Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914
(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
AllerleiIn de jongste nummers van Van Onzen Tijd vooral opmerkenswaard: Marie Koenen's romantische novelle ‘De Zonnekroon’, ‘Holofernes’, tooneelspel in drie bedrijven, door L.J. Feber, ‘Dr. Otto Willman en zijn Didaktiek’, door Dr. J. Hoogveld. De schilderstudie, met eigenaardige platen, over Ramon en Valentin de Zubiaurre, door Maria Viola, en de smakelijke wandeling door ‘het levende Oud-Antwerpen’ van Joz. Muls.
- Na zooveel opvoeringen van ‘Parzifal’ kan 't zijn belang hebben te luisteren naar 't geen de fijnzinnige C. Bellaigue in de Revue des Deux Mondes over Wagner en zijn werk te vertellen weet: ‘Prenez et mangez, ceci est mon corps. Prenez et buvez, ceci est mon sang. Faites ainsi en mémoire de moi’. Fut-il jamais, pour un musicien, pour la musique même, parole aussi redoutable? On sait à quelle hauteur elles ont porté, bien loin de l'écraser, la musique de Wagner Cette mélodie, encore une fois, est d'une extraordinaire envergure; elle déploie des ailes immenses. Apres chacun des deux versets les voix se taisent et, sous des accords flottants, la symphonie répond, un peu assourdie et comme voilée par les demi-ténèbres qui l'environnent. La musique religieuse n'avait pas encore connu d'aussi longues extases. Le calice lumineux seul éclaire le théàtre, et, du haut de la coupole, tout entière harmonieuse, sur ces hommes qui prient, sur cet homme qui souffre, descendent sans trève de ravissants concerts. Le voilà, le sang de la nouvelle alliance, le mysterieux ferment d'une foi plus vive et d'un plus ardent amour. Les maîtres anciens, y compris les plus grands, en ont ressenti moins vivement l'ivresse. Et c'est pourquoi désormais, quand notre mémoire, et notre piété même, veut associer des chants au mystère et aux paroles eucharistiques, elle ne les cherche plus dans la Passion selon saint Mathieu de J.B. Bach, mais dans le Parsifal de Rich. Wagner. ... ‘Pour définir la nature et le sentiment de cette musique, il ne faudrait que des mots comme ‘enthousiasme’, ‘apothéose’, tous ceux enfin dont l'origine ou l'étymologie implique l'idée et le nom même de Dieu. On a raconté que Wagner, adressant à Nietzsche un exemplaire de son poème de Parsifal, avait écrit au-dessous de son nom: ‘Membre du Conseil supérieur de l'Eglise’. De l'Eglise le musicien de Parsifal, comme, trente ans auparavant, celui de Tannhäuser, ne fut pas et ne pouvait pas être un ‘conseiller’. Mais il en fut du moins, à sa manière, un apôtre Il le fut par son génie, sinon par la croyance, et, de même que Tannhäuser, Parsifal restera l'un des plus magnifiques hommages que la musique de théâtre ait jamais rendu à notre foi. | |
[pagina 101]
| |
‘Oui certes, Parsifal, mais non pas tout entier. La durée intégrale de l'oeuvre se compose de beaux moments, de moments sublimes, et de rudes quarts d'heure. Hormis l'incident admirable du baiser de Kundry, le 2d acte nous parut toujours, et cette fois encore, un abîme, à moins qu'il n'en soit une montagne, d'ennui. Ici le vide est plus sensible, et là c'est le poids. On vante trop le choeur des filles-fleurs. Le chromatisme à la longue en est agaçant, aride même... Il y a décidément, dans le théâtre de Wagner, un élément, ou plutôt un genre fatigant entre tous, et c'est le genre narratif. Défiez-vous, dès qu'un personnage wagnérien se met à raconter une histoire... Et puis, dans l'organisme ou le système de cette musique, voici que les abus, les excès nous deviennent ou nous redeviennent sensibles, quand ce n'est pas odieux. Par exemple, il est entendu, lui-même ayant pris soin de nous le dire, que Wagner a précipité ce torrent de la symphonie dans le lit du drame lyrique. Mais