Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] [Verzen] De apostel Bij een voordracht van Pater RUTTEN, O.P. 't Was of een bruske schok die duizend monden met lamheid en verstomming had geslagen, wen op 't verhoog hij steeg die, onomwonden, voor 's volks herwording 't kampen dorst te wagen. Zijn stemme: een stille klacht om 's menschen zonden. Maar lijk het zwerk na zwoele zomerdagen plots openscheurt en ratelende slagen des donders dreigend ongeweerte konden: zóo voer door 't lijzig stemgemurmel plots een wilde wind en 't werd een woest geklots van golven. Tot opeens, vol zaalgen vrede, een meelijlach op 't rein gelaat verscheen lijk soms een zonnestraal bij droef geween van wolken zacht op aarde komt gegleden. [pagina 130] [p. 130] Jeugd In driesten overmoed heb ik mijn jeugd gedragen langs kleidoorweekte pad, waar weeldezonne zelden een straal van hope zond, daar rondom, op de velden, meest lauwe loomheid hong vol dreigende onweersvlagen. Soms als een koppig kind dat listen kent noch lagen, mistrouwend wie meewarig me ondergang voorspelden wou ik mijn kinderkracht als reuzenkracht doen gelden om 't grijnzend noodlot zelf ten kampstrijd uit te dagen. En slag op slag ik kreeg, maar altoos klonk mijn lied, luid galmend, over beemd en omgeploegde voren: een hymne aan 't wordend licht in 't nevelig verschiet, spijts dagen vol van onuitsprekelijk verdriet; - want elke smart hield nieuwe vreugden mij beschoren.... Wordt ook de dageraad in tranen niet geboren? [pagina 131] [p. 131] Zonnestrepen 't Is of daar goud ligt uitgestrooid met volle grepen de lange dreve door, waar blijde kinders stoeien, verliefden wandelen in 't priemend zonnegloeien, dat door 't geboomte breekt met stofdoorweven strepen. Van 't staren strak in 't licht mijn oogen zich vermoeien en pinken. 't Wemelt al tot warrelende reepen: éen zee van gulpend goud, vol mastversierde schepen, waar mijn gedachte' als niet'ge stroompjes in vervloeien. En niemand zie 'k er driftig woelen in die schatten! Die smoorlijk zijn verliefd, wat geven ze om dit schoon! En al die kleurenweelde kindren toch niet vatten. Ik waan me almachtig rijk, de wereld wordt mijn woon, en strek naar 't stralend licht de handen uit, die beven... O zoete illusies van wie droomend gaat door 't leven! Am. Simoens. Vorige Volgende