Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1919
(1919)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Een proefje voorgeschiedenisLaten we ditmaal met den Zondvloed beginnen, of eigenlijk nog een beetje vroeger. Bij de aardkundigen staat het vast, dat Groot-Britannië en Ierland niet steeds eilanden waren. In 't onberekenbaar ver verleden moet men vasteland hebben gehad van Portugal tot Groenland en Scandinavië. Zelfs in 't Diluviale tijdperk nog bestond landelijke verbinding tusschen Britannië en de Noorsche landen. Maar binnen diezelfde periode begon de Oceaan zijn aanvallen op de gewesten die nu in de Noordzee bedolven liggen. Het Midden-Mioceen zag de zegevierende wateren hun rijk uitbreiden eenerzijds tot Jutland en Germanië en anderzijds tot Kent. Van het Kanaal bestond nog geen spoor. Op dien overrompelenden vloed volgde een ebbe van belang. In 't Midden Plioceen immers trok de Noordzee | |
[pagina 236]
| |
haar zuiderstrand terug tot een lijn, waarop later Kleef, Antwerpen, Brugge, IJperen kwamen te liggen. In 't jongste Plioceen was de zee geweken tot waar later den Bosch verrees en de Schelde haar monding kreeg. Ook langs den Britschen kant kwam een kentering, bij zoover dat langs de Zuid-Oostzijde, waar nu de vlakten liggen van Suffolk en Norfolk, steeds meer land door de baren verlaten werd. * * * Daar dit alles gebeurde in tertiaire tijden is hier nog van menschenwezens geen spraak. Intusschen wordt het steeds waarschijnlijker dat de bodem van Groot Britannië ongeveer even vroeg als de best begunstigde streken van 't West-Europeesche vasteland menschenbezoek ontving. Op evenernstigen grond wordt vermoed dat in de quaternaire periode, zelfs in den Palaeolithischen tijd, Britannië nog geen eiland was.Ga naar voetnoot(1) Men mag dan gerust onderstellen dat de Britsche Palaeoliethers en de onze met éen verhuizing uit het Oosten of het Zuiden gekomen zijn. Naar men gemeenlijk beweert, zouden onze Primitieven hebben behoord tot den Toeranischen stam. Onder de Palaeoliethers moet de groote ramp zijn voorgevallen, die bij de latere ontwikkeling van 't menschdom zoo groot een zegen voor Britannië zou worden. De inham der Noordzee aan den kant van 't huidige Kales had zich een weg gezocht langs de rotsravijnen naar 't Westen, | |
[pagina 237]
| |
en tusschen Frankrijk en Engeland golfden voortaan de wijde wateren. De duizenden Palaeoliethers, die in den muil van dien zeewolf hun dood vonden, zullen bij 't schemerlicht hunner primitief-verloopen hersentjes niet hebben onwaard dat men eenmaal zou mogen schrijven van 't heerlijke toeval dat de afscheiding hakte tusschen Britannië en 't vasteland.Ga naar voetnoot(1) * * * Kan de doorbraak van 't Kanaal in de rangorde der jaren bij benadering worden geboekt? Verder dan tot gissingen zal men 't waarschijnlijk nooit brengen. Maar onder de meest ernstige valt vooral de jongste op te merken, die n.l. van den Zweed O. Pettersson. Zijn studie over: ‘Klimaatveranderingen in historischen en voorhistorischen tijd’ maakt op scherpzinnige wijze geloofwaardig dat de losmaking van Britannië zou te danken zijn aan een stormvloed ongeveer 1800 jaar vóór den Kimrischen, dus nagenoeg 2200 jaar v. Chr. Zoo zou dan Britannië wellicht sinds een veertigtal eeuwen als eiland bestaan. Deze gissing legt de groote gebeurtenis op een jongeren datum dan vroeger tamelijk algemeen werd vermoed. Krijgt Petterson gelijk, dan wordt het Kanaal-cataclysme waarschijnlijk naar den tijd der Neoliethers vooruit - d.i. naar ons toe - geschoven. * * * Van die Britsche Neoliethers weet men noch meer | |
[pagina 238]
| |
