Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914
(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Historische kroniek
| |
[pagina 76]
| |
de heilige Franciscus den zijnen het aanleggen van kloosters en kerken verboden: min dan twee jaar na zijn dood werd op zijn graf, tot spijt van de velen die zijn ideaal wilden getrouw blijven, de eerste steen gelegd van de basiliek van Assisi. Al werd zij gebouwd tegen het inzicht in van den stichter, toch draagt ze den stempel zijner gedachten; en wat waar is voor de kerk van Assisi, dat is waar voor al de kerken der bedelorden, zoo Dominikaner- als Franciskanerkerken: geene vooropgestelde kunsttheorie, maar een voldoen aan onmiddellijke behoeften, ik zei haast een instinctmatig aanpassen aan sommige heerschende vormen. Men heeft eene plaats noodig om te prediken, te bidden, te offeren, te begraven; ze moet spoedig gereed en meestal met beperkte geldmiddelen; dus veel ruimte, weinig belemmering voor het zien van altaar en preekstoel, weinig versiering, kalmte, rust. In de muren steekt men gewoonlijk voor venster een spitsboog, maar dat is ook al wat aan de gothiek wordt ontleend; een houten balkenspel vervangt de kunstige gewelven; de wandelgang om het hooge koor verdwijnt en de altaren, die er stonden, komen zijwaarts aanleunen langsheen de wanden van 't kruiskoor. De versiering zal komen met den tijd, wanneer de rijke familiën, door het oprichten hunner graftomben, die eenvoudige kerken zullen maken tot heerlijke musea. Niet alleen de bouwkunst, ook de schilderkunst ondergaat den invloed der bedelorden. Onder en tusschen de vensters der Franciscusbasiliek bleven overgroote muurvakken eene armoede en eene naaktheid uitschreien die de gothische kunst niet gekend had. Giotto zal ze beschilderen met tafereelen uit het leven des heiligen die eene omwenteling zullen zijn in de geplogentheden des tijds. Bij den aanvang der XIIIe eeuw leeft zich de oude byzantijnsche kunstvorm langzaam uit in waardelooze herhalingen van droge formulen; het wonder der stigmata, dat men thans zal trachten af te beelden, doet uitzien naar natuur en naar werkelijkheid. Het zwierige fresco neemt de plaats in van het strenge mozaïek en op de wanden van San Francesco viert voor de eerste maal het menschelijke hoogtij: ‘Le programme était celui-ci: peindre une biographie complète, non pas celle d'un héros lointain, inaccessible, mais celle d'un contemporain, d'un jeune bourgeois d'Assise qui avait bizarrement tourné et cela dans la ville remplie de l'éclat de ses fredaines et de ses pénitencesGa naar voetnoot(1)’. Al wat den toeschouwer werd voor oogen gesteld moest hij dadelijk kunnen herkennen, met den vinger aanwijzen in zijne | |
[pagina 77]
| |
omgeving, terecht brengen als eene greep uit het leven: ‘Ce dut être pour le jeune maître (Giotto) une heure inoubliable que celle où, repoussant toutes les vieilleries, les leçons du passé, ses règles, ses canons, il ouvrit les portes toutes grandes à la réalité, et fit de l'art le reflet de la vaste natureGa naar voetnoot(1)’ En niet de Franciskaansche hagiographie alleen, ook die der Predikheeren geeft aanleiding tot het bestudeeren en uitbeelden van het moderne leven. Het opkijken tot de natuur vindt bijval op alle gebied en verjongt de godsdienstige literatuur. De beginselen die Giotto een eerste maal had toegepast op het leven van den Poverello te Assisi past hij een tweede maal toe, en met eene grootere meesterschap, op het leven van Jezus in het overheerlijke Arenakerkje te Padova. Sint Franciscus had meer dan eens beproefd door treffende voorstellingen oog en verbeelding te treffen en door hunne bemiddeling het godsdienstig gevoel te verlevendigen: de Kerstnacht van Greccio blijft het klassieke voorbeeld