| |
| |
| |
Eenige gedachten over ‘De rechte lijn’
van Jan Fabricius
De Rechte Lijn is misschien van al onze moderne Nederlandsche stukken dat, hetwelk het hoogste in de volksgunst aangeschreven staat. En het is een dubbel verheugend feit, ons door-zuivere-kunst-moeilijk-mee-te-sleepen publiek in geestdrift te zien opgaan voor dit stuk, dat eene verheerlijking is van wilskracht en beginselvastheid, hoog en klaar opbloeiend tegen een achtergrond van benepenheid, laffen zwans of gluiperige geldzucht. De reden van die sympathie moeten we echter nog wel in wat anders zoeken en me dunkt, dat we, om ze te verklaren, nadruk moeten leggen op de sobere, doch pakkende dramatiek, die van af het eerste bedrijf van dit stuk in een regelmatigen climax opgaat tot het mooi-dramatische en zeer aangrijpende slottooneel. Er ligt zooveel ronde eerlijkheid in het leven van dien man, die door eigen werk en wilskracht is opgeklommen, die recht door zee zijn taak volbrengt en niets vraagt dan enkel de mogelijkheid om te werken; die eindelijk als eenige belooning wenscht, alles wat hij verdiende te mogen deelen met haar, die hij verkozen had. En des te pakkender is het, als deze vrouw, van wie hij zoo roerend-eenvoudig zei, dat ‘ze het goed zou hebben bij hem’ en van wie hij hoopte, dat ze in zijn leven de teerheid en mooiheid zou brengen, waaraan hij behoefte had, - als diezelfde vrouw hem ten onder brengt, door hem te treffen in zijn eenig kwetsbaar punt:
| |
| |
zijn geloof aan wat hij meende, schoon en goed te zijn rondom hem. Dáarom viel hij, omdat voor de eerste maal in zijn leven hij twijfelde, omdat voor de eerste maal ‘hij niet wist, hoe hij doen zou wat hij doen moest.’
* * *
Men heeft Wilko de Hond dikwijls vergeleken met Mathijs de Sterke uit ‘de Opgaande Zon’ en waarlijk op 'n eerste gezicht zou men gemakkelijk den een voor den andere nemen. Ook Mathijs de Sterke is een krachtmensch, die zijn bootje richt, een glimlach op de lippen, te midden der hevigste stormen. Ook hij gaat stoffelijk ten onder door den drang der omstandigheden, maar behoudt zoolang zijne sterkte en zijne levensvreugde, als hij mag gelooven blijven aan hen, die zijne vrienden zijn; herwint dan opnieuw zijn lach en zijne onverwoestbaarheid, als Sonia alles bekend heeft, als er niets leelijks meer bestaat in hun leven, als hij iedereen, iedereen op de wereld, weer vlak in de oogen kan kijken. - Toch vinden we, na 'n oogenblik ingetogen denken, tusschen Mathijs en Wilko eenige heel diepgaande verschillen. Mathijs de Sterke is de kampvechter, die 't perk binnentreedt, de borst vooruit, de handen in de zijden, 'n lach op de lippen! - gelukkig van te leven en... gelukkig van te vechten!
Hij heeft slechts ééne leuze: zich nooit gewonnen geven. Hij weet het: de strijd is ongelijk en winnen zal hij hem niet, maar hij weet ook, dat het enkel van hem afhangt, onoverwinnelijk te zijn. En daarom houdt hij vol tot het laatste. ‘De kwestie is’ zegt-ie ‘je nooit te laten vloeren!’
Wilko daarentegen wil eerst en vooral wat practisch bekomen: hij is de man, die zich door taaien en onverdroten arbeid omhooggewerkt heeft, die nooit eene daad gedaan of een woord gezegd heeft, zoolang hij niet wist, waartoe ze dienen moesten. Hij is ‘de motor van de zaak, die hij dient’. Heeft hij eens eene zaak de zijne geheeten, dan geeft hij er zich aan, geheel en gansch, ofwel... zoo dat niet mogelijk is, gaat-ie eenvoudig heen. Zijn weg is de klare, rechte Lijn, die kort en koen leidt naar het doel; zijne leuze:
| |
| |
Beiden - zoo Mathijs als Wilko - steunen eerst en vooral op eigen kracht, maar bij Wilko zijn de gevoelens warmer dan bij Mathijs. Wij voelen in hem meer den mensch, met z'n gebreken, z'n zwakke zijden, z'n behoefte aan liefde en teerheid. Hij is zoo sympathiek die sterke kerel, als hij in 't begin van het eerste bedrijf bezig is zwaluwen en waaiertjes tegen den muur te spelden: ‘Je begrijpt, dat ik dien wand niet voor niets zoo mooi maak!’ En een weinig verder: ‘... Ik kan het me nog maar nauwelijks voorstellen, dat ze hier al zoo spoedig komt... als m'n eigen vrouw. Ik durf het woord nog niet goed uitspreken.’
