Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914
(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 472]
| |
Over maatschappijleerDe Action populaire van Reims, die men het Volksverein voor Frankrijk mag noemen, al is ze zeker nog niet zoo belangrijk als die Duitsche inrichting, heeft onlangs den 4den jaargang van haar Année sociale internationaleGa naar voetnoot(1) uitgegeven. Zooals de naam het trouwens zegt, is het een jaarlijksch overzicht. Vorig jaar bleef het ongelukkiglijk achterwege. Het verschijnen van den jaargang 1913 werd eerst tegen September aangekondigd, en daar het dan toch ‘vijgen na Paschen’ waren, hebben de uitgevers het heel raadzaam geoordeeld nog wat uit te stellen en dan 1913-'14 in een bundel samen te smelten; zoo zijn ze dan weer op eens vlot, en kunnen zij, wij hopen het volgend jaar weer even vroeg klaar zijn met hun werk als dit jaar. Dit boek is eenig in zijnen aard, in geen enkel land hebben wij nog een dusdanig algemeen overzicht, en met reden mag dus de Katholieke sociale beweging van Frankrijk er fier op gaan de uitgave van dit verdienstelijk werk, ook door andersdenkenden hoog gewaardeerd, te hebben aangevat en doorgezet. Wij zijn dan ook niet verwonderd het volgende in de inleiding van dezen nieuwen jaargang te lezen: ‘Le succès de l'Année sociale s'affirme de plus en plus. En dépit de leur prix élevé, le volume de 1910 est aujourd'hui complètement épuisé; des volumes de 1911 et de 1912, il ne reste qu'un petit nombre d'exemplaires. Nous l'avons dit jadis, il n'existe nulle part, pas même en Allemagne où les écrivains sociaux sont légion, aucune publication rappelant, même de loin, l'Année sociale. Elle est venue combler une lacune: son succès témoigne d'un besoin, besoin oserons-nous dire, universel, car de tous les pays, voire des plus éloignés, on la demande à l'Action PopulaireGa naar voetnoot(2).’ Waarlijk voor elken socialen werker, die op de hoogte wil zijn, niet enkel van wat er gebeurt in zijn eigen land maar ook in het buitenland, is dit werk onmisbaar. In onzen tegenwoordigen tijd is op alle gebied de documentatie zoo uitgebreid, en dit wel bijzonder voor de maatschappijleer waarin daarbij | |
[pagina 473]
| |
nieuwe vraagstukken bestendig opdagen, dat het voor den enkeling niet meer mogelijk is zich zelven op de hoogte te houden. Daarom is het dan ook geen wonder dat de ‘Année sociale’ eenig in haren aard blijft, daar dergelijke taak niet kan ondernomen worden dan door eene inrichting, en nog wel eene stevig gegrondveste als een Volksverein of eene Action populaire. De nieuwe jaargang heeft enkele wijzigingen ondergaan in vergelijking met de vorige. Vooreerst, daar de kwestie van het katholieke syndicalisme voor 't oogenblik zoowat omtrent in alle landen een moeilijk tijdstip doorleeft, in opzicht der grondbegrippen die het steunen, heeft men het goed geacht in het deel van het werk, dat dit vraagstuk behandelt, de katholieke leer nogmaals grondig voor te stellen om te trachten alle misverstand te doen verdwijnen. Om aan den arbeid niet te veel het leeuwenaandeel te schenken in vergelijking met het patronaat, en om de evolutie aan te toonen die ook dit laatste ondergaat, werd in den nieuwen jaargang een bijzonder hoofdstuk toegevoegd: de vereenigingen van kapitalen: naamlooze vennootschappen... kartells, trusts, enz.. Eindelijk eene meer grondige verandering, die ons ook eene merkelijke verbetering schijnt. Waar in de vroegere jaargangen de meedeelingen die het buitenland betroffen in de laatste bladzijden werden gegeven, worden deze nu gansch het werk door in den hoofdtekst zelf ingelascht; aldus bekomt elke vraag op haar eigen genomen een meer internationaal karakter. Eene verbetering schijnt het ons, zeggen wij; ja werkelijk, want wie een of ander vraagstuk wil instudeeren, weet ook heel graag wat daarover in het buitenland gedacht wordt en dit vindt hij nu alles bijeenverzameld; integendeel diegenen, die over een enkel land willen ingelicht zijn voor alle vraagstukken gesteld in de staathuishoudkunde, zijn zeer zeldzaam, en deze kunnen er dan nog toe komen door den analytischen bladwijzer. Elk behandeld vraagstuk, zegden wij, krijgt nu een meer internationaal karakter; maar in de internationale zijde blijft toch soms nog wat veel in de schaduw. Zoo b.v., in het hoofdstuk der bevolking, waarin de geboortenvermindering zeer breedvoerig behandeld wordt, treft men uiterst weinig aan buiten de Fransche toestanden; in het hoofdstuk over de woonst worden wij vergast met 40 bladzijden over Frankrijk en slechts 8 over alle andere landen. Voor het syndicalisme integendeel vinden wij 32 bladzijden over Frankrijk en 27 over den vreemde. Wij durven toch uit dit tekort geen verwijt maken aan de uitgevers. Het is allicht te begrijpen dat zij veel beter op de | |
