Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914
(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
BoekennieuwsOudhollandse levenswijsheid, verzameld en toegelicht door P.L. van Eck, Jr. - John. J.C. van der Burgh, 1914. Klein 8o, XII + 88 blz. Fl. 1.Uit Spieghel, C. Huygens, J. de Brune en inzonderheid uit een aantal ‘emblemata’ bundels van Roemer Visscher, Cats, en andere dichters van denzelfden tijd, putte de heer Van Eck de ‘oudhollandsche levenswijsheid’; zij wordt den lezer voorgelegd in den vorm van losse stukjes: wenken, raadgevingen en vermaningen voor allerlei levensomstandigheden en voor alle tijdperken van het leven, spreuken en spreekwoorden, of levenswijsheid in gekondenseerden vorm, waarmede de menschen kort, krachtig en zinrijk hun oordeel over een of ander levensgeval te kennen geven. Een spreekwoord is dus, zegt de verzamelaar ‘óf de wortel óf de bloesem van 'n boom des levens’. - ‘Bij de rangschikking van wat ik uit deze bundels verzamelde, zegt hij nog, heb ik zooveel mogelijk voor afwisseling zorg gedragen Alleen liet ik de stukjes van dezelfde schrijver alle op elkaar volgen’. Korte woordverklaringen geeft hij bij de moeilijkste plaatsen en met een enkel woordje wordt, bij de stukjes aan de emblemata ontleend, de hoofdvoorstelling van de plaat aangegeven. In zoo een verzameling bladert een lezer der twintigste eeuw met belangstelling, wellicht ook met voordeel. Wereldraadsels worden hier niet uiteengezet noch opgelost; toch bevatten menige spreuk, versje of prozastukje een voor hem practische les Maar heeft hij een katholieke wereld - en levensbeschouwing, dan eischt hij vrij wat meer dan hem Cats, de Brune en consoorten hem kunnen geven. C.L. | |||||||||||||||||
Inleiding op Jeptha, treurspel van Joost van den Vondel, door B.H. Molkenboer, O.P. - Utrecht, Dekkers en van der Vegt, 1914. In 8o, 32 blz.Gaarne vestigen wij de aandacht van onze lezers op deze brochure. P. Molkenboer schreef ze naar aanleiding voor en als inleiding tot de vertooning van Vondels treurspel door de R.K. studentenvereeniging ‘Veritas’. Na eenige algemeene beschouwingen over de wording en den aard van dit stuk, waarbij ook gewezen wordt op Vondels standpunt, krijgt de lezer een korten inhoud van Jeptha, beschouwingen over de bewerking van de stof, de tragiek van het spel de karakters der personen; ten slotte worden de reien overgedrukt, waarbij ook telkens een samenvatting van het voorafgaande bedrijf voorop komt. Bij wijze van aanhangsel worden aan de muziekanalyse ruim twee bladzijden gewijd. C.L. | |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
Guide Lexique de composition française, par Dr A. Reum, Dictionnaire de style à l'usage des Néerlandais. Publié par W. Cramer. - Gouda, G.B. van Goor zonen, 1914. In-8o, viii + 696 blz. Fl. 4.90 (gebonden).Dr A. Reum, leeraar te Dresden, schreef dit werk met het oog op Duitschers, die Fransch aanleeren en zijn boek bleek bruikbaar en practisch; vandaar de ongewone bijval die het in Duitschland bekwam. De heer W. Cramer bewerkte het voor Nederlanders, en die bewerking werd eveneens met groote ingenomenheid onthaald bij onze Noorderburen; verschillende specialisten, die ze onderzochten, spreken er met lof over. De bedoeling van dit boek is, het stellen in het Fransch te vergemakkelijken en wel, door aan den steller den juisten term te doen vinden en hem bepaalde fouten, als hollandismen, te leeren vermijden. ‘Om zich in