Die beide boeken zijn slechts een aanloopje: in 't eerste pleit hij voor een algemeen Italiaansch, gepuurd uit de dialecten; in het tweede stelt hij de wetten voor het dichtersgebruik van het ‘vulgare illustre’ of ‘altissimum vulgare’.
Maar in vroeger werk van hem, in ‘Il Convito’, heeft hij in beknopter vorm gezegd wat hij over zijn Italiaansch te zeggen had. 9 hoofdstukken van de 13, die het ‘Trattato primo’ behelst, zijn gewijd aan de verdediging van de rechten der volkstaal.
Alles kan hier niet worden meegedeeld. Wie de zaken ‘in extenso’ verlangt mag zich de moeite getroosten er den volledigen Italiaanschen tekst op na te slaan. Aan het volgende, daaruit vertaald en voor ons hedendaagsch begrip in wat makkelijker en beknopter betoogtrant gezet, hebben wij kluivens genoeg:
‘De liefde voor zijn eigen taal is elken mensch aangeboren. Die natuurlijke liefde zet den minnaar aan voornamelijk tot drie dingen: 1) het beminde voorwerp te verheerlijken; 2) het beminde voorwerp afgunstig te koesteren; 3) het beminde voorwerp te verdedigen.
Met die drie gevoelens omring ik mijn moedertaal...
Die verdediging vooral is noodig thans tegen zoovele belagers, die boven haar het Fransch verkiezen, zeggende dat het Fransch beter is en schooner. Aan de gemeenigheid van die kerels zal ik het volgende hoofdstuk wijden:
Tot eeuwige oneer en schande van die slechte Italianen, die een andere volkstaal aanbevelen en hun eigene minachten, zeg ik dat zij daartoe worden aangezet door vijf afschuwelijke drijfveeren: 1) door ontaarding van oordeel; 2) door kwaad inzicht; 3) door zucht naar ijdele glorie; 4) door nijdige rechtsmiskenning; 5) door laagheid van gemoed.