[pagina 474]
| |
hoogte zijn voor de Fransche toestanden, en vermits daarbij hun werk waarschijnlijk toch nog meest aftrek zal vinden in Frankrijk is het dan ook heel natuurlijk dat over dit land wat meer wordt uitgeweid. De inlichtingen over het buitenland worden ook bij buitenlandsche medewerkers ingewonnen, zooals die raadzaam is, en het moet reeds eene zware taak zijn om zoo uit alle hoeken van de wereld regelmatig de gewenschte meedeelingen te bekomen. Zoo wij geen verwijt toesturen, durven wij toch den wensch uiten dat al meer en meer zal gewerkt worden om waarlijk eene Année internationale te verwezenlijken. Om nu van het vermelde werk een overzicht te geven, dat is ook geene kleinigheid: het gaat niet, zoowat 1300 bladzijden in eenige regels samen te vatten. Wij zullen er toch een en ander over reppen om toch eene gedachte ervan te geven. De inleiding is getiteld: ‘Education et action sociales’ en brengt ons: I. Documents pontificaux 1911-1913; II. Préjugés et action sociales; III. Organes d'éducation et d'action sociales. Hier krijgen wij. Belgen, in 't voorbijgaan een pluimken: ‘Ignorances, préjugés, calomnies, c'est un mur épais qui sépare trop souvent l'Eglise de l'âme ouvrière. De plus en plus, les prédicateurs et missionnaires se plaignent de l'absence des travailleurs autour de leur chaire... Ils ont beau se dévouer... les foules restent à l'écart. Que faire? Nous répondons: en même temps que l'action religieuse, essayer de l'action sociale catholique. La méthode a fait ses preuves... L'exemple de la Belgique n'est-il pas une leçon saisissante?’Ga naar voetnoot(1) Het eerste deel: ‘La Famille’ handelt eerst over de bevolking; hier komt bijzonder de geboortenvermindering tot haar recht. Wie over die kwestie handelen wil, moet ongetwijfeld hier te rade gaan; spijtig, zooals wij hooger reeds zegden, dat het buitenland wat kort bedeeld werd (blz. 82-84). Daarna volgen de hoofdstukken over: 1. De Woonst, 2. Hygiene, 3. Zedelijke en sociale Werking, hier is weer eene groote moderne kwaal aan te stippen: de pornographie, 4. Het Familiebudget, 5. De Vrouw. Hier treffen wij onder anderen aan dat de Engelsche wet van 9 December 1912 toelaat de handelaars in blanke slavinnen, op heeterdaad betrapt, aan te houden zonder aanhoudingsmandaat en met zweepslagen te straffen.Ga naar voetnoot(2) Het tweede deel is getiteld: ‘Producteurs et Consomma- | |
[pagina 475]
| |
teurs’. Om te beginnen wordt hier het Syndicalisme behandeld. In een eerste hoofdstuk worden de ongelukkige verdachtmakingen door sommige katholieken tegen de kristene vakbeweging ingebracht grondig weêrlegd. In het tweede: Het werk van het syndikaat bestatigen wij dat de kollektieve arbeidsovereenkomst waarlijk groot belang krijgt vermits b.v. voor de mijnen en steengroeven van Engeland 900.000 dergelijke overeenkomsten in 1910 in voege waren. Wij vinden er ook aangaande de syndicale organisatie der patroons dat de katholieke groepeering nergens bestaat, maar dat, om te beantwoorden aan den wensch van Pius X in Italie, gevolgd door Holland, beproefd wordt om deze beweging te beginnen met de kleine ondernemingen is de hoop om later ook iets te kunnen bekomen bij de groote kapitalisten, waar zulks zeker veel moeilijker zal lukken Alhoewel wij dit in de Année sociale niet aantreffen, zijn wij gelukkig te kunnen bestatigen dat Belgie zich hierin weer op de voorbaan stelt, daar sedert enkele maanden eene beweging ontstaan is om onze wat verouderde vereenigingen van klein-handelaars, nijveraars en bedienden te doen veranderen in ware vakvereenigingen. Na de vakorganisatie wordt de samenwerking breedvoerig behandeld om te sluiten met het nieuwe deel over de vereenigingen van het kapitaal. Aldus bevat dit tweede deel: Producteurs et Consommateurs ruim 500 bladzijden. Het derde deel heeft het over de tusschenkomst van den Staat ten voordeele der werklieden, het vierde deel over socialisme en anarchisme en eindelijk het vijfde en laatste over de Verzekering. Die korte opsomming geeft onvermijdelijk slechts eene heel flauwe gedachte van de overvloedige stof die men in dit werk over de verschillende vraagstukken der maatschappijleer aantreft; en zoo iemand in het werk zelf niet al vinden zou wat noodig is om een vraagstuk grondig in te studeeren, vindt hij er toch op den koop toe eene goed voorziene bibliographie der laatst verschenen werken op het einde van elk hoofdstuk. Met reden mogen wij dus herhalen dat hij, die over eene sociale kwestie van internationaal oogpunt uit wil ingelicht zijn, dit werk niet kan missen.