een taal gemakkelijk en juist uit te drukken, zegt de bewerker in zijn Voorbericht, dient men een groot aantal idiomatisch zuivere woordbindingen te zijner beschikking te hebben, die het geheugen zich heeft eigen gemaakt’. Bij het spreken en schrijven van onze eigene moedertaal hebben wij deze slechts voor het grijpen; maar de schat van idiomatische woordverbindingen dien wij in den loop van eenige jaren in een vreemde taal, b.v. de Fransche, kunnen verwerven, is veel kleiner en blijkt dikwijls zeer ontoereikend. Nuttig kan het derhalve wezen, als men een woordenboek bij de hand heeft, dat de behulpzame hand biedt bij de vrije uitdrukking der gedachte; in honderden gevallen immers laten de gewone Nederlandsch-Fransche woordenboeken den steller in den steek. Dit werk beschouwt dus de woorden niet als op zich zelf staand, maar in verband met andere; de meest voorkomende verbindingen met adjectieven, werkwoorden, enz., de synonieme woorden en uitdrukkingen, de tegenstellingen en dergelijke woorden in die rijke verzameling (ongeveer 700 bladzijden met 7,000 artikelen) opgenomen. Het moge waar zijn, dat in Holland het gemis van zulk een boek meer gevoeld wordt dan in Vlaamsch-Belgie, waar veel er toe bijdraagt om gemakkelijker dat ‘idiomatisch’ Fransch te leeren gebruiken. Het is niet minder waar, dat Vlamingen, die zich in het Fransch uitdrukken, er moeten op letten, geen ‘Flandricismes’ te bezigen. En wie zou durven beweren, dat aan het vermijden van die -ismen veel zorg wordt besteed? Onze ‘nationale’ eigenaardigheid van ‘goed genoeg’ komt ook in deze tot volkomen uiting. Een Belgisch leeraar, die zijn jongens echt Fransch wil aan leeren, zal dan ook dit werk met veel voordeel kunnen gebruiken; daarom weze het hem hier warm aanbevolen. C. Lecoutere. | |||||||||||||||||
Die sogenannten ‘geschlechter’ im indo-europaischen und im latein nach wissenschaftlicher methode beschrieben, door Dr. J.M. Hoogvliet. Mit einem Zusatz zur Anwendung auf weitentfernte Sprachen. - Den Haag, M. Nijhoff, 1913. In 8o, 64 blz.De oorsprong van het grammatisch ‘geslacht’, of, juister gezeid, van de individualiseeringsvormen is een van die vraag- | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
stukken, die reeds vele taalkundigen hebben beziggehouden maar waarvan men tot heden geen bevredigende oplossing heeft gevonden. Dr. Hoogvliet stelt den gang der zaken aldus voor: In het Indogermaansch was ‘mannelijk’ het normaal geslacht, dat wil zeggen alle substantieven waren ‘mannelijk’, behalve diegene welke tot de twee volgende categorieen behoorden: al wat een veelheid, een groep van voorwerpen aanduidde, was ‘vrouwelijk’ en als ‘onzijdig’ gold al wat een deel, een stuk van een geheel beteekende of gedacht werd. Natuurlijk laten zich die twee laatste groepen in een aantal onderverdeelingen splitsen. Op het Latijn wordt nu die theorie toegepast en de schrijver gaat in bijzonderheden de geslachtsregeling na, eerst volgens de beteekenis, daarna volgens den vorm (slotklanken) der woorden. Een ‘philosophische’ formule (blz. 26) brengt het wezen zelf van het grammatisch geslacht tot het onderscheiden van een vijftal groepen, waarvan elke in drieen is onderverdeeld (respect. m., vr, onz.); aldus 1) de kwantiteit, waarin te onderscheiden zijn: eenheid, veelheid, deel; 2) kwaliteit, waarin aan te nemen zijn: beweging - het zichzelf bewegen - zonder beweging; 3) activiteit, waarin werker - werking - het bewerkte; 