dier intuitieve methode en de viering van den Driekoningendag door de discipelen van den heiligen Dominicus te Milaan houdt daarmede gelijken tred; naar hun voorbeeld wordt na hen met buitengewone kracht de aandacht geroepen op al wat er menschelijks was in het leven van Jezus, in het leven der heilige Maagd, in de levens der heiligen Twee groote werken spruiten uit die nieuwe bekommernissen: de Meditatiën op het leven van Christus van een onbekenden Franciskanermonnik, en de Gulden Legende van den Dominikanerbisschop Jaak de Voragine, wier heiligenlevens de geesten bekoren zullen gedurende meer dan drie eeuwen, tot op den dag dat de wereld de helden van het heidensche Rome zal verkiezen boven die van het christendom. We staan in het midden der XIVe eeuw. In de Capella dei Spagnuoli bij Santa Maria Novella hebben twee onbekende schilders in een machtig diptiek de verheerlijking geschetst der Dominikanerorde: links, sint Thomas, de engel der school, omringd van al de hoogere en mindere wetenschappen; rechts, de Predikheeren aan den arbeid van de zaligmaking der zielen. Zal men echter tot het volk gaan met droge redeneering en wetenschappelijk distinguo? Neen! Voor de massa dient de leering vatbaar en verteerbaar gemaakt in een pakkenden vorm: de groote predikers der XIVe eeuw zijn vertellers, eindelooze vertellers. De Biblia pauperum, de Moraalbijbels, het Speculum humanae salvationis schenken hun overvloedige stof en door de herinnering aan 's menschen uiterste zetten zij de behandeling | |
[pagina 78]
| |
der onderwerpen nog meer ontroerende kracht bij. Het einde der XIVe eeuw wordt reeds overheerscht door de gedachte aan den dood: de afbeeldingen der hel worden talrijker op de muren der kerken en meer dan een halve wand van het Campo Santo te Pisa is ingenomen door de aangrijpende tafereelen van den triomf van vrouw Mors. De groote pest van 1348, die miljoenen slachtoffers maakte geheel West-Europa door, heeft mede die zwaarmoedigheid gekweekt en de XVe eeuw zal leven van overweldigende droefheidsgedachten. Een opvlammen van driften en een ongemeene zucht naar genot volgen op den angst die de menschen omkneld hield gedurende de dagen dat de ziekte rondwaarde door stad en dorp; edoch meer dan ooit zoeken de predikers naar pathetische beweegredens om de harten te raken. De tooneelvertooningen der mysteriën versterken nog de prikkelbaarheid van de menigte. In de kunst worden weldra de twee hoogste uitingen van het menschelijke lijden geboren: de Man van SmartenGa naar voetnoot(1) en de Pieta. Doodendansen ontrollen zich, gedurende de prediking, op de markten der steden, en vinden hunne plaats in de boekverluchting, in de beeldhouwkunst, in de schilderkunst. En welke eeuw heeft ooit een boek voortgebracht als het Ars bene moriendi, dat voor de eerste maal verscheen omtrent 1435 en tallooze herdrukken beleefde? Soortgelijke hoedanigheden kenschetsen de ontwikkeling der godsvrucht, die opbloeit in eene rijke verscheidenheid van vormen; geen van die vormen of hij geeft aanleiding tot nieuwe kunstwerken. Talrijk ontstonden de broederschappen, elders geheeten ‘frairies’, ‘miséricordes’, ‘scuole’, en zoo verder; niet alle gingen uit van ambachten en gilden, vele integendeel waren onafhankelijk, zuiver godsdienstig: in hun schoot waren broederlijke liefde, eensgezindheid, gevoeligheid niet het kleinste. Zij wedijverden onder elkaar voor het schoonste altaar, de schoonste beelden, de schoonste schilderijen. Tallooze kunstwerken, van zeer verschillend gehalte overigens, ontstaan uit dien wedijver, meestal klein werk (want de geldmiddelen zijn beperkt) met zeer bijzondere onderwerpen: ‘Le génie de chaque confrérie pousse l'art au démembrement. On se dévoue à un saint, quelquefois à un aspect, à un point déterminé de la vie de la Vierge ou de Jésus; on honore telle ou telle souffrance particulière; on se spécialise dans telle méditationGa naar voetnoot(2).’ Wilt ge de opsomming van eenige devoties die vooral bijval genieten? Voor Ons Heer: de kruisweg, de vereering der | |