noch minder dan van die op het vasteland. Hebben ze zich ontwikkeld uit de Palaeoliethers, of is 't vermoeden van Sir William Turner gegrond, nl. dat ze van het vasteland zouden gekomen zijn, en wel na de doorbraak van 't Kanaal, maar langs ‘another land connection, a neolithic land-bridge, by which the men of the New Stone Age may have reached Scotland’?Ga naar voetnoot(1) Dat zouden dan de veelbesproken Picten zijn, een ras ‘whose weapons still of stone were now highly polished and skilfully wrought. They began pastoral life in our country and settled finally into communities; and the large chamber tombs under earth, or their denuded remains, extending from Caithness (graafschap bovenaan Schotland O.) to Dorset, (in 't Zuid-Westen van Engeland), showed that they occupied all the habitable parts of the country’.Ga naar voetnoot(2) De Neoliethers waren kleine, zwartharige, zwartoogige menschen. Met die Pieten vangen de Engelschen hun min of meer gevestigde voorgeschiedenis aan; en in de Siluren van Zuid-Wallis zien velen hun afstammelingen. * * * Hoelang hebben de Neoliethers Groot Britannië in ongestoord bezit gehad? Dat valt vooralsnog niet uit te maken. De nieuwste wetenschap beweert, dat in het Bronzen Tijdvak, misschien reeds ongeveer 1800 jaar v. Chr., de eerste Kelten op 't eiland verschenen. Als ‘Gaels’ of ‘Goidels’ staan ze geboekt. In naam en wezen is 't het- | |
[pagina 239]
| |
zelfde soort menschen die wij voor onze vastelandsche gewesten ‘Gallen’ noemen, Kelten dus die op hun zwerftochten uit het Oosten zich nederzetten in Gallië, het huidige Frankrijk en België. Het duurde niet lang of het eiland kreeg een tweede bezending dier Kelten. De Gallische schippers, die van de Belgische en Fransche kusten zich waagden op zee, vertelden bij hun thuiskomst van het land der witte klippen, en deden aldus onder hun krijgslustige stambroeders 't verlangen ontwaken eens te gaan kijken aan de overzij van 't groote water. Ze landden vooral op de Zuid-Oostkust, in 't huidige Kent. En waarschijnlijk zullen ze de vroegere Goidels gewapenderhand hebben verzocht het land verder in te gaan; zooveel te dringender daar steeds meer Kelten overkwamen, altijd uit hetzelfde noordelijk Gallië. Ze noemden zich ‘Belgae’; en die ‘Belgae’, toen ze zich goed en voorgoed hadden neergezet in hun nieuwe land - dat heet in 't zuidelijk en vooral zuidwestelijk gedeelte, tusschen Cornwallis en 't huidige Londen -, werden met degenen die even vóor hen uit dezelfde Belgische gewesten waren gekomen ‘Brythons’, Britten genaamd.Ga naar voetnoot(1) * * * De Britten waren dus voor een ruim, wellicht voor een overwegend gedeelte, Belgen d.w.z. een mengeling van Kelten en Germanen, zooals ons Belgische land ze toen | |
[pagina 240]
| |
kweekte. ‘Proto-Teutons’ hebben sommige geleerden de Belgen genoemd, daarmee bedoelend Kelten doorschoten met Germaansch bloed op grooter of kleiner schaal. Deze Goidels en Brythons dan waren de menschen, die de Ouden vonden bij hun eerste bezoeken op de Tineilanden, waar de Phoeniciërs sinds de 8e of 9e eeuw vóór Chr. de vermaarde delfstof vandaan haalden. Steeds verder drongen de Kelten door naar West en naar Noord, en hoe meer zij vorderden, des te sterker natuurlijk werd hun mengeling met de Picten. ‘They colonized not only Great Britain, but also the Isle of ManGa naar voetnoot(1), the Western Isles and Ireland.’ En wat die koloniseering beduidde wordt als volgt met genoeglijken nadruk bevestigd: ‘They have lasted down to our own day, and the imaginative and enkindling spirit of their thought, literature and art, infused into the English nature by intercourse and amalgamation, have had an intermittent and spiritual influence on the poetry and prose of England. That influence was sometimes great as at the beginning of our literature. Sometimes it was but little, but it always inspired when it came... After king Alfred's days, and for a very long time it ceased to do more than now and again to touch England; but it began to act on us again at the end of the 18th century; and at the end of the 19 th. and the beginning of the 20 th. the Gaelic spirit | |
[pagina 241]
| |