4) aard van het wezen, met persoonswezen - plantenwezen - ding; 5) geometrische vorm: lang, breed, rond. ‘Deze vijf drievoudige groepen beschouwd in hare menigvuldige werkingen op malkaar omvatten alles wat, in wetenschappelijken zin, van de “geslachten” kan gezegd worden’: dat is de slotsom waartoe Dr. H oogvliet geraakt. Bij wijze van toemaatje toetst hij daarna zijne hypothese aan het ‘geslacht’ in de Algonkin-talen (Noord-Amerika), in welke talen de geleerden, voor het onderscheiden van het geslacht, een ander beginsel van indeeling aannemen nl. datgene van ‘levend’ en ‘levenloos’. Volgens Dr Hoogvliet beantwoordt het ‘levenlooze’ van het Algonkin aan de categorie, die bij hem als deel, stuk van iets wordt onderscheiden, d.i. het ‘onzijdig’ geslacht; ‘levend’ komt overeen met wat in het Indogermaansch mannelijk en vrouwelijk is. - Het is bekend dat Pater Van Ginneken op het vraagstuk een ander antwoord had gegeven; het oorspronkelijk onderscheid zou berusten op de waardeering: wat van meest belang was, eerst in aanmerking kwam, was ‘mannelijk’; wat er aan de geringste waarde werd gehecht was ‘onzijdig’. Volgens Dr. Hoogvliet klopt dat volstrekt niet met de werkelijkheid, op grond daarvan, beweert hij, zou een vloo hooger belang hebben dan het oog, het hart, enz. De Hollandsche geleerde is een scherpzinnig man; maar al zijne beschouwingen over de geslachtsregeling in het Latijn bewijzen veeleer te veel dan te weinig en zij bestralen het duistere vraagstuk met geen nieuw licht. En hoe scherpzinnig hij ook weze, het is zeer te betwijfelen of hij ooit een helder inzicht zal verkrijgen in de oorspronkelijke toestanden, als wij hem hooren verklaren, dat de taalkunde van de psychologische beschouwing niets te verwachten heeft. Naar zijn zeggen wordt alles in de taal op ‘logische’ wijze geregeerd. Hierover zou nog al wat te vertellen zijn; het is hier echter niet de geschikte plaats. Intusschen mogen wij gerust zeggen dat de ‘logische’ | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
beschouwing van de taal de wetenschap op een dwaalspoor heeft geleid, waar zij nu gelukkig af is geraakt. C. Lecoutere. | |||||||||||||||||
Gouden vruchten. Lectures néerlandaises, faisant suite aux ‘Lentebloemen’ recueillies par Julien Melon, inspecteur provincial de l'enseignement libre, professeur de langue néerlandaise à l'Institut de La Louvière. - Etablissements Casterman, Tournai 1914.Dit boek zal velen een groote blijdschap zijn. Vooral om twee redenen: wijl het op zichzelf zoo schattig mooi is naar tekst en naar platen; en wijl het ons komt van een Waal, die, terwijl hij rondom zich den Vlamenhaat hoort schelden en razen van bestuurlijke scheiding, zich stil heeft opgesloten om die gesmade taal te bestudeeren, de schoonheid er van te doorproeven, en op te diepen tot nut en genot van al zijn weldenkende rasgenooten een keur van schatten, die zoo dadelijk beslag leggen op hoofd en hart van elken student met een minimum goeden wil. Geen twijfel mogelijk: Dit boek heeft een zending, een bekeerende zending voor 't geslacht dat zal komen na de schreeuwers en dat, met de waardeerende broersgezindheid gehaald uit Melon, aan vaderlandsliefde in de toekomst de jammerlijke tekorten van heden heilvol zal goedmaken In dien zin heeft de maker van dit boek reeds veel goede en mooie daden verricht. Maar dit is zijn mooiste. De schrander-wilskrachtige onderwijzer Melon wou naar omhoog langs den eenigen goeden