Mathijs is meer 'n Uebermensch, 'n beeld van kracht. - Het verschil kan eigenlijk in weinige woorden samengevat worden: voor Mathijs is het leven een strijd en de eenige belangrijke kwestie is, niet onder te komen liggen. Daar het physisch soms onmogelijk is, dit te vermijden, moet je in elk geval je moreel hoog houden, zoo dat je in je innerlijke steeds onaantastbaar blijft.
Voor Wilko echter is het leven een dienen, een in dienst staan, dag aan dag, van de zaak, die hij gekozen heeft en van de personen, die hem dierbaar zijn. - Een klaar bewijs daarvan is het oogenblik, waarop hij nogmaals de rechte lijn aanvraagt, op gevaar af zijne carrière gebroken te zien. - Wilko staat zedelijk hoogerdan Mathijs. Hij is minder egoïst. Toen Hardius hem aankondigde, dat zijn voorstel afgewezen was, zei hij eenvoudig: ‘Ik erken, dat ik verloren heb. Ik moet van meet af aan weer herbeginnen. Welnu, ik begin met nog meer teleurstelling, met nog meer ervaring en met nog meer moed!’ Zijn gedrag was eerlijker dan dat van Mathijs, die drie dagen voor zijn faillissement nog pochte op den bloeienden stand zijner zaken. Hoe mooi het ook is te kunnen lachen in het aanschijn des doods, alles nuchtertjes beschouwd was en bleef z'n houding in groote mate snoeverij.
Wilko de Hond is dus de man der rechte lijn, d.i. hij houdt van klare begrippen en klare toestanden en, eens deze geschapen, gaat hij, recht-toe-recht-aan, op z'n doel af.
Daaruit vloeit noodzakelijk, dat hij eene passie heeft voor orde: onklare toestanden en half voltooide werken zijn hem een gruwel. Van de personen uit zijne omgeving, wil hij eerst en vooral weten, hoe hij het ermee heeft.
| |
| |
Typisch is z'n omgang met Hardius. Hardius is een man met groote bekwaamheden: noch wilskracht, noch ondernemingsgeest, noch wetenschappelijke onderlegdheid ontbreken hem; aan de meeste zijner daden liggen edele drijfveeren ten grond. Maar, hij is he bedorven kind der fortuin: z'n groot vermogen, zoowel als z'n imposant optreden - hij is een zeer beschaafd man - dwingen achting en ontzag af; eene reeks gelukkige gebeurtenissen hebben hem tot den machtigsten man der streek gemaakt. Ook is hij, voor allen - en vooral voor zich zelf - de groote, de onfaalbare Hardius. Het was dringend noodig, dat hij terug op 't goede pad gebracht werd en een juist besef leerde krijgen van z'n eigen waarde. Daartoe moest er een man komen met een flinken durf en eene krachtige hand, die Hardius onbewimpeld de waarheid zou toonen. Wilko doet dit en brengt dan eenvoudig zijne eigenliefde in strijd met zijne edele gevoelens: Hardius, die de groote Hardius wil blijven, volgt de impulsie van deze laatste.
Hetzelfde zien wij gebeuren met Steven Tijssen en met Koert Falk: Wilko toont hun eenvoudig den weg dien ze te volgen hebben en de kracht van zijn eigen persoonlijkheid is de beste aanwakkering.
Het mooiste wellicht in het gansche stuk is de verhouding tusschen Wilko en Dieuwke: Waar Wilko de man is, de werker en de durver, daar is Dieuwke dé vrouw, het wilde, blijde natuurkind gegroeid tot een wezen van zuivere zelfopoffering. Toen Wilko haar vroeg, of ze Dolly niet wou helpen, kon ze onder den spot der omstandigheden, die het gansche gebouw van haar hopen en verwachten al spelende overhoop wierpen, een eerste bitter woord niet weerhouden. Maar met hoeveel zelfverloochening heeft ze daarna getracht, dat ééne woord weer uit te wisschen! Zij vroeg slechts, te mogen beminnen en zich zelf te vergeten in het geluk van den man, dien ze liefhad.
Menig uur in het huis van Wilko gesleten, bij de vrouw, die hij verkozen had en die zij - tegen haar wenschen in - maar niet als eene geschikte gezellin voor hem kon beschouwen; menig uur, gedurende hetwelk zij er aan werkte om, met eigen handen, het gebouw harer teerste illusies neer te halen, moet voor haar wel bitter geweest zijn. En toch! Als Wilko in zijn verlangen, om ook in deze zaak klaarheid te brengen, haar bekent - ‘dat zij niet alleen staat,’
| |
| |
dat ‘als hij zich zelf niet vasthield, hij haar zou opnemen en wegdragen het volle, blijde leven in’ dan barst de vreugde in haar los, dan jubelt ze het uit: ‘O! wat heerlijk! wat heerlijk!’ - Zij verstond, dat, wat Wilko vroeg noodzakelijk was. Zij wist, dat hij niet kon bestaan, zoolang er iets haperde aan de orde van z'n leven en dat ook hij leed onder het besluit, dat ze namen. En met een blij gemoed beloofde ze hem al wat hij vroeg.