***
In onze vorige Kroniek bespraken wij het werk: Geburtenrückgang und Konfession van Dr Hans Rost. Van dezen schrijver ligt weer een nieuw soortgelijk boek voor: Beiträge zur Moral- | |
[pagina 476]
| |
statistikGa naar voetnoot(1) uitgegeven door de Görres-Gesellschaft zur Pflege der Wissenschaft im Katholischen Deutschland. Schrijver staat wel bekend als moraalstatistiker in Duitschland. Het nieuwe werk bevat eene reeks van zes afzonderlijke studiën. De eerste studie handelt over geboortenvermindering en sterftecijfer in de steden. Op het eerste punt moeten wij niet meer drukken daar wij in onze vorige kroniek deden uitschijnen dat die kwaal, zooals de cijfers het bewezen, veel erger woekert in de protestantsche en vooral socialistische middens dan wel bij de katholieken. De merkelijke vermindering van het sterftecijfer doet aan den anderen kant besluiten dat onze hedendaagsche sociale en hygienische toestanden fel verbeterd zijn. Zeer uitgebreid zijn in de tweede verhandeling de buitenhuwelijksche geboorten besproken, waarvoor weer, bij het groot verschil der cijfers voor de verschillende steden, den invloed van den verschillenden godsdienst moet bijgehaald worden om dit verschil uit te leggen. Hetzelfde geldt ook voor de echtscheidingen, - in de derde studie behandeld, - zoowel als voor de zelfmoorden die de stof der vierde verhandeling uitmaken. Hier wordt terloops bestatigd dat de zelfmoorden het talrijkst zijn onder de apothekers en dienstboden. Voor deze laatsten schijnt de reden ervan voor de hand te liggen, namelijk het verdwijnen der patriarkale betrekkingen tusschen meesters en dienstboden, en ook en wel bijzonder den grooteren zucht naar vrijheid vanwege de dienstmeisjes, met de zedelijke misbruiken die er uit voortvloeien en die dikwijls om aan de schande te ontsnappen, de ongelukkige bedrogene tot zelfmoord sleepenGa naar voetnoot(2). Ook eene der groote reden van de toename der zelfmoorden vindt schrijver in de uiterst verfijnde opvoeding der kinderen. Deze worden niet meer genoeg gehard om den strijd voor het leven kloekmoedig te doorworstelenGa naar voetnoot(3). Dit is allicht te begrijpen bij het moderne tweekindersysteem; dan worden de arme kleinen door hunne ouders als afgoden beschouwd en later in het leven blijven zij denken dat zij nog zoo moeten vertroeteld worden. De vijfde verhandeling brengtons iets eigenaardigs, nl. de geschiedenis en de werking van het antizelf-moordbureel van het leger des heils. Wij, katholieken, bezitten zulks feitelijk in de biecht, dit heeft Goethe reeds gezien toen | |
[pagina 477]
| |
hij de werking der biecht prees, als eene machtige bron van levensgeluk. Maar voor hoevelen blijft de biecht een schrikbeeld! Het bureel van het leger des heils, dat te Londen overvloedig werk verricht, tracht allen, die zich willen zelfmoorden in zijn bereik te krijgen, laat ze dan eenvoudig hunne droeve geschiedenis vertellen, tracht de ongelukkigen op te beuren en ze door zedelijken steun uit hunnen benarden toestand te redden. Het is dus een schoon liefdadig werk. Daarna volgt eene zesde studie over het jodendom in Duitschland en zijnen invloed door het ingrijpen in de verschillende beroepen. Eindelijk om te sluiten eene kleine studie over de noodlottige gevolgen van het alcoolisme. De eerste studiën zijn dus bijzonder geschikt om met doorslaande cijfers de meerwaarde der katholieke zedenleer te bewijzen. Dat de zelfmoord onder de dienstboden het meest woekert, dat de oorzaak ervan grootendeels te vinden is in het zedenbederf, bleek uit de hooger besproken studie; dat dit zedenbederf het verschrikkelijkst woekert onder de meisjes die in de grootstad inwijken van den buiten wordt betoond in de laatste bladzijden van het werkje van de E.E.H.H. Philippen en J. Matheussen, Het Vraagstuk der StadsinwijkingGa naar voetnoot(1). Dit vraagstuk der Stadsinwijking stelt zich niet alleen voor de meisjes die naar de stad komen dienen, maar voor alle inwijkelingen van den buiten. Men vraagt zich met reden af hoe onze grootsteden zoo ongodsdienstig kunnen blijven, alhoewel voortdurend nieuwe brave elementen in groote hoeveelheid toestroomen.,. maar ongelukkiglijk in ruim getal hunne godsdienstige overtuiging verliezen. Doet dan de geestelijkheid der stad haren plicht niet, verwaarloost zij die verdoolde schapen? Neen, maar zij kent ze niet, en wanneer zij ze heeft leeren kennen is het al dikwijls te laat. Daarom is het werk der stadsinwijking, waar in den laatsten tijd, onder aansporing van Kard. Mercier, reeds veel voor gewerkt werd, zoo broodnoodig. Ongelukkiglijk wordt het nog te weinig begrepen door de geestelijkheid van te lande; en dit is nogal te begrijpen, want wie de toestanden eener grootstad niet kent, kan zich moeilijk eene gedachte vormen van de moeilijkheden die de katholieke werking in de grootstad tegenkomt. Wij kunnen niet weerstaan hier enkele regels over te schrijven uit het besproken werkje om de kwaal op tastbare wijze voor te stellen: ‘Nauwelijks | |
[pagina 478]
| |
staan de meubeltjes op hunne plaats in de nieuwe woning, of een politieagent (te Antwerpen zijn er zoo 14 met dit werk belast) staat er om inlichtingen te nemen, en vooral om inlichtingen te geven, en gewoonlijk loopen die ook over scholen, gazetten, bakkerijen, maatschappijen, enz., enz.. En dat bezoek wordt gewoonlijk gevolgd door dat van leden der liberale propagandakomiteiten, die langs het gemeentebestuur om, verwittigd worden over de aankomst dier inwijkelingen en de meest aanlokkende beloften doen aan die eenvoudige menschen, als zij hun goeden raad willen volgen. En zoo komt het dat engelblanke kinderzieltjes aanlanden in scholen waar noch gebeden, noch godsdienst onderwezen wordt... Zoo komt het, dat brave lieden van den buiten brood nemen van bakkerijen, die wekelijks kosteloos een blad laten bestellen, waarin de katholieke partij, godsdienst en priesters steeds bespot en belasterd worden. Zoo komt het dat brave buitenlieden hier verzeilen in maatschappijen van Onderlingen Bijstand, die in hunne standregels durven schrijven: alleen wanneer het lid zich 's namiddags laat begraven, heeft de familie recht op vergoeding bij overlijden. Zoo komt het: dat diezelfde buitenlieden, in de stad bedorven, dikwijls ook nog op den buiten het bederf gaan verspreiden... Wat er moest gedaan daartegen werd op het Congres van Antwerpen in 1902 krachtdadig vooruitgezet. De ondervinding echter van 10 jaar leert ons, dat er van de bescherming der buitenlieden in de stad niets kan komen, als de priesters en de sociale werkers van te lande niet de hand reiken aan de stedelijke zielzorgers. Ziedaar de noodzakelijkheid van het Werk der Inwijkelingen. Een bestendig bureel ontvangt de regelmatig opgezonden adressen der inwijkelingen met bijgaande inlichtingen. Deze adressen worden gesorteerd en verzonden naar de pastoors der stadsparochien, naar de maatschappelijke secretariaten, naar het komiteit der goede drukpers en naar het beschermingskomiteit der jonge meisjes... Op de vergadering der werken voor inwijkelingen, die gehouden werd te Brussel, op 6 November 1912, kon men dan ook vermelden dat het beschermingskomiteit van Antwerpen, van Januari 1912 tot November van 't zelfde jaar (dus op tien maanden) 171 bulletijns van inwijkelingen had ontvangen. Dank zij echter de medewerking der ijverigste leden van den vrouwenbond Constance Teichman, breidde het “Werk der Inwijkelingen” zich te Antwerpen weldra op zulkdanige wijze | |