is doing much the same kind of work it did in England during the 7 th and 8 th centuries A.D.’Ga naar voetnoot(1) Hier wordt vooral gedoeld op de eigenaardige verschijning van George Meredith. Deze grootste hedendaagsche romanschrijver, hoe grillig ook, toch misschien de mooist geharmonieerde als man van stevige denkkracht, weelderige verbeelding en verfijnd gevoel, beweerde steeds zijn gaven te halen uit zijn Keltischen oorsprong.Ga naar voetnoot(2) * * * Maar wij moeten uit de schittering van Meredith's dag naar de schemeringen van den voortijd terug. De eerste penvoerende bezoeker, dien de Britten kregen, zal wel geweest zijn Pytheas van Massilia(4e eeuw v. Chr.). Hij zeilde tot Thule, waarschijnlijk de huidige Orkneys of Shetlands; maar hij kwam niet tot de ontdekking dat het land der Goidels een eiland was. Zijn boek ging verloren, helaas. Wat we er van weten is bijeengegaard uit schrijvers, die niet eens Pytheas op zijn woord geloofden. Toch kon door een bedreven vakman worden uitgemaakt dat Pytheas zelf wetenschappelijk ernstiger was dan zijn belagers, en heden worden zijn fragmenten beschouwd als zijnde over 't algemeen betrouwbaar.Ga naar voetnoot(3) Pytheas nu bereisde een ruim deel van Britannië. Hij vond er veel venen en bosschen. Maar in de wouden zag hij groote, gerooide vlakten, waar schapen graasden en | |
[pagina 242]
| |
vee. Langs de kust zelf slingerde een zoom bebouwd land, waar koren groeide. ‘Dit koren werd gedorscht niet in open lucht maar in schuren, wijl de bewoners zoo weinig zonneschijn kregen en zooveel regen.’ Uit hun koren en hun honig brouwden de Britten ‘dronkenmakende dranken’. Nog in Pytheas' tijd schijnt de Belgische uitwijking naar Britannië haar chronischen gang te zijn gegaan. Bij 't langzaam opdoemen der West-Europeesche geschiedenis uit de voorhistorie zien we aanhoudend nieuwe verhuizingen uit onze gewesten naar de Britsche. * * *
Heeft Pytheas Caer Gwent, ‘de witte stede’, de hoofdstad der Britsche Belgen bezocht? Dat is niet te achterhalen, evenmin als de gegrondheid der sage, dat Caer Gwent zou gesticht zijn door Ludor Rous Hudibras, 99 jaar voor Rome's ontstaan (dus 852 v. C.). Als beter dan een licht vermoeden mag de bewering gelden dat Pytheas het verschil heeft opgemerkt tusschen de beide rassen, die 't Brittenland bewoonden. Toch is de eerste stevige tekst, dien we daarover bezitten, de paar hoofdstukken van den grooten krijgsman-schrijver die, wat het groote eiland betreft, met zijn pen meer voor de wetenschap deed dan met zijn zwaard voor zijn Rome. Van Caesar's meedeelingen komen ons hier de volgende te pas: ‘Britanniae pars interior ab iis incolitur quos natos in insula ipsa memoria proditum dicunt; maritima pars ab iis qui praedae ac belli inferendi causa ex Belgio transierant - qui omnes fere iis nominibus civitatum | |
[pagina 243]
| |
appellantur quibus orti ex civitatibus eo pervenerunt - et bello illato ibi permanserunt atque agros colere coeperunt’...Ga naar voetnoot(1) Ex his omnibus longe sunt humanissimi qui Cantium incolunt, quae regio est maritima omnis, neque multum a Gallica differunt consuetudine. Interiores plerique frumenta non serunt, sed lacte et carne vivunt pellibusque sunt vestiti’.Ga naar voetnoot(2) En wat den handel dier Britsche Belgen betreft heeft Caesar opgeteekend: ‘Utunter ant aere aut nummo aureo aut talis ferreis, ad certum pondus examinatis, pro nummo. Nascitur ibi plumbum album in mediterraneis regionibus, in maritimis ferrum, sed ejus exigua est copia...’Ga naar voetnoot(3) Voornamelijk op Caesar steunt de bekende uitspraak van Reclus: ‘Dans la Bretagne insulaire aussi bien que dans la Gaule du Nord vivaient des Morins, des Rémois, des Atrébates, d'ailleurs les plus civilisés de tous les habitants de la Bretagne, ceux que l'agriculture et l'industrie avaient le plus enrichis.’Ga naar voetnoot(4) Hoezeer echter het zwaartepunt der Kelto-Germaansche macht in de jongste eeuwen vóor Chr. binnen 't eigenlijke België lag, vernemen we alweer van Caesar: ‘Apud eos (Belgas) fuisse regem nostra etiam memoria Diviciacum, totius Galliae potentissimum, qui cum magnae partis harum regionum, tum etiam Britanniae imperium obtinuerit.’Ga naar voetnoot(5) | |
[pagina 244]
| |
