Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Peter Benoit.
| |
[pagina 33]
| |
was op den eersten grooten man dien ik van dichbij zag, op zijn kinderlijk gouden hart, zijne plotse ingevingen, zijne sterke overtuiging, warme gemoedsbeweging, kortom de gansche geniale verschijning. Verliefd, zooals een kind dat kan zijn, met totale overgaaf van zich zelf en verterend vuur, maar ook niet zonder knaging - een kindergeweten is zoo teer! - en mijn afgod was immers een gehuwd man. Arm groot man! uit dat huwelijk sproot al zijne ellende. Had zijne echtgenoote maar een sprankel gehad van het geestdriftvuur dat eene reine kinderziel vervulde, wat hadden de kansen anders gekeerd! - Indien Benoit, als zedelijk mensch, zijn tol heeft betaald aan de krankheid van het vleesch, wie zal durven beweren dat zijne vrouw niet de zwaarste verantwoordelijkheid daarin draagt? Doch ik ben verre van de vraag die ik, al beginnend, stelde. En toch misschien niet, want die herinneringen uit onze vroege kinderjaren werpen een schril licht op latere levenservaringen. De kinderblik, onbeneveld door eigenbelang en driftenopwellingen, is zoo helder en scherpziende. Zooals ik Benoit oordeelde in kindsheid en jeugd, zoo was hij inderdaad: een groote tusschen de grooten, een onbaatzuchtige dweeper met kunst en volksgrootheid, een man uit een stuk, geniaal van opzet en sterk van overtuiging. En dit komt in een helder licht te staan in Dr. Baccaert's boek. Is het dan niet de beslissende biographie, die al de bijzonderheden uit het leven van den held meedeelt, dan is dit werk iets gewichtigers en meer: na zijne lezing, rijst voor den geest de gestalte van een der forsigste mannenmenners die ooit bestonden, van den schepper eener reusachtige beweging. Ja, Peter Benoit was al wat mijne kinderoogen in hem zagen: groot in ontwerp, groot in daad. | |
[pagina 34]
| |
Als meisje heb ik al zijne triomfen meegevierd: eerste uitvoering van ‘Lucifer’ te Brussel, waar eene jubelende menigte hem na 't onzaggelijk slot omringde; eerste triomfantelijke uitvoering van De Schelde te Antwerpen, waar hij met koningsgebaar koren en orkesten ter zegepraal leidde - de zegepraal der Vlaamsche gedachte -; De Oorlog in 1873, De Oorlog op 't eerste Antwerpsche festival in 1876 - benevens de onvergetelijke Negende Symphonie! - het Drama Christi, een zijner zuiverste meesterwerken, in de St. Joris-kerk. Alles, alles vond weerklank in ons hart, alles vervulde ons met gloeiende geestdrift. Later zette de reactie in; de menschelijke feilen en tekortkomingen werden zichtbaar, en de bewondering verminderde - zelfs voor het kunstwerk. En toch, 't was de geestdrift die klaar zag. In al de laatste jaren, telkens ik iets van Benoit te hooren kreeg, kwam het mij als een donderslag treffen, hoe echt schoon en gootsch die kunst was. ‘Presque un génie,’ heeft Ernest Closson eens het diepe woord gezegd, en 't is hij ook die Benoit's treffende verwantschap met Beethoven in 't licht heeft gesteld. Ja, Benoit was geniaal, was een groote, en zoo in zijne kunst, zoo in zijn leven. Onmisbaar zal voortaan Dr. Herman Baccaerts studie zijn waar men dat wil bewijzen. - Is hooger lof mogelijk? M.E. Belpaire. Antwerpen, 19 November 1919. |
|