[pagina 479]
| |
uit, dat ons, van den 10en Februari 1913 tot 20 Juli van 't zelfde jaar (dus slechts op 6 maanden): 4451 adressen van inwijkelingen toekwamen... In plaats van uit Antwerpen verwittigd te worden, dat een bepaald persoon zich in eene bepaalde straat is komen vestigen, zou ons dit bericht van uit de vertrekplaats en zelfs voor het definitief vertrek der bedoelde personen moeten opgezonden worden. In plaats van heelend zou het werk der inwijkelingen voorkomend moeten kunnen optreden.’Ga naar voetnoot(1) Na deze bladzijde wordt eene verdere aanbeveling van het werkje overbodig, zij toont immers dat elk geestelijke, elk sociale werker, bijzonder op den buiten, het zich zonder fout moet aanschaffen. Hij zal door de lezing ervan zich overtuigen van den grooten nood waarin moet verholpen worden. Hij zal inzien dat men tot nu toe op den buiten aan eenen zwaren plicht te kort kwam, dit bewijzen de hooger aangehaalde cijfers door hunne tegenstelling, vermits de bond Constance Teichman, niettegenstaaande de groote moeilijkheden waarop het inwinnen dier adressen in de stad zelve stuit, er toch in slaagde een zoo aanzienlijk getal te verzamelen. Hij zal ook beseffen het uiterst weinige dat men van hem vraagt, 't is te zeggen aan het Werk der Inwijkelingen eenige regels te schrijven voor elken uitwijkeling van zijn dorp. Met die kleine moeite vervult hij een zwaren plicht, en al het overige komt dan neer op de sociale werkers van de stad. Wij zijn innig overtuigd dat het verspreiden van dit werkje veel goed zal doen door het kwaad op den buiten te doen kennen, en door praktisch aan te duiden hoe de sociale werkers van den buiten er met een kleine moeite kunnen in verhelpen. Wij wenschen den schrijvers dan ook van herte geluk. Eene plaag die vooral ook in de stad woekert zijn de misbruiken van den huisarbeid, het Sweating-System volgens den kenschetsenden Engelschen naam. Hierover brengt ons Pierre Verhaegen eene zeer belangrijke bijdrage in zijn: Travail à domicile et Sweating-SystemGa naar voetnoot(2). Het zijn twee voordrachten gehouden op 21 en 18 Maart 1912 voor den Koopersbond van Antwerpen en door dezen uitgegeven. De eerste voordracht is getiteld: Le mal; hier legt schrijver deze zoo erge moderne kwaal bloot. Als groote oorzaak van het kwaad duidt hij aan de gewetenlooze drift naar meer winst der groote fabrikanten en groote magazijnen. Deze onderhandelen niet rechtstreeks met | |
[pagina 480]
| |
de werkers en werksters, maar met tusschenpersonen, aan wie zij eenen prijs stellen voor het te leveren werk, zonder zich in 't minst te bekommeren welk loon bij zulken prijs aan de werkers en werksters kan betaald worden. De tusschenpersonen die men heel lang aangezien heeft als de groote plichtigen hebben heel dikwijls geene schuld aan de misbruiken ja, ontvangen dikwijls slechts eene karige vergoeding voor den last en de verantwoordelijkheid die zij op zich nemen. Bij die tusschenpersonen zijn ook de kloosters met hunne beroepscholen te rekenen, die men zoo dikwijls ten onrechte beschuldigd heeft de kinderen uit te buiten, en door hunne concurrentie eene der groote oorzaken te zijn der misbruiken van den huisarbeid. Schrijver weêrlegt die opwerping en bewijst dat de toestand in de kloosters beter is dan elders, en zoo zij geene hoogere loonen betalen deze ook niet lager zijn, en dat die karige vergoeding enkel te wijten is aan het feit dat de werkgevers de kloosters, meer nog dan de leeken tusschenpersonen, uitbuiten, daar die tot minder weerstand in staat zijn. In zijne tweede voordracht onderzoekt schrijver de hulpmiddelen om dien naren toestand te verhelpen, en blijft bijzonder lang stil bij de tusschenkomst der wetgeving voor het bepalen van minimumloonen, wat voor 't oogenblik als 't eenige oprecht ingrijpende hulpmiddel beschouwd wordt. Dit is waarlijk een heel belangrijk werkje, de schrijver ervan was bijzonder beslagen om dit vraagstuk te behandelen, daar hij reeds vroeger een uitgebreid werk liet verschijnen over de kantnijverheid, wat hem dwong persoonlijk een enkwest in te stellen over dien belangrijken tak der huisnijverheid. Eenieder zonder uitzondering zal dit werkje met nut, ja met aandoening lezen want er komen waarlijk feiten in voor die wraakroepend zijn. Men hoort toch nog menigmaal zeggen van sommige brave geruste burgers: ‘men doet te veel voor 't werkvolk, voor wie werken wil is geene armoede en ellende meer mogelijk’. Wel dat die brave, gezapige burgers, dat die kalme, genietende renteniers zich dit werkje eens aanschaffen, wanneer zij dan die feiten zullen vernemen van werkers die den ganschen dag in eenen kelder moeten naaien, van wapenmakers die 0,90 fr. daags verdienen en daarmeê in het onderhoud van een huisgezin van tien kinderen moeten voorzien, van kantwerksters die voor eenen arbeidsdag van 12 uren arme 0,60 fr. kunnen verdienen, van werksters die 1,50 fr. voor 12 uren werk verdienen door het voorbereiden van konijnenpelsen in eenen luchtkring met mercuurdampen gevuld - wat voor gevolg heeft dat de arme kleintjes die in zulke woonkamer opgroeien van | |
[pagina 481]
| |
jongsaf ziekelijk en ongelukkig zijn, - van kinderen van 4-5 jaar die den ganschen dag reeds aan het werk moeten helpen en reeds door beroepsziekten aangetast zijn, van patroons die zich niet schamen aan meisjes en vrouwen, die klagen dat hun loon onvoldoende is om te leven, aan te raden eene bijwinst te zoeken in de prostitutie enz. enz. wanneer die brave geruste burgers zullen vernemen dat die feiten voorkomen hier in België in hunne naaste omgeving dan krijgen zij misschien ook nog eene sociale roeping waaraan zij hunnen ledigen tijd zeer nuttig zouden kunnen besteden.
