaanderen na de verwezenlijking van elk der beide programma's. De verhouding tusschen de centralisatie van het Belgische staatswezen en een, op cultureel gebied autonoom Vlaanderen, laat zich niet licht formuleeren terwijl anderzijds niet met alle eenvoudigheid des harten kan worden uitspraak gedaan over medezeggenschap van de algemeenheid in regionale toestanden en belangen. Juist die afbakening is door de voorstanders van zelfbestuur slechts in een algemeene formule vastgelegd.
Beide stroomingen zijn hunne bedding steeds dieper aan het graven. Daar zijn rijke krachten in Vlaanderen gewassen, daar is toewijding en idealisme. Maar de omstandigheden zullen op de onmiddellijke versterking van de eene of de andere groep een ontzaglijken invloed uitoefenen. Het verwezenlijken, één voor één van de punten van het minmum-program, te beginnen met de vervlaamsching der Gentsche hoogeschool, zal voor de naaste toekomst van de groepen beslissend zijn. Een verwerpen door een meerderheid van Walen en Franskiljons zou een zeer sterke aanwinst met zich brengen van de gedachte van zelfbestuur. De bittere ondervinding dat gelijke medezeggenschap van Walen en Vlamingen, over Vlaamsche aangelegenheden ten ongunste keert van de Vlaamsche betrachtingen zou zeer velen afkeerig maken van een stelsel dat aan een bespottelijke en anti-demokratische minderheid toelaat het noordergedeelde van het land in vazaalschap te houden door de overmacht van het zuidelijke gedeelte. Zij die meenen dat zulke misslagen zijn goed te praten met een paar volzinnen welke een applaus-graag Parlement toejuicht, dat gemeenzaam gedragen lijden een argument voor unitaristische wantoestanden is, zullen bittere ontgoochelingen niet lang ontloopen.
| |
De hoogeschool.
Met de hoogeschoolkwestie zijn wij gekomen tot in het hart van de huidige strijdperiode.
De eerste Minister heeft verklaard dat er niet één, maar vele vlaamsche kwesties bestonden. De heer Delacroix is een Brusselaar en zijn kijk op die zaken geschiedt door een brusselschen bril. Onze Premier meent
| |
| |
namelijk dat onderwijs en leger, gerecht en bestuur van elkaar los te maken vraagstukken zijn welke, afscheidbaar van elkander, een verschillende oplossing kunnen krijgen.
Vandaar die opvatting welke hij heeft van de taalcommissie welke één voor één de onderscheidene vraagstukken moet instudeeren en de voorgestelde oplossingen onderzoeken.
De heer Delacroix heeft ongelijk de Vlaamsche kwestie in compartimenten te zien: daar is maar één Vlaamsche kwestie welke zich openbaart in een complex van elementen. En die kwestie is het principe der eentaligheid van Vlaanderen. Dit principe wordt het scherpste gesteld in het hoogeschoolvraagstuk.
Want hier moet al of niet het vonnis worden uitgesproken over die zoo gezegde tweetaligheid welke slechts bestaat in het feit dat, verspreid in de Vlaamsche massa, hier en daar een groepje woont van menschen die zich door hun taal buiten het volk hebben gesteld. Alle andere kwesties mogen de gewenschte oplossing krijgen, zelfs wat het leger betreft: zoolang de hoogeschoolkwestie niet geregeld is naar Vlaamsche vereischte, blijft de oplossing van het Vlaamsche vraagstuk feitelijk ongedaan.
En de kansen voor deze oplossing zijn vooralsnog onzeker.
Uit de stemming in de afdeelingen hebben wij lang niet onaangename gevolgtrekkingen kunnen opmaken. Het is waar dat de tegenstanders met gewilde luchthartigheid bij al hun goden hebben gezworen dat zulks niets te beteekenen had. Een Antwerpsch krantenmensch die dagelijks meer en meer een pathologische curiositeit wordt, haalde er zelfs deze gevolgtrekking uit dat, op 186 kamerleden er maar 62 de vervlaamsching genegen waren. Met dezelfde logica had men hem kunnen toevoegen dat er op de 186 maar 58 tegen waren geweest. In alle geval, afdoende mag die stemming niet heeten en veel gissingen blijven over.