d'aucuns se demandent aujourd'hui si le torrent n'aurait pas débordé les rives. Tout en croyant rétablir l'équilibre entre les forces diverses que le drame lyrique associe: musique et paroles, orchestre et chant, instruments et voix, Wagner n'a peut-être fait que le rompre, à sa manière, ou du moins que l'ébranler. L'édifice ne penche plus du même côté que naguère, mais il penche, pour avoir été redressé trop rudement une forme enfin, ou plutôt une formule du génie wagnérien commence à nous peser lourdement. C'est le leitmotif. Autant qu'un élément d'expression et de psychologie, nous y croyons peu à peu découvrir un principe de contrainte et de monotonie, de convention et d'artifice à la fois. Nous rêvons d'une beauté plus simple et plus libre. Plus brève également, oh, surtout plus brève. Il ne faut pas quatre ou cinq heures pour entendre un Orphée, un Don Juan, un Freischütz, où cependant il y a des choses fort agrèables. Je crains qu'un Parsifal ne soit au-dessus des forces humaines, ou tout au moins des forces françaises. ‘L'art n'a pas de patrie’. Et encore! Mais certaines oeuvres d'art en ont une. La France ne sera jamais la patrie, même adoptive, de Parsifal tout entier.Ga naar voetnoot(1)
- In het mooi-gestelde en geillustreerde Italiaansche maandschrift Arte cristiania kwam onlangs een uitgebreid en bijzonder lovend artikel voor, met tal van platen, over onzen Antwerpschen schilder Jos. Janssens. Voor de ontplooing van Janssens' gaven als godsdienstig kunstenaar wordt vooral gewicht gelegd op zijn driejarig verblijf in Italië. Over Janssens' meesterstuk ‘de zeven weeen in O.L.V. Kerkte Antwerpen’ zegt de schrijver van't artikel het volgende: ‘Deze werken, uitgevoerd met een klare en kloeke structuur, met een harmonievol evenwicht tusschen de bijzonderheden en 't geheel, - zonder overtolligheden of declamatorische gebaren - zijn vol van hoog en diep christelijk pathos en roeren hartsgrondelijk de ziel van den toeschouwer. Hun schoonheid raakt niet uitgeput, zooals dit het geval is met blufferig of oppervlakkig werk, maar hoe langer men toeziet des te veelvuldiger de schoonheid wordt en haar kracht van meedeeling. | |
[pagina 102]
| |
Al de weeën van een moeder hoopen zich op in het hart van Maria: zij is de groote Bedroefde. Maar wat een gelatenheid, wat een waardigheid, wat een verheven majesteit in die droefheid. Geen tranen, geen zwaarden doorborende de borst, geen getrokken gebaren, geen theatervertoon: Maria bewaart in haar hart haar onmetelijken doodsangst; zij is de Moeder van God en de medeverloster van 't menschdom; ze leidt met zielegrootheid, met die kracht die de Evangelist openbaart in de eenvoudige woorden: Stabat mater ante crucem, enz. stabat; en de kunstenaars; vooral die der 18e eeuw, die ons Maria schilderen in bezwijming aan den voet van het kruis, verkleinen en misvormen haar droefheid. Janssens zelf heeft eens geschreven: De groote zending der kerkelijke kunst is de geloovigen te onderrichten en te stichten alsmede onze prachtige liturgie weer te doen herleven. Om daartoe te geraken moeten we ons zelven een beetje kunnen vergeten en vóor alles op het oog hebben de glorie van God en het goed dat we moeten uitwerken in de zielen onzer broeders. De kunstenaar die arbeidt voor de kerk moet al zijn te persoonlijke ingenomenheden verzaken om voor alles te denken aan het verheven doel. In de kerk moet gesproken worden een klare objectieve taal, en van de eigen persoonlijkheid moet alles geofferd worden wat de verwezenlijking van het goede in den weg zou staan. Omdat het werk van een kunstenaar, wil hij groot zijn en waardig de kerk binnen te komen, moet gemaakt zijn met geloof en met liefde; enkel onder deze voorwaarden zal zijn arbeid echt zijn en ontroerend.’