weg, langs den weg van den arbeid èn voor zichzelf èn voor anderen. Zoo stond hij van de jaren '90 af als een leider der verbetering van het Belgisch onderwijs in de levende talen. Hij werkte zich op tot een fijninzichtig man van wetenschap en tot een flink-bedreven man van actie. Hij schreef zijn ‘Etude comparée des langues vivantes d'origine germanique’ ook in Duitschland met eerbied bejegend, en hij schiep zich in 't Walenland te La Louvière, een eenig-solide professoraat in 't Nederlandsch. Uit zijn heerlijk onderwijs werden beurt om beurt zijn paedagogische werken geboren, waaronder 't modelleesboek Lentebloemen, zoo lekker-aantrekkelijk dat het al dadelijk ook op tal van Vlaamsche scholen werd gebruikt. Uit ‘Lentebloemen’ nu sproten ‘Gouden Vruchten’. Een keur van vertellingen in vers en in proza, en verder, steeds stijgend in kunstwaarde, een verzameling schetsen en beschrijvingen, studien over personen en onderwerpen zooals nog geen enkele bloemlezing ze zoo harmonisch-volledig te zamen bracht. - Onder de vertellingen merken we vooral het spiksplinternieuwe op van Baekelmans en Cuppens, van K. Van den Oever en Jef De Cock en dat snoezige dingetje van Mevr. Cl. Cogen-Ledeganck: ‘April en het Boschmanneken’. De verheugende nieuwheid en oorspronkelijkheid van deze bloemlezing valt vooral op bij de typeeringen van onze grooten: Conscience, Gezelle, Verriest, Rodenbach, Streuvels, Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers, Meunier, Van Boeckel, bij voorkeur genomen uit den tekst der jongste levenden; - en bij de schetsen over 't Vlaamsche kunstleven van voorheen en thans: | |||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
Onze LandjuweelenGa naar voetnoot(1), Gent, de stad der van Eycken, Rogier van der Weyden's Nood Gods, St. Ursula's Rijve te Brugge, Vlaanderen's Kunstleven na 1830, Vlaanderen's muzikale wedergeboorte, het Lied in Vlaamsch Belgie. Het tweede deel van den bundel brengt ons Hollandsche schoonheid: Steden, landschappen, typen, roemruchten op 't gebied der schilderkunst vooral; Marken en Scheveningen, Amsterdam, Rotterdam, de Amsterdamsche Jodenbuurt, de Oost; Hollands groote eeuw, Rembrandt, Ger. Dow, de Marissen. Het nieuwe Nederlandsche Lied, en, als toemaatje, drie oude Nederlandsche liederen met muziek. - Voor een harmonieuse parallel tusschen Vlaanderen en Nederland missen we een stijlvolle portretteering der Hollandsche literaire grooten: Vondel, Potgieter, Thijm, Hildebrand, Schaepman, Kloos, Van Deyssel, Van Eeden, enz. Daarin, voorziet wellicht een tweede uitgave, die wel gauw komen zal, want een boek met zulk een verleidelijke keuze van onderwerpen, en daarbij opgeluisterd - waarlijk opgeluisterd - met allerlei mooie portretten en ex professo vervaardigde teekeningen van Van Offel en Rie Cramer, dringt zich op bij al degenen die beschikken over eenigen kunstsmaak, en die daarbij een klein bewijs van dank willen betuigen aan een Waal, die ons Vlamingen en Nederlanders zoo gul komt beschenken met ‘Gouden Vruchten’ van onzen eigen bodem, een keuze zoo fijn dat om zoo iets te kunnen aanbieden het hart van dezen zuiderbroeder zijn schrander hoofd terdege moet zijn behulpzaam geweest. J.P. | |||||||||||||||||