Het lot van de Vlaamsche hoogeschool ligt niet in handen van de Vlamingen: daar zijn de posities reeds afgebakend. De rechterzijde uit Vlaanderen is er voor met uizondering van een paar relikwiën uit een parlement dat de democratie beschouwde als een soort brontosauros; de vijftien liberalen zijn er tegen, een viertal loffelijke uitzonderingen terzij gelaten. Die hebben als woordvoerder den heer Braun gekozen die door afkomst, naam en daden voorbestemd is om in nationale aangelegenheden de spreekbuis te zijn van een partij welke doodgeduwd wordt door den
| |
| |
tijd. Zoon'n partij als tegenstrever hebben is een argument te meer voor het democratische karakter van de beweging.
Blijft nog de socialistische linkerzijde. En hier is de leelijke vlek. Twee invloedssferen vallen duidelijk aan te merken: die van Huysmans, intellectueel de sterkste van de Vlaamsche socialisten; die van Anseele welke zijn sukkelaars als Lampens en Cnudde en zijn niet ontwikkelden als De Brume in zijn kring rekent.
Alles te zamen genomen, moet het duidelijk zijn voor Brusselaars en Walen dat Vlaanderen, het democratische en intellectueele Vlaanderen, de vervlaamsching als eenige oplossing gedoogen kan.
Maar ook de Walen en de Brusselaars hebben medezeggenschap - en zij geven de beslissing.
Het ruime aandeel van de katholieken in dit opzicht valt alras in het oog. Wel is de kwestie der Hoogeschool geene partijzaak, maar tevens valt ook, in het algemeene kader van de katholieke partij, rekening te houden met het feit dat heel de vlaamsche rechterzijde een vast bepaald standpunt heeft ingenomen over een kwestie welke op onbetwistbare wijze in allereerste plaats Vlaanderen aanbelangt. Ten aanzien van zulke toestanden zijn overwegingen van stevigheid en blijvende verstandhouding in de partij niet overbodig. Een stugge tegenstand van de bijna algemeenheid van de katholieke Waalsche groep, tegen wat de katholieke Vlaamsche groep als een zaak van onaanvechtbare rechtvaardigheid beschouwt, zou de deur openzetten voor vele wrijvingen. Zelfs voor kwesties welke geen onmiddellijk verband houden met een partijregeling is het gevaarlijk twee gansch tegenstrijdige, compacte groepen te hebben. Vooral in deze omstandigheden kan, bij de vele vrije kwesties die zullen opduiken, die band van sympathie, van instinctmatige saamhoorigheid zelfs bij betwistbare vraagstukken, een diepgaande meeningsverschil ver strekkende gevolgen hebben.
De zeer gunstige vertegenwoordiging welke de rechterzijde naar de taalcommissie heeft gezonden, schijnt er op te wijzen dat met die toestanden werd rekening gehouden.
Hetzelfde mag, spijtig genoeg, niet gezegd over de socialistische afgevaardigden. De Vlaamsche opinie heeft hier haar rechten niet gekregen. Het valt te verwonderen dat Huysmans, die gaandeweg heel de Vlaamsche partijfractie beheerscht geen gunstiger uitslag heeft weten te bereiken.
| |
| |
| |
Walen en Vlamingen.
Dit brengt ons meteen op de verhoudingen welke in het Parlement bestaan tusschen Vlaanderen en Wallonië over de regeling van de Vlaamsche kwestie.
Het heeft een tijdlang als axioma gegolden dat niet de Walen op den weg zouden gestaan hebben van de vlaamsche wedergeboorte. Dat het de caste uit Vlaanderen was, de franskiljons, de meesters van de economische factors in Vlaanderen, die liberale of liberaal getinte burgerij welke de tradities van 1830 vereeuwigen wilde en de lijn houden tusschen het vulgaire en het deftige.