En toch had Wilko zich toen voor de eerste maal de vraag gesteld... of de rechte Lijn wel altijd de ideale weg was.
Maar eene nog hardere beproeving stond Wilko te wachten. Eéne misgreep had hij gedaan in zijn leven en aan die misgreep ging hij ten onder. Te midden van al zijn werk en al zijn streven, was hem steeds eene gedachte bijgebleven, één droom, dien hij al die jaren met zorg en liefde gekoesterd had: eens zou hij Dolly zijn huis binnenvoeren! En waar hij nu slechts kon steunen op eigen taaiheid, zouden ze dan samen gaan door het leven: hij met z'n vasten wil en z'n werkkracht, zij met hare liefde en hare teerheid. En juist dat, waarvan hij het heerlijkste wilde maken, die droom, wiens verwezenlijking hij wilde opbouwen als 'n tempel van liefde en schoonheid, stortte langzaam, maar zeker ineen. - En toen brokkelde het rondom hem af. Voor de eerste maal in zijn leven voelde hij geen houvast meer, maar wel eene leemte, die groeide, steeds groeide en die hij onherstelbaar wist.
Och! het was niet zoozeer, omdat Dolly, het lichtzinnige schepseltje, dat onmachtig was om den ernst van het leven te vatten en Wilko's wenschen niet begrijpen kon; omdat Dolly, in gansch uitzonderlijke omstandigheden, in een oogenblik van zwakheid aan de verleiding had toegegeven; maar wel omdat Wilko de orde van z'n leven verstoord zag: ‘Wat ik met m'n kop beb gewild, dat krijg ik gedaan. Alleen wat ik hier heb gewenscht, dat is tot gruis getrapt - door m'n eigen vrouw!’ Hij vond in Dolly niet, wat hij gewenscht had; een vrouwtje, dat in z'n leven de liefde, de zonnige warmte zou brengen, die hij noodig had en terzelfdertijd voor hem zou zijn een trouwe vriendin, ein gùter Kamerad. Hij was langzamerhand meer en meer gaan voelen, dat er tusschen hem en haar geene zielsgemeenschap bestond, dat een echt, heerlijk
| |
| |
samenleven onmogelijk was. En nu nog dat laatste, dat hem verpletterde. Thans wist Wilko, dat er in zijn leven eene leemte bestond, die hij nooit, nooit meer zou kunnen aanvullen. En aangrijpend-eenvoudig is zijn woord: ‘Ik ben bankroet!’
* * *
Toen besefte hij ook, dat de rechte Lijn niet altijd mogelijk was. ‘Dans la vie il faut des conventions, parfois des stratagèmes.’ Gelijk het voor Hardius noodig was, z'n juiste waarde te leeren beseffen, zoo was voor Wilko eene beproeving noodzakelijk, die hem dit leerde inzien. En hij zal het inzien. Om door den slag, die hem treft, verpletterd te worden, is hij te sterk. Maar juist omdat hij voortaan een gedeelte van zijne kracht zal moeten aanwenden, om z'n eigen te overwinnen, zal hij zijne werking naar buiten meer kanaliseeren.
Want, is de rechte Lijn dikwijls feitelijk onmogelijk, ze is zelfs niet altijd de ideale weg. Wilko heeft gelijk zoovele anderen ‘les défauts de ses qualités:’ eene zekere mate van onbuigzaamheid, van gebrek aan aanpassing aan de veranderlijke levensomstandigheden. Dit straalt o.a. duidelijk door in z'n omgang met Mary in den loop van het eerste bedrijf. Mary is 'n goed kind, liefhebbend en openhartig, maar ruw en eigenzinnig. Toen zij in eene vlaag van drift hare boeken op den grond wierp, zag Wilko slechts het verkeerde van die daad en zette geweld tegen geweld. De rechte Lijn, ja! Maar ware het niet beter geweest, zoo hij Mary had leeren beseffen, waarom ze verkeerd handelde en dat hare daad niet mooi was?
Neen! de rechte Lijn is niet altijd mogelijk, is zelfs niet in alle omstandigheden de ideale weg. Dit doet echter niets geen afbreuk aan de zielegrootheid van dien man, wiens, eenigste gebrek was dat hij zijn ideaal te hoog stelde en te weinig belang hechtte aan de moeilijkheden van den weg, die er naar toe leidde.
Onvergetelijk althans blijft z'n laatste gebaar, als hij Dolly aanraadt van bij hem te blijven. Hij weet, wat hij daardoor ten offer brengt, maar hij kent z'n plicht en z'n weg is... de rechte Lijn.
V. Willems.
Leuven, Maart 1919.
|
|