***
Die nog bestaande misbruiken leveren nog altijd koren op den molen van het socialisme, en aan dien kant is toch geen heil te vinden, want hun droombeeld van Communisme kan daarin niets verhelpen. Het Communisme bestond immers en bestaat nog deels in Rusland in de ‘Mirs’, men had daar het gemeentelijke gemeenbezit. En is er wel een land waar meer ellende te vinden is op den buiten dan daar. Onlangs nog werd ons bevestigd door Russen, die een paar jaren uit hun land weg geweest waren, dat het waarlijk pijnlijk aandoet de armoede te zien die op den Russischen buiten heerscht. Verre van heil te hopen door het Communisme beschouwt men er dit integendeel als de oorzaak der ellende, ook heeft de regeering door een Ukase van 9 November 1906 en door eene wet van 29 Mei 1912 maatregelen genomen om den privaateigendom in te voeren. De gevolgen dier maatregelen der Russische wetgevers onderzoekt Dr K.A. Wieth-Knudsen in zijn: Bauernfrage und Agrarreform in RusslandGa naar voetnoot(1). Schrijver geeft ons eerst eene studie over de economische aardrijkskunde en de bevolking van Rusland. Daarna schetst hij kort de vroeger getroffen maatregelen om den toestand der boeren te verbeteren, om in een derde hoofdstuk de levens- en arbeidsvoorwaarden der Russische boeren meer nauwkeurig af te schilderen, waaruit blijkt dat een russische boer zich moet tevreden stellen met een budget dat 10 tot 20 maal minder bedraagt dan dit van eenen Deenschen, Zweedschen of Duitschen boer, dat hij dus uiterst spaarzaam moet leven (bl. 66). In zijn vierde hoofstuk zet schrijver die nieuwe landbouwwetgeving uiteen die voor doel heeft den gemeen- | |
[pagina 482]
| |
eigendom der gemeente tot privaateigendom te verkoopen, en aldus komt hij er natuurlijk toe in een volgend kapittel te handelen over het landbouwkrediet, hypotheken en banken. Eindelijk in het zesde hoofdstuk wordt voor de verschillende provincien onderzocht in hoever de nieuwe wetgeving reeds vruchten heeft opgeleverd. Hieraan worden dan in een laatste kapitel de vooruitzichten toegevoegd. Voor de toekomst rijst ook de moeilijkheid op die de al te groote vrijheid, voor het vererven en voor het beschikken over den landelijken grondeigendom, in West-Europa heeft meegebracht, 't is te zeggen: de te groote verdeeling der boerengoederen door vererven, en ook de te zware belasting door hypotheken. Voor dit laatste zal bijzonder in Rusland moeten gezorgd worden, daar de kwaal van het drankmisbruik er zoo schrikkelijk woekert, en deze maar al te dikwijls schulden na zich sleept. Eene gansch tegenovergestelde strekking, te weten de terugkeer tot het gemeenbezit van den grond door den Staat vinden wij behandeld in: Dr Heinrich Wehberg, Die Bodenreform im Lichte des humanistischen Sozialismus.Ga naar voetnoot(1) Dit boek werd uitgegeven ter gelegenheid der 25ste verjaring van de stichting van den ‘Bund Deutscher Badenreformer’. Wehberg was daarom de eerste voorzitter maar na 2 jaar trok hij zich reeds terug, omdat hij met de aanhangers der beweging voor de theorie in oneenigheid geraakte. Volgens den bond moet de grondrente altijd hooger en hooger stijgen; volgens Wehberg integendeel zou eene goede organisatie der maatschappij voor gevolg hebben dat de grondrente zou dalen. Het werk bevat eene heruitgave van vier verhandelingen 1) Program des Humanistischen Sozialismus, 1891, geeft het programma weer van den ‘Allwohlbund’ die door Wehberg geleid werd na zijn uittreden uit der Bund Deutscher Bodenreform, maar die slechts enkele jaren bestond. 2) Die Bodenreform im Lichte des Freihandels (1891) geeft de redenen aan der afscheuring uit den Bund Deutscher Bodenreformer. 3) Die Verstaatlichung der Bergwerke (1892) is een pleidooi om de mijnen tot staatseigendom te maken. 4) Die Wohnungsfrage im Lichte des humanistischen Sozialismus (1895) is de belangrijkste der vier Studien voor 't oogenblik, daar, bij den tegenwoordigen woningsnood in de groote steden, de Badenreformer bijzonder op dit punt den strijd voeren. | |
[pagina 483]
| |
Alle die socialistische theorieen hoe zij dan ook met hunnen bijnaam heeten. blijven toch altijd utopieen. De ware oplossing der sociale kwestie kan slechts gevonden worden in de grondbegrippen van het Kristendom en dit is geen Socialisme, al wordt ook wel dikwijls beweerd dat de eerste Kristenen het Socialisme aankleefden. Om de valschheid hiervan te bewijzen toont ons J.J. Ming, S.J., in zijn Christelijk SocialismGa naar voetnoot(1), dat er geen verschil bestaat tusschen het oudste en latere Christendom, dat het primitieve Christendom met onrecht wordt voorgesteld als socialistisch zijnde in zijne strevingen, om, na het weerleggen der bewijsvoeringen door de socialisten aangevoerd om deze hunne thesis te bevestigen, te besluiten dat er geen christelijk Socialisme bestaat. In het tweede deel van zijn werkje behandelt schrijver het Humanitarisme als de godsdienst van het Socialisme. Hier toont hij door aanhalingen uit socialistische profeten, dat het socialisme als godsdienst strikt humanitaristisch is, dat het geene andere godheid erkent als den mensch zelf. Dat blijkt niet enkel uit aanhalingen uit schrijvers maar ook uit de plichten en bedieningen die het Socialisme oplegt. In dit schriftje vinden wij dus eene klare en bondige weêrlegging van de bedriegelijke gezegden onzer socialisten, nl. dat de eerste Christenen socialisten waren, en dat een Christen zonder vrees zich bij het Socialisme mag aansluiten. Het levert nuttige documentatie voor propagandisten en studiekringen.