[pagina 79]
| |
heilige vijf Wonden, de godsvrucht tot het heilig Bloed. Voor de heiligen: sint Christoffel, sinte Barbara, sint Rochus. Voor de heilige Maagd: Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid, de zeven Weeën, de heilige rozenkrans, naast een krachtiger opbloeien van de vereering der onbevlekte Ontvangenis. Meer dan ééne van die devotiën, zooniet alle, hooren oorspronkelijk thuis bij de zonen van Franciscus en Dominicus; zij zijn als een weerglans van den mystischen ijver die heerscht in den schoot zelf der orden: niet min dan negen en twintig Predikheeren der XVe eeuw worden als heiligen vereerd. Nochtans de godsdienstige grondbeginsels, door de bedelorden de wereld ingeworpen, stuiten reeds in Italië op de Wedergeboorte. Bij den aanvang zijn ze geenszins weerspannig aan deze nieuwe beweging; zij sluiten zich bij haar aan, werken mede met haar. Fra Angelico van Fiesole de eerste van al: ‘Personne n'a accueilli avec moins de mauvaise humeur les principes de la Renaissance; il les a employés sans l'ombre de défiance... C'est en vain que l'on cherche à le rejeter dans le moyen âge. Il n'en a ni le tour théologique, ni le sentiment douloureux; ce n'est ni un idéologue, ni un dramaturge passionnéGa naar voetnoot(1)’. Meer nog dan fra Angelico sympathiseert fra Francesco Colonna met de nieuwe gedachten. Zijn droom van Poliphilus, Hypnerotomachia Poliphili, een boek dat spijts zijn vorm van liefderoman mag beschouwd worden als de encyclopedie der humanistische strekkingen des tijds, miek echter de gevaren tastbaar aan dewelke het godsdienstige leven zich blootstelde: Savonarole, in datzelfde San Marco waar Angelico had geschilderd, slaakt den alarmkreet, - maar te laat. Tegenover den lijdensdrift der middeleeuwen stelde de Renaissance de vereering der zielekalmte en der zuivere schoonheid. De tegenstelling was scherp en men zocht naar overeenkomst; men wil niet alles verzaken wat de komst van Christus is voorafgegaan. De heidensche schrijvers noodigt men uit om te getuigen omtrent de godheid van den Heiland, eene sibylle voorspelt aan keizer Augustus de grootheid van den Godmensch, op de gewelven der Sixtijnsche kapel worden sibyllen en profeten door Michel-Angelo naast elkander geplaatst en in de stanze van Rafaël harmonieeren de School van Athene en de Twist over het Allerheiligste. Rome alleen vermocht alzoo oudheid en evangelie, christendom en heidendom, kunst en rede, geloof en schoonheid te versmelten, - en nog bleef het vraag of die versmelting zou duurzaam zijn. | |
[pagina 80]
| |
De nieuwe geest was niet doorgedrongen tot de diepte der volksziel; de menigte bleef vreemd aan het Latijn der humanisten en de wijsgeerige begrippen van eenige oudheidkundigen beroerden het niet. Fra Bartholomeo van Florentië en Michel-Angelo zijn niet geheel vrij van den invloed van Savonarole; te Varallo, in Piemont, drijft een Franciskaan de oude gevoelsformule door tot hare uiterste gevolgtrekkingen door zijne nabootsing op groote schaal van de gewijde plaatsen uit het heilig Land; Milaan, in gestadige betrekking met het Noorden, Verona, Venetië zelf, gaan voort op den ouden gevoelsweg en Paolo Veronèse had af te rekenen met het heilig Officie omdat hij opspraak verwekt had door enkele bijzonderheden in zijn feestmaal bij Simon. Kortom de christene kunst van vroeger gaat stilaan haren gang spijts de Renaissance; als van zelf roept ze eene terugwerking in 't leven tegen het