- De laatste maanden gingen vier befaamde kardinalen uit deze wereld heen: Vives y Tuto, Rampolla, Oreglia en Kopp. Aan kardinaal Rampolla wijdde de heele pers lange, lovende artikels. Een uitgelezen hulde aan den grooten staatkundige en den heiligen priester brachten het Duitsche maandschrift Hochland en Georges Goyau in de Revue hebdomadaire van 28 Februari 1914. Kort na den dood van Rampolla stierf ook (4 Maart) een van zijn groote antagonisten bij de Pauskeuze, kardinaal Kopp. Een eenvoudig weverszoon. was telegrafist toen hij, op zijn 21 jaar, naar 't seminarie Hildesheim ging; tien jaar priester was, bracht hij het tot vicaris-generaal te Hildesheim en straks tot bisschop van Fulda. Hoog stond hij aangeschreven bij den Keizer en bij Bismarck, en grootendeels dank zij Kopp kwam het tusschen Rome en Berlijn tot betere verstandhouding. In 1887 werd hij prins-bisschop van Breslau. Hij werkte in den geest van Leo XIII om de werklieden te organiseeren, en drong terzelfder tijd op het Centrum om het te richten naar de behoudsgezinde politiek van Willem II. Jegens de Polen toonde hij zich bijzonder verdraagzaam. De dood trof den grijsaard in zijn vollen ijver, als bezieler van den Berlijnschen groep tegen den Keulschen. Berlijn dat van geen gemengde syndicaten weten wil, en Keulen dat onder de hoede van den Keulschen aartsbisschop ruimer te werk gaat. | |
[pagina 103]
| |
Kopp was een buitengewoon strijderstemperament en zeker een der grootste onder de roodzijden waardigheidsdragers.
- Een der beste Spaansche katholieken van den jongsten tijd is verdwenen met het heengaan van Alejandro Vidal y Mon (1846-1913). Hij werd opgeleid in de scholastieke wijsbegeerte door den lateren kardinaal Gonzalès, en schreef in 1878 een mooi boek over St. Thomas van Aquino. Aldra trad hij in de politiek en stelde ten dienste van zijn Roomsche behoudsgezinde overtuiging een welsprekendheid, zoowel in als buiten de Kamer hoog gewaardeerd. Tal van jaren was hij president van de Cortès. Hij was een der sterkste steunpijlers van Canovas en Maura. In zijn vrijen tijd bleef hij de wijsbegeerte en de letterkundige geschiedenis beoefenen. Veel gerucht ook maakten zijn vlugschriften tegen de uitdrijving der kloosterorden uit Frankrijk.
† MARIE BODDAERT. - Mijn vrienden vallen als rijpe aren om mij heen. Den 12den April ll., op eerste Paaschdag 1914, stierf, voor mij geheel onverwacht, mijn oude vriendin Marie Agathe Gelderman, in de letterkunde onder haar meisjesnaam bekend als: Marie Boddaert. Hoewel ouder dan de meeste tachtigers - ze was van 1844, terwijl de tachtigers gecenseerd worden in 1860, of omstreeks geboren te zijn en dus in 1880 (het jaar van het eerste optreden van de meesten) 20 waren, was haar talent in natuur en kleurenvisie en woordzegging aan dat van de tachtigers verwant, terwijl haar gedachten reiner waren. Ze was een uiterst verfijnde, teêr beschaafde, bij uitstek Hollandsche dichteres, die zich echter slechts een enkele maal tot de volle, majestueuse hoogte van haar gaven wist te verheffen. Toen ik haar, gedurende de latere helft van haar leven leerde kennen, woonde ze in een smaakvol, artistiek ingericht huis in den Haag. Ze moet toen 50 jaar geweest zijn, maar zag er niet ouder dan dertig uit, een slanke, aristocratische, maar al te broze verschijning; ze stamde uit een oud-adelijk Zeeuwsch geslacht. Ze was als de meeste kunstenaars te fijn besnaard en leed veel, vooral in de latere tijden van haar leven, die ze meest in den vreemde heeft doorgebracht. De laatste maal zag ik haar te Amsterdam in 1909. Haar schoonste zeer bekende gedicht, waarin ze zich tot de volheid van haar kunnen verhief, volge hier: Laat dicht de luiken! 't Zonlicht dringe
niet in deez' ruimten, waar geen morgen
haar langer wacht.
En laat me alleen met mijn doode!
'k wil met haar zijn in de eerste wake
van haren nacht...
Ik wil de teedre woorden spreken,
die 'k nog voor haar in 't hart bewaarde;
'k zei niet genoeg.
| |
[pagina 104]
| |
Ik wil haar doodensponde sieren
met bloemen der herinnering - liefste,
zij bloeien vroeg!
Kon met mijn hart-bloed ik u 't leven
hergeven, u de zonnige oogen
weer op doen slaan,
of in mijn armen door het duister
der stille doodengangen dragen,
en met u gaan.
A.W.S.v.L. |
|