Onze franskiljons zijn thans in het hospitaal der ongeneesbaren geland. Democratie, door de machtige stembus, heeft de invloed van goud en gezag vernietigd; de middeleeuwsche toestanden welke in Vlaanderen nog te vinden waren, groeien weg. De pers in Vlaanderen opent den weg naar de vlaamsche eenheid. De Brauns en de Mechelyncks en de Strauss (heerlijke namen) komen als onwezenlijke verschijnselen voor; hun taal wekt bevreemding als een echo uit een tijdperk dat afgesloten werd. Wie de gelegenheid heeft in de Kamer hun bedrijf na te gaan, kan vaststellen hoe moedeloos, zonder houvast, zij zetelen te midden de gewijzigde en frisscher atmosfeer van het land. Om ze werkelijk te zien in hun natuurlijk kader, moet men ze weervinden op een van die bonte muurschilderingen uit de parlementaire plechtigheden, als de ouderen van dagen, de kaalhoofden en de grijs-gebaarden, met ernst en statigheid: een cavalcade als nationaal werk bijwoonden.
Zij zijn op en weg. Hun intellectueele kracht ligt verdord in de boeken van een voorbij regiem, hun staatsmanschap wordt teruggedrongen naar de bestuurstafels van vennootschappen en naamlooze maatschappijen. Vanaf het oogenblik dat de massa een faktor is geworden, wordt het openbare leven voor hen eene woestenij. Hun pers kwijnt weg, hun beroemdheden sterven uit, geen jong geslacht draagt hun taak over maar een nieuwe tijd.
Waren de franskiljons, alleen de vijand van de vlaamsche hervorming, dan wordt de franskiljon morgen in een museum van oudheden opgeborgen.
Maar jammer genoeg is zulks het geval niet.
Ik herinner mij nog heel wel hoe ook in den gouden studententijd van
| |
| |
het vóór oorlogsche Leuven, geen flamingantische vergadering gehouden werd of men stelde, theoretisch ten minste, de walen buiten alle verantwoordelijkheid voor het pijnlijke lot van Vlaanderen. Maar geen uurtje nadien was men slaags geraakt met de broeders uit Wallonië; dan ging men eenzaam naar het hok al filosofeerend hoe de meest banale praktijk de liefelijkste theorie naar den bliksem slaat.
Neen, niet alleen den bloedarmen franskiljon vinden wij op onze baan ter vlaamsche ontvoogding. De noodkreet van de achteruitgedrongen latijnsche voorwacht werd in Wallonië vernomen; en vanuit Frankrijk, via Brussel, en van uit Wallonië komt steun opgedaagd.
De jongste gebeurtenissen in de Kamer hebben de natuur de conventies laten doodschreeuwen: Belgen, belges tout court, zitten er haast niet op het parlementaire kalfsleder. De natuurlijke aandrift, de stem van het bloed, dreunt hooger op dan de schetterende Brabançonne.
Dit is een zaak van gevoel en een zaak van belang. Wel begrijpelijk is het dat een waal zoo maar niet goedschiks een kolonie laat vlotten waar zijn onwetendheid van de landstaal tot nog toe een aanbeveling was. Een ommekeer in den staat van zaken ontneemt hem het feitelijke monopool van administratie en bureelratterij. Het is trouwens een begin van het einde voor de cultureele superioriteit aan dewelke hij zich ook in Vlaanderen, meest van al in Vlaanderen, deelachtig voelde.
‘Le coeur a ses raisons que la raison ne connait pas’. Een paar menschen uitgezonderd, is geen bodem zoo onvruchtbaar als deze voor alle overtuigende arbeid. Dit kleinscheepsche imperialisme, het intiemste kind van egoïsme, is zóó natuurlijk; voorrecht blijft doof waar het recht een einde van het voorrecht beteekent.