gevoel-ontberende schoone van den terugkeer tot de oudheid. Door eene andere kracht wordt ze echter in hare traditioneele ontwikkeling gestuit: door het protestantisme. Onder den drang der kritiek moet nu de bloemrijke legende beroofd van haren tooi; het overgevoelige, dat hart en zinnen streelde, dient geweerd. Het Concilie van Trente geeft voorschriften die de dood kunnen zijn van de kunst, weleer door de bedelorden voortgebracht en zoolang door haar gevoed. Geen wonder overigens, want de bloeitijd der bedelorden zelve is voorbij: zij zijn de groote zondenbok van het protestantisme en hunne eeuwenoude leefbaarheid wordt gestuit. Het getal hunner leden blijft vrij groot, maar ze leven zich niet meer zoo volop uit in het eigenaardige leven van vroeger en sluiten zich meer op in de gesloten kamers van geschiedenis en bibliographie. Sint Ignatius echter is een gedeeltelijk vervolg van sint Franciscus en van sint Dominicus; de kerken van het gezelschap Jesu zijn niet zonder verwantschap met die der bedelorden en de Geestelijke Oefeningen van sint Ignatius huldigen dezelfde methode als de Meditationes van den pseudo-Bonaventura. Door de bemiddeling der Jezuiten beleven we nog, zoo in als buiten Italie, een laatste opflakkering van Franciskaansche en Dominikaansche kunst: men denke aan de Dood van Bernini in Sint-Pieterskerk te Rome, aan sommige Franciscusschilderijen van Rubens, aan sommige Franciscanerportretten van Rembrandt; vooral in Spanje leeft nog de oude gevoelskunst in de werken van Greco en Murillo. Het boek van Louis Gillet is geschreven met liefde en het is haast schennis de hoofdgedachten er uit los te rukken, zoo nauw staan ze in verband met de beeldenrijke zegswijze en den | |
[pagina 81]
| |
gloedvollen stijl van den schrijver. Hier gaat liet overigens niet aan detailkritiek uit te oefenen op de tallooze punten, over de welke de opsteller gaandeweg zijn oordeel te zeggen heeft zonder het telkens door uitgebreide bewijsvoeringen, ook in de voetnota's, te kunnen staven: wat in een werk van synthesis vooral in aanmerking komt is de samenhang, de aaneenschakeling van hoofdzaken en hoofdphasen, en van dit oogpunt uit lijkt me de onderneming van Gillet wel gelukt. Zijn doel is het, het ontwikkelingsproces der christene kunstopvatting in zijne bijzonderste trekken, niet door eene volledige opsomming aller kunstwerken, maar door eene reeks weluitgekozen voorbeelden, te omlijnen, en dat doel heeft hij bereikt; verrassend nieuw zijn daarbij sommige zijner beschouwingen en niet zonder blijheid zien wij hem voor het christene ideaal sommige kunstuitingen opeischen - de zoogezeide Italiaansche gothiek en de Jezuitenstijl bijvoorbeeld - die we maar al te veel gewoon zijn van godsdienstig standpunt uit te hooren afbreken en verketteren. Het geheele boek geeft ons, katholieken, eene warmte om 't hart, die ons dankbaar doet opzien naar het kunstverleden der Kerk.
Buiten de twee werken die we hier hebben ontleed verschenen nog, deze laatste maanden, een Fransch boek over kerkzang en twee Nederlandsche werken over gothische bouwkunst en Roomsche schoonheid, die we mede meenden te bespreken; over de twee eersten stappen we echter uit tijdgebrek heen, terwijl eene andere pen, zoo we 't wel voor hebben, de verdiensten van het laatste in dit tijdschrift zal schetsen. Onder de laatste boeken over kunsthistorie hebben overigens die van Van Puyvelde en van Gillet de verste dracht, het eerste door de diepgaande besprekingen die het om den hoogen ernst zijner bronnenstudie ongetwijfeld zal uitlokken, het tweede door den heerlijken kijk dien het geeft op den invloed van kloosterorden, die meer dan anderen mogen bogen op de innige sympathie onzer dagen. Dr Alfons Fierens. Evere-Brussel, Juni 1914. |
|