Onze groote mannen. - Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1914.Dit is een buitengewoon belangrijke reeks korte studien over de groote dragers van den Nederlandschen roem. Tot nog toe verschenen drie nummers, 1. Vondel, 2. Erasmus, 3. Rembrandt. Elk van die nummers is in zijn soort een model. - De uitgeefster heeft trouwens het geluk gehad de hand te leggen op bijzonder bekwame vakmannen, die onder degenen welke 't opgedragen werk kon worden aangeboden wel van de allereersten in aanmerking kwamen. Dominee G.J. Haspels, de kleurige kunstenaar en de schrandere kritieker, bewerkte Vondel; Dr J.A.C. van Leeuwen, de beslagen latinist der Utrechtsche hoogeschool, bewerkte Erasmus; J.D.C. van Dokkum, minder bekend, maar toch een zeer verdienstelijk kunstkenner en prozaist, bewerkte Rembrandt De opvatting dezer drie in 't behandelen van hun onderwerp is nagenoeg dezelfde: Juist genoeg van 't historisch levensverloop om het werk te begrijpen, en uit de breedvoerige behandeling van het werk de psychologie van hun held. Zoo vindt b.v. Haspels binnen dezen kleinen omvang gelegenheid om zijn inzicht in Vondel's bekeering te laten gelden; de broedertwisten onder de protestanten, het razend ‘misvertrouwen’ der dominees opent hem de oogen. ‘Waar is een gezag sterk genoeg om de eenheid te verwezenlijken? Zie, daar | |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
laat zijne lieve Anna zich niet doopen bij de Waterlanders maar bij de Roomschen! Een teeken des hemels? Hij maakt kennis met den man die haar hiertoe bewoog, met pastoor Marius...’ En de verdere voorstelling maakt het boekje van dominee Haspels tot een der zeldzame protestantsche Vondeliana die ook door een Roomsche konden geschreven zijn. Zoo wordt in ‘Rembrandt’ gewezen op de groote beteekenis van Dr Langbehn's Rembrandt als Erzieher, en op de heerlijke Rembrandthymne van P.H. van Moerkerken, jr; zoo wordt nog eens flink den staf gebroken over Houbraken's legendarische miserie-leven van Rembrandt. Enkel vind ik het minder aardig dat de groote huldeman van Rembrandt, Van Deyssel, in de opsomming der velen niet wordt genoemd. Erasmus wordt door Dr J.A.C. van Leeuwen niet gevleid; en als karakter komt hij inderdaad lang niet onder onze groote mannen te staan. Vooral als paedagoog schat zijn portretteerder hem hoog. Ook voor Erasmus is het weeral teekenend dat juist zijn beste dingen, o.m. de ‘Laus Stultitiae’ door hemzelf het minst werden geschat. Men ziet het, de reeks zet uitstekend in. En kijken we even voor ons in 't verschiet, dan is dit niet minder aanlokkend: We krijgen immers verder: Jan P. Koen, Voetius, Groen van Prinsterer, Thorbecke, I. da Costa, Wessel Gansfort, Huygens, Spinoza, enz. J.P. | |||||||||||||||||
Grieksche en Latijnsche schooluitgaven.Met het oog op 't aanstaande schooljaar achten we 't ons ten Vlaamschen plicht de aandacht van al onze leeraars te trekken op de Nederlandsche Schooluitgaven van Grieksche en Latijnsche schrijvers, door geleerde Jezuieten bezorgd. Onder den algemeenen titel ‘Humaniora’ zijn thans verschenen, onder redactie van Pater A. Geerebaert, 1e reeks: Philologische verzameling voor het Middelbaar Onderwijs; Keurboekerij, Leuven:
De 2de reeks behelst de zoogenaamde ‘voorbereidingsboekjes op Grieksche en Latijnsche schrijvers’:
| |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
Al die voorbereidingsboekjes danken wij aan Pater Geerebaert. Onder den titel ‘Grieksche en Latijnsche schooluitgaven’ verschenen bij H. Dessain, Trappestraat, 7, Luik: ‘Bloemlezing uit de Grieksche Lierdichters’, door A. Geerebaert. 1e deel: tekst, 2e deel: inleiding, aanteekeningen, 3e deel: vertalingen. ‘Sophokles' Antigone’, met inleiding en aanteekeningen, door A. Geerebaert: 1e deel: tekst, 2e deel: inleiding en aanteekeningen. | |||||||||||||||||