***
Nu iets over studentenbeweging. Hier in Vlaanderen mag men wel zeggen dat de ernstige studentenbeweging het eerst aan 't bloeien ging. Sedert eenigen tijd is toch ook b.v. in Duitschland het overmatige bierdrinken en feestvieren niet meer uitsluitend het studentenleven. Dr Sonneschein is daar de groote man geweest om de studenten in de sociale werking in te leiden. Hij is hier geen vreemde, want meer dan eens kwam hij, zelfs met Duitsche studenten, met onze Vlaamsche Studentenbeweging kennis maken. Alhoewel de Duitsche studenten nog niet lang die nieuwe wegen zijn opgegaan, staan zij misschien reeds verder dan de onze; zeker hebben zij toch een stevig ingericht sekretariaat met Dr Sonneschein aan 't hoofd dank de edelmoedige medehulp van het machtige Volksverein. Dit sekretariaat geeft eene Studenten-Bibliothek uit om de sociale | |
[pagina 484]
| |
gedachten onder de studenten te verspreiden. 't Zijn kleine brochuren. Nr 5 is getiteld: Der Cartellverband der Katholischen Deutschen Studentenverbindungen (C.V.)Ga naar voetnoot(1) en geeft ons het ontstaan en de ontwikkeling van het Cartelverband, zijnen omvang en organisatie, zijn programma, de waardiging van zijn bestaan als beantwoordend aan eene noodwendigheid des tijds. Wie zich met studentenbeweging bezighoudt, leze die brochure, daar onder oogpunt van degelijke organisatie de Duitschen gewoonlijk vooraan staan. Nr 6 heet: Rechtsstudium und SozialarbeitGa naar voetnoot(2). Schrijver geeft eerst een woord over de omwenteling in de vorming der jonge rechtsgeleerden. Die hebben wij hier ook op groote schaal te Leuven gezien. Daarna behandelt bij de verschillende wijzen voor de jonge studenten in de rechten om zich op sociaal gebied nuttig te maken: Besichtigungswesen, Arbeiterunterrichtskurse, Jugendgerichtshilfe, Residenz- und Gemeinschaftsarbeit, Sonstige Lern-und Arbeitsmöglichkeiten. Daar sommige dier werken bij ons ook bestaan, is eene vergelijking altijd nuttig; daar andere nog onbekend zijn, is het wel de moeite waard eens te onderzoeken of ze bij ons ook niet van pas zouden komen. Nr 7 is eene studie over Frankrijk: Die Fruchte einer sozialstudentischen Bewegung (zugleich Einfuhrung in das geistige Leben und in die Literatur des sozialen Katholicismus in Frankreich.Ga naar voetnoot(3) Het doel van het werkje geeft schrijver zelf aldus aan: ‘Zoo werd getracht, een levendig beeld der sociale ontwikkeling van Frankrijk te geven, die haar zwaartepunt niet vindt in uitgebreide, systematisch werkende organisatiën, maar in vele kleine groepeeringen door uitstekende personen geleid, die dikwijls meer door uitstraling van sociale warmte, dan door meêdeeling van sociale gedachten werkzaam zijn.Ga naar voetnoot(4)
***
Met betrekking tot de financiën moeten wij de tweede uitgave vermelden van een werkje dat reeds veel bijval oogstte: | |
[pagina 485]
| |
Prof. Dr Robert Liefmann, Kartelle und Trusts und die Weiterbildung der volkswirtschaftlichen OrganisationGa naar voetnoot(1) Schrijver geeft ons eerst eene studie over het wezen en ontstaan der Kartells, en hier toont hij ons het onderscheid dat bestaat tusschen Kartel en soortgelijke inrichtingen, die er dikwijls mêe verward worden, hij wijdt ook een afzonderlijk paragraaf aan het Kartelwezen in Duitschland, waar deze inrichting bijzonder heeft voet gevat. Uit het paar bladzijden gewijd aan de andere landen leeren wij dat, na Duitschland, Oostenrijk-Hongarië tamelijk veel Kartells bezit en dan België, terwijl zij in andere landen wel niet onbekend maar toch minder talrijk zijn. Daarna onderzoekt schrijver in de twee volgende hoofdstukken de werking der Kartells en voor de nijverheid en voor de verbruikers. In een vierde hoofdstuk worden de Trusts besproken, die alhoewel gansch verschillend met de Kartells, toch dikwijls met dezen verward worden. De Trusts zijn eigen bijzonder aan Amerika maar ook aan Engeland. Dat alle Trusts, al hebben zij ook tot doel en monopolies tot stand te brengen, niet schadelijk zijn voor de maatschappij bewijst het paragraaf waar als een der goede gevolgen der Trusts de vermindering der voortbrengstkosten wordt aangegeven. Toch heel dikwijls zijn zij schadelijk zooals blijkt uit de daarop volgende onderverdeeling. De moderne nijverheidsontwikkeling houdt zich reeds niet meer aan de te eenvoudige vormen van Kartells en Trusts, de concentratie gaat immer verder. Dit toont ons schrijver in zijn vijfde hoofdstuk. Tot slot van dit hoofdstuk, alhoewel schrijver er zich niet mêe bezig houdt, bewijst hij feitelijk het valsche der Marxistische theorie. Voorzeker bestatigt hij dat de nijverheid zich concentreert, maar het kapitaal komt meer en meer onder vorm van waardpapieren voor, en zoo worden de eigenaars van nijverheidsondernemingen minder en minder eenlingen maar wel een overgroot getal van aktiënbezitters. Aldus wordt de winst door de nijverheid afgeworpen meer en meer onder velen verspreid. Eindelijk sluit schrijver zijn werkje met eene studie over staatsinmenging om de misbruiken dezer machtige financieele inrichtingen te beletten. Wij hebben hier niet te doen met een uitgebreide wetenschappelijk werk over Kartells en Trusts maar enkel met eene klare bondige studie om de met ingewijden een klaar begrip te geven van deze hoogst moderne vragen. | |