En vast was dat ‘Britanniae imperium’ geen kleinigheid. ‘Hominum est infinita multitudo creberrimaque aedificia, fere Gallicis consimilia, pecorum magnus numerus.’Ga naar voetnoot(1) Verder weidt Caesar uit over vorm en aard van het land. Hij is de eerste die ons te zeggen weet dat Britannië een eiland is, want ook Herodotus bekent desaangaande zijn onwetendheid. Merkwaardig en heelemaal eensluidend, met hetgeen we weten over de Belgische Druiden is 't geen we uit Caesar over de Britsche vernemen. Maar ongetwijfeld heeft hij 't verkeerd voor waar hij meent dat het Druidendom uit Britannië naar Gallië is overgebracht. De werkelijkheid moet precies andersom. C. Long in zijn tekstverklaringen bij ‘de Bello Gallico’ heeft er iets goed-aannemelijks op gevonden waar hij zegt: In Caesar's tijd was het Druidisme in Gallië reeds aan het tanen; 't moest er stilaan wijken voor de meer populaire krijgsmacht, terwijl 't in Britannië, waar de beschaving niet zoo harmonisch vorderde, zijn heerschappij langer kon handhaven.’ * * * Al staat er ook toevallig iets over 't oude Brittenland verteld bij Virgilius en Horatius, bij Propertius en Ovidius, bij Horatius en Strabo, toch is de eerste stem na Caesar, die ons tot luisteren noopt, die van Tacitus. 't Was toen ongeveer honderd vijftig jaar geleden dat de eerste Romeinsche legioenen den Britschen bodem betraden. Het rijk had er zich bevestigd; veel Romeinen, soldaten en hande- | |
[pagina 245]
| |
laars, hadden er zich genesteld. Toch brengen Tacitus' bladzijden niet zooveel nieuws als men verwachten zou, al tellen ze ook onder de meest schilderachtige die hij ons liet: ...‘Ceterum, Britanniam qui mortales initio coluerint, indigenae an advecti, ut inter barbaros, parum compertum. Habitus corporum varii atque ex eo argumenta. Namque rutilae Caledoniam habitantium comae, magni artus Germanicam originem asseverant; Silurum colorati vultus, torti plerumque crines et posita contra Hispania Hiberos veteres trajecisset easque sedes occupasse fidem faciunt. Proximi Gallis et similes sunt, seu durante originis vi, seu procurrentibus in diversa terris positio coeli corporibus habitum dedit. In universum tamen aestimanti Gallos vicinam insulam occupasse credibile est. Eorum sacra deprehendas superstitionum persuasione; sermo haud multum diversus, in deposcendis periculis eadem audacia et, ubi advenere, in detrectandis eadem formido; plus tamen ferociae Britanni praeferunt, ut quos nondum longa pax emollierit. Nam Gallos quoque in bellis floruisse accepimus; mox segnitia cum otio intravit, amissa virtute pariter ac libertate. Quod Britannorum olim victis evenit: ceteri manent quales Galli fuerunt.’Ga naar voetnoot(1) * * * Willen we Tacitus op een natuurlijke wijze doen aansluiten bij 't geen we boven van elders vernamen, dan lijdt het al weinig twijfel of de ‘Iberiërs’ zijn de afstammelingen der oude neolithische Picten, terwijl zijn Galliërs | |
[pagina 246]
| |
natuurlijk de Goidels en de Belgische Kelten moeten wezen. Van die beide onderscheiden rassen zijn dan ook overblijfselen in de grafsteden bewaard. Het schedelverschil is opmerkelijk. De oudste zijn langschedeligen (dolichocephalen) en de jongere breedschedeligen (brachycephalen). In de tomben der eersten worden veel grover wapenen en onbeholpener huisgerei gevonden dan bij de anderen die flink geriefd waren voor oorlog en vrede.Ga naar voetnoot(1) * * * Een spanne van dramatische ontroering voor de Roomsche staatsmacht in 't verre eiland was de verschijning van den Belgischen Kelt Carausius, een Menapiër, die zich na tal van gelukkig geslaagde waaghalzerijen opwierp als ‘imperator’, en zich ook handhaafde naast Diocletiaan en Maximiaan, van 287 tot 293. IJverig wordt nog steeds dit merkwaardige leven nagesnuffeld, vooral met behulp van de muntstukken dragend Carausius' beeldenaar, en die men zoo talrijk in Britannië nog heden ten dage ontdekt. Maar moesten we stilstaan bij dezen genialen gelukzoeker, we konden met onze vertelling vele bladzijden vullen, aan de hand vooral van zijn jongsten biograafGa naar voetnoot(2). Enkel weze hier vermeld dat men nog altijd niet weet of | |
[pagina 247]
| |
de Menapiër Carausius uit het huidige België of uit het huidige Holland of uit het huidige Engeland stamt, een wetenschappelijk ongerief dat het ‘grootere België’ der Oudheid ons oplevert!
