omkranst: uit 't doorschijnend glas der groene zee wekt het zwaard van den steven het versch witte schuimgebruisch, voorop; - dan, al het leven der golf die langs het schip in helderen en stroomenden waterval met ronde lijf overkromt en diep wegduikt; - en al 't leven, dáár achter, der uitbruischende, ziedende plassen: wij zijn in eene zuivere witte roosvangolven op de groene zee.
***
Dan, de zeestroomingen, de voortschrijdende banen der zee dweersen de woestijn van water; - van verten ongekend voeren zij hunnen breeden vloedweg altijd voort, zwijgend in hunne machtige spoedige vlucht ter bestemming, zwijgend, ongestoord door 't scheepjen dat hen kruist, altijd nieuw en wemelend op hunne gladde oppervlakte met duizend schuim- en kolkenwentelingen;- altijd voort, de machtige zeebanen die niemand en niets dragen, de breede straten die landen met landen verbinden; ledig, vrij en grootsch in het aanschijn van den hemel.
***
De blauwe zee in den stralenregen, de zee boordevol, zwoegt zij, of klatert zij niet eerder in den openen dag?
Elevaverunt flumina, Domine, elevaverunt flumina vocem suam... Mirabiles elationes maris.
Les flots ont élevé, Seigneur, les flots ont élevé leur voix...
De zee spreekt, de vlakke waterwereld is één in een klaar en sterk geklater.
Maar in het luchtruim, erop, gaat de krachtige adem die zee en hemel bezielt, de zeelucht die rein uitwiekt tot alle wereldeinders.