[pagina 486]
| |
Niet enkel Trusts en Kartells zijn in staat misbruiken in het leven te roepen door hunne financieele macht, maar in financiezaken op de beurs, gebeurt heel wat, dat nadeelig is voor de maatschappij. In den laatsten tijd werd bijzonder hier in Belgie over de beursmisbruiken geklaagd, en de ernstige wisselagenten hebben ingezien dat de te groote vrijheid die op de Beurs heerscht voor gevolg heeft, dat het beroep van wisselagent overstroomd wordt door een aantal lieden die weinig of geenen waarborg bieden, en het er enkel op aanleggen hunne klanten uit te buiten. Het mistrouwen dat aldus van wege het publiek op de wisselagenten valt, en ook de verliezen die ernstige wisselagenten doormaakten tengevolge der handelwijze dezer weinig betrouwbare beroepsgezellen, hebben voor gevolg gehad, dat bijzonder te Brussel de beurskommissie naar ernstige maatregelen uitziet, om het beroep van wisselagent wat te zuiveren. Om daartoe bij te dragen verscheen een werk van eenen jongen advocaat: César Colinet, Les Bourses de valeurs mobilières en BelgiqueGa naar voetnoot(1). Ziehier hoe schrijver zelf het doel van zijn werk voorstelt: ‘Na den huidigen toestand der beurzen en van de markt der waarden te hebben onderzocht, zullen wij in 't kort eene reeks van wetsontwerpen uiteen zetten in dewelke wij getracht hebben maatregelen te voorzien, om, zonder de ernstige ondernemingen noch de gewetensvolle tusschenpersonen te benadeelen, die waarden en personen, wier tegenwoordigheid op de geldmarkt niets dan een gevaar en een nadeel kan zijn voor het openbaar belang, onmêedoogend van de geldmarkt uit te sluiten’Ga naar voetnoot(2). Het voorgenomen doel is heel schoon maar er in gelukken, enkel de schuimers der geldmarkt en niet de ernstige personen en ondernemingen in hunne werking te belemmeren door de getroffen maatregelen, dit is uiterst moeilijk. Die studie komt feitelijk te goeder ure en zal grooten dienst bewijzen aan al wie zich om de hervorming der Beurs bekommert, daar zij den huidigen toestand doet kennen, en de voorgeslagen maatregelen volledig weergeeft en ernstig bespreekt. Met meer nadruk misschien wel dan voor de hervorming der Beurs, wordt tegenwoordig bij den wetgever aangedrongen om van Staatswege iets te doen tot het degelijk inrichten van | |
[pagina 487]
| |
het krediet voor den middenstand. De kleine handelaars en nijveraars zouden eindelijk wakker geraakt zijn, en door het stichten van het algemeen sekretariaat van den middenstand schijnen zij de nieuwe wegen der ernstige beroepsorganisatie op te willen. Vorig jaar bekwamen zij reeds een stuksken wet om de slechte betalers tot vergoedingen der interesten op hunne achterstallige rekeningen te dwingen. Maar in 't kredietwezen blijft nog altijd de moeilijke kwestie op te lossen, hoe aan den kleinen burger het noodige geld bezorgd om hem toe te laten zijne onderneming recht te houden en stevig in te richten. Hierover werd onlangs door het machtige Duitsche syndikaat: Verband Katholischer kaufmannischer Vereinigungen Deutschlands eene brochure in 't licht gegeven: A. Ecker, Kreditprobleme des kaufmannischen MittelstandesGa naar voetnoot(1). Schrijver bespreekt de verschillende moeilijkheden die uit het noodwendige krediet geven en krediet vragen, voor den huidigen middenstand voortvloeien, en de tot nu toe beproefde middelen om dat te verhelpen. Voorzeker is hier uitbreiding en goedkoopworden van het krediet uiterst te wenschen. Schrijver stelt daartoe de burgersmutualiteiten voor, waardoor het persoonlijk krediet weer meer op den voorgrond zou treden, daar de stoffelijke waarborgen hier niet voldoende zijn om het noodige krediet te bekomen; hij hoopt dat deze burgersmutualiteiten goedkoop krediet zouden vinden in de spaarkassen. Men vraagt zich toch af of het solidariteitsgevoel in den middenstand groot genoeg is om deze mutualiteiten te kunnen tot stand brengen, en of het strenge toezicht over de schuldenaars zou mogelijk zijn, zooals dit het geval is voor de Raffeisen-kassen bij den boerenstand. Ons schijnt het dat, aangezien de aangehaalde moeilijkheid, de middenstandsvereenigingen eerst en vooral meer en meer zouden moeten werken om, even als de groote bazars enz., aan hunne klanten zoo weinig mogelijk krediet te geven, aldus zou voor den middenstand zelf den nood aan krediet ook grootendeels verdwijnen.