* * *
Ten slotte een bezoekje aan de Belgische steden die op Britschen bodem verrezen, en die onder 't Romeinsche tijdvak zich tot bloeiende centra ontwikkelden. Van alle de merkwaardigste is ongetwijfeld het Caer Gwent, waarover eventjes boven. De Romeinen achtten ‘de witte stede’ zoo belangrijk dat zij hun ‘Venta Belgarum’ zooals zij ze doopten, maakten tot het middenpunt van zes groote wegen. ‘Venta Belgarum’ werd aldra de voornaamste stad van het eiland, met een heel Romeinsch voorkomen, met tempels aan Apollo en de Concordia, met allerlei militaire inrichtingen en scholen. De val van 't keizerrijk deerde in niets den bloei van Venta Belgarum. Zij die in ouden of nieuwen tekst de Arthur-romans lazen, weten wat een rol de stad speelde in die half historische, half mythische tijden, waarin de strijd tusschen Britten en Sassen zijn boeiend en bloedig verloop had (einde 5e begin 6e eeuw). Eindelijk zetten de Sassen zich neer voorgoed in 't aloude Britsch-Belgisch gewest en Venta Belgarum werd ook hun hoofdstad van Wessex onder den naam Winte Caester, straks Wintan Caester, tot het later Winchester heette. In de bisschoppelijke hoofdkerk werden veel Saksische koningen gekroond en begraven. Hoewel nu Londen zijn rassen groei had ingezet, bleef Winchester nog eeuwen lang de eenige Engelsche | |
[pagina 248]
| |
stad die met de groote aan de Theems kon wedijveren. Onder de Normandische koningen werd Winchester vooral een handelsstad, met een Joodsche kolonie, die 't er zoo goed vond dat de kinderen Israëls erkentelijk spraken van hun ‘Jerusalem of England’. Als grootste Engelsche wollemarkt stond Winchester in druk verkeer met Vlaanderen, Holland, Frankrijk. In de 15e eeuw moest het oude Venta Belgarum zich stilaan voor Londen gewonnen geven en 't verval vrat steeds voort, tot Winchester werd de stille stad met de oude, rustige steegjes van heden.Ga naar voetnoot(1) * * * Onder de andere steden met zekerheid door de ‘Belgae’ gesticht, staan verder vooraan: Hatum Bathuna - Aquae Calidoe = het huidige Bath; en Ischalis, thans tot het kleine Ilchester geslonken. Weinig twijfel bestaat er aangaande Brige, thans Brighton; en de haven die de Romeinen tot hun Portus Magnus maakten, het Portsmouth van heden. Voor Londen staan de Belgische kansen soberder, hoewel de Keltische naam ‘Lunden’ een vóor-Romeinsche geboorte bepleit, en hoewel er, ondanks de vele bewijzen dat de stad haar oorsprong vindt in de Romeinsche soldatenbezetting der Theems, nog altijd geleerden zijn, zoo ernstig als Kemble en Thomas Lewin, die de oude meening getrouw blijven. * * * Het is natuurlijk niet uit te maken hoeveel Belgisch | |
[pagina 249]
| |
bloed er thans door Engelsche aderen vloeit en hoeveel Belgisch brein er schuilt in huidige Engelsche hersenen. Maar teekenend is het wel dat de hoogste drager der hedendaagsche Engelsche en Europeesche romankunst zijn keur-Keltische afstamming tot zijn stokpaardje maakte; vreemd symbolisch mag het heeten dat het oude brandpunt van 't Engelsch staatkundig en economisch leven door Belgen werd gesticht, en dat de eerste steen voor den tempel der Britsche zee-grootmacht door Belgen zal zijn gelegd. Jul. Persyn. |
|