Le problème de l'assurance obligatoire contre l'invalidité et la vieillesse, par Dr. M.D. Hage. - Rotterdam, D. Van Syn, fils, 1911, 163 blz.Bij 't eerste zicht, doet dit Fransch boek van een Hollander vreemd aan en men wordt in die meening bevestigd bij het zien van de vier bladzijden, groot formaat, errata, waarmee de schrijver begint. Hij eindigt zijn voorwoord aldus: ‘que le lecteur excuse les fautes d'un étranger qui voulut, un jour, écrire en français’. Het Fransch is een beetje zwaar, maar toch redelijk goed; waarom het werk in het Fransch werd geschreven, kan ik maar niet snappen: ik meende daarin stellig nieuwe zaken te vinden; daarom werd eene meer verspreide taal gebezigd, om ze wereldkundig te maken! Maar dat is nu toch werkelijk niet het geval. De schrijver bespreekt hoofdzakelijk de Duitsche wet op de verplichte verzekering tegen invaliditeit en ouderdom. Hij herneemt de argumenten die men èn tegen deze inrichting èn tegen de verplichting heeft doen gelden en haalt deze woorden aan, waarmee hij instemt: ‘Cette organisation apparaît comme un mécanisme très lourd, très compliqué, très dispendieux et d'un rendement extrêmement faible, par rapport au travail brut dépensé’. Volgens den schrijver heeft men in Duitschland met deze verzekering maar ‘peu de résultats positifs et visibles’ verkregen. Maar er zijn er velen die anders oordeelen. Nog eene bemerking betreffende België: er wordt gesproken van een ouderdomspensioen van 50 fr. door den Staat gegeven aan de in nood zijnde ouderlingen; er zou hier natuurlijk 65 fr. moeten staan. E. Vl. | |||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
Der genossenschafts-sozialismus, door Dr. H. Domack. - Leipzig, 1913. Möhrings, 127 blz.De schrijver is socialist. Hij is ervan overtuigd dat het tegenwoordig stelsel van kapitalisme niet kan blijven duren. Het zij hier terloops gezegd dat er in het tweede deel van het boek nog al wat overdrijving voorkomt en dat er eigenlijk niet veel nieuws in staat, daar het ten grooten deele een korte inhoud uitmaakt van bekende socialistische werken. In tegenstrijd met wat door vele socialisten voorspeld wordt dat de toekomststaat verwezenlijkt worden zal door als eigendom van de gemeenschap te hebben alles wat dient tot de voortbrengst en al de ruilmiddelen, meent de schrijver dat de verwezenlijking komen moet door de verbruiksgenootschappen die voor zich zelf voortbrengen. De verbruiksgenootschappen, op het vaste land, zijn tot hiertoe van geen groot bedied en de samenwerkende vennootschappen van voortbrengst zijn er onbeduidend. Daarom wordt in het eerste deel van het boek voornamelijk gehandeld over de samenwerking in Engeland: nergens zijn de verbruiksgenootschappen zoo belangrijk als daar en de schrijver bezigt zelfs de woorden der ‘Englische Genossenschafts-Sozialismus’. Zou niet moeten begonnen worden met duidelijk te verklaren wat er verstaan wordt door dit woord socialisme, want in den zin dien de schrijver blijkbaar daaraan hecht, zijn de Engelsche groote verbruiksgenootschappen volstrekt niet socialistisch; het tegendeel is eerder waar. E. Vl. | |||||||||||||||||
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen.
Id., id., Vraagstukken uit Rekenboek I, 62 blz., fl. 0.50. | |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen.
|
|