In België loopen twee sferen; Walen en Vlamingen doen steeds voort aan hun eigen kruisloop van argumenten; elk van hen redeneert voor de eigen menschen. In de verhouding tusschen beide elementen is nu eenmaal, hoe zonderling het ook klinken moge, het verstandselement het zwakste. Tot op het oogenblik dat, achter een eisch tot vervlaamsching, geen voldoende kracht zat, hebben de Walen zelfs maar het recht op vlaamsch hooger onderwijs niet willen erkennen. Thans ontkennen zij beslist het recht tot vervlaamsching.
Met het geschil over de Vlaamsche Hoogeschool is het teeken der tegenstrijdigheid over België geheven. Trachten wij niet te begrijpen, het is een, laten wij zeggen, physische onmogelijkheid. Onze geest is
| |
| |
anders, onze opvatting over cultuur, ons begrip van rechtvaardigheid, met één woord: onze persoonlijkheid is anders. Wat men ook ingeroepen heeft aan argumenten uit de economie welke alles moesten effenen, wat men ook zingt van gemeenzaam lijden, van redeneeringen welke alles vermogend zijn: wie tegen de natuur ingaat vaart stroomopwaarts. Het gemis van individualiteit dat, te zamen van het gemis van cultuur, in Vlaanderen valt waar te nemen, heeft het diepgrondige verschil van geaardheid nog niet vermogen naar voren te brengen. De eerste opbloei van een raseigen vlaamsche cultuur zal hierin voor velen een openbaring zijn: geheel ons geestesleven slaat een andere richting in, ons onderwijs heeft andere behoeften, de meest elementaire begrippen berusten op andere grondslagen. Dan zal het misschien voor velen klaar worden hoe een identieke opvatting van een kwestie als de vervlaamsching der Hoogeschool onmogelijk was, hoe een inenten van de aanschouwing van een volk ondoenlijk is op een ander volk.
Laten wij hierin berusten. De beste argumenten om Waalsche persoonlijkheden over te halen zich niet schrap te zetten tegen de Vlaamsche eischen, zijn niette vinden op het domein van het cerebrale. De virtuosen van de politiek moeten hier de uitkomst zoeken.
| |
Literatuur.
Papiernood en duur leven hebben den vloed van brochuurtjes met dewelke de Vlamingen hun papieren strijd voerden, op aanzienlijke wijze ingedijkt. Theorie wordt ons, buiten de dagbladartikels om, onthouden en de leeuw brult niet meer in vele bladzijden geestdriftig betoog.
Eén vlugschriftje heeft de aandacht gaande gemaakt door sierlijke uitgave en gunstig onthaal. Het Laatslaapstertje van Vlaanderen wordt er met alle gemanierdheid van de wereld aan herinnerd dat er na den middag niet langer moet worden gegeeuwd; de Eva van Vlaanderen wordt voor den spiegel geplaatst om te zien of, door geen optisch mirakel, geen Maria van Vlaanderen zou weerkaatst worden.
Zooveel goeds werd er over geschreven dat ik een beetje verschuchterd ben om stilletjes te zeggen: ‘Bedaard, mijn vrienden. Laten wij geen Roeland luiden in een kappelletje van rococo’.
Modieus is het zeker, en het past in het seizoen als de serre-bloemen doen vergeten dat de geur van ruimte ademt door andere jaargetijden.
| |
| |
O zoo omzichtig wordt aan onze juffertjes gezeid: ‘Kindertjes, nou 's netjes wezen, hoor!’. Met zoo'n airtje van ‘wat zeg je daarvan’ wordt ge-evangelied.
Van brutaliteit houd ik niet, maar tusschen een oprecht en kleurig woord en dàt proza is de afstand onmetelijk. En ik kan me maar niet in het hoofd krijgen dat odeurtjes-proza en vaseline-betoog de Eva's tot Maria's zullen maken.
‘Sauf votre respect’ is dit het weinigje kwaad dat ik erover te zeggen had.
|
|