***
Het Jahrbuch der AngestelltenbewegungGa naar voetnoot(2) bespraken wij reeds in vorige kronieken. In de 3de aflevering van den jaargang 1913 | |
[pagina 488]
| |
treffen wij een klein artikel aan van Vandervelde over de Beweging der bedienden in België. Het is eene uiteenzetting over de kwestie heel in 't kort en zonder groot belang waar wij enkel kunnen over zeggen, dat zij tamelijk tendenzieus is, zooals men het van den socialistischen politieken leider mocht verwachten. Uit zijn artikel zou men besluiten dat de socialistische syndikaten voor de bedienden toonaangevend zijn, terwijl hun invloed voor 't oogenblik nog zoo uiterst onbeduidend is, en anderzijds de katholieke beweging die reeds jaren bestaat, die veel sterker is, en in den laatsten tijd met nieuw leven opkomt, enkele regels in 't voorbijgaan krijgt, die dan nog toonen dat schrijver van het artikel van deze beweging weinig of niets kent. Ook over de voorgestelde wetsinmenging aangaande de arbeidsovereenkomst der bedienden, stelt hij de zaken zoo voor als zou daarvan het initiatief uitgaan van de afgevaardigden Franck, Vandervelde zelf en de medeonderteekenaars van het wetsvoorstel Franck, wanneer integendeel al wat in dien zin gedaan werd grootendeels te danken is aan professor Brants van Leuven, die reeds in 1900 een wetsontwerp opmaakte, dat hij bij de Commissie der kleine burgerij indiende, en dat de grondslag werd van het latere wetsontwerp door den hoogeren arbeidsraad aangenomen. Zooals wij vroeger reeds zegden is dit jaarboek bijzonder nuttig door de Duitsche officieele dokumenten, aangaande de bedienden, die er in overgedrukt worden. | |
Soziale Gedanken eines schweizerischen Arbeitgebers vor 40 Jahren van Dr Ferdinand Buomberger.Ga naar voetnoot(1)Het werkje geeft de sociale opvatting van den in 1813 geborenen Zwitser Johann Gaspar Brunner weer, die vóor veertig jaar aan het hoofd eener belangrijke fabriek stond te Niederlenz (Kanton Aargau). Buomberger heeft in tijdschriften en brochuren de meest belangrijke gedachten van dien sociaalgeaarden patroon verzameld, en heeft ze dan volgens verschillende hoofdgedachten gegroepeerd. Ozer zichzelf schreef Brunner in eene brochure getiteld: ‘Wegwijzer voor fabriekarbeiders’: ‘De man die tot u spreekt heeft armoede en welstand leeren kennen. Hij is te midden van het fabrieksleven geboren en heeft het wel | |
[pagina 489]
| |
en wee ervan als knaap reeds mêebeleefd; hij heeft eene lange ondervinding achter den rug, heeft fabrieken, fabriekeigenaars en fabriekarbeiders van allen aard leeren kennen en mag daarom wel zijn oordeel over het arbeidersvraagstuk vellen. In dit werkje vindt men waarlijk schoone gedachten die de uitgever met reden goudkorrels neemt. Franz Mataré, Die Arbeitsmittel, Maschine, Apparat, Werkzeug. Eine Abhandlung über ihren Einfluss auf den Industriebetrieb unter eingehender Berücksichtigung des ApparatwesensGa naar voetnoot(1). Schrijver beweert dat in de huidige staathuishoudkunde eene menigte termen voorkomt, die geene klaar afgelijnde beteekenis hebben, bijzonder waar het geldt termen aan de nijverheid ontleend, wat noodzakelijk is door de wederzijdsche menigvuldige betrekkingen die tusschen staathuishoudkunde en nijverheid bestaan. De slechte aflijning van de beteekenis dezer termen is uit te leggen door het feit, dat die termen in de staathuishoudkunde slechts vóór korten tijd in gebruik kwamen, daar de nijverheid zelf in haren huidigen vorm nog zeer jong is en zich voortdurend ontwikkelt. Onder deze termen zijn deze die den titel van het besproken boek uitmaken te rangschikken. Die aangehaalde termen wil schrijver nu uitleggen om hun eene vaste beteekenis te geven. Om daartoe te geraken acht hij het noodig daarover 214 bldz. te geven. Gij moet waarlijk bekennen dat het een ‘tour de force’ is. Dat het voorzeker wenschenswaard is eene vaste terminologie te hebben voor eene wetenschap is onbetwistbaar, maar als het daartoe noodig is voor elke 3 of 4 termen een zoo lijvig boek te schrijven, dan vreezen wij dat de termen voor eeuwig onafgelijnd zullen blijven, daar de mannen van het vak den tijd niet zouden vinden om die goed bewezen beteekenis der termen aan te leeren.
Dr J. Buelens. |
|