| |
| |
| |
Eenige nieuwe boeken over het landbouwvraagstuk in Engeland
Alles wat in verband staat met den landbouw: de landelijke eigendom, de pachtkwestie, de loonen der landarbeiders, de uitwijking van het platteland naar de stad, enz. wordt in Engeland zeer druk beproken. Men is het hierover eens dat het niet kan blijven voortgaan, zooals nu; het huidig ministerie, voornamelijk de minister van geldwezen, Lloyd George, wil uiterst radicale maatregelen treffen om in den toestand te verhelpen.
In Engeland behoort de grondeigendom tot een veel kleiner aantal personen dan in de overige landen van West-Europa. Dit is, ten deele, het gevolg van de vroegere inclosures of omheiningen, waardoor, wat gemeen eigendom was van de dorpelingen, tot persoonlijken eigendom gemaakt werd en voornamelijk, natuurlijk, werd toebedeeld aan de groot-grondeigenaars. Er wordt ernstig getwist over het gevolg van die grondafpalingen der 17e, 18e en 19e eeuw op landbouw- en op sociaal gebied. Dat zij in landbouwopzicht vooruitgang vertegenwoordigden, is niet betwistbaar. Het land werd beter bewerkt, door de persoonlijke eigenaars werd naar alles meer uitgezien, betere werktuigen werden gebezigd, meer mest gebruikt, waterafleidingen gemaakt, enz.
Maar is het ook wel zoo op sociaal gebied? Hadden de kleine boeren in die gemeene landerijen geene bron van inkomen?
Wij ook, in België, hebben eenige overblijfsels van vroegere toestanden: gemeene landerijen bestaan nog meestal in de Ardennen, en hier en daar ligt er ook nog gemeene weide, b.v. langs den Demer: al de menschen van 't dorp kunnen daar, na het drogen van het hooi, tot op zekeren datum, b.v. 1 Mei, hunne beesten op jagen. Ook
| |
| |
bij ons wordt er ernstig over getwist of zooiets werkelijk voordeelig is.
De professor in de Staatshuishoudkunde aan de Hoogeschool te Liverpool, E.C.K. Gonner, gaf over de grondafpalingen in Engeland, een belangrijk wetenschappelijk boek uit, Common land and Inclosure, (London, Macmillan, 1912, 460 blz., Prijs: 12 sh.), waarin hij voor de verschillende deelen van het land, de omheiningen tot in de 19e eeuw behandelt en de gevolgen hiervan bespreekt in de verschillende opzichten. Hij bekent dat die insluitingen de reden zijn waarom de kleine boer-eigenaar, wat men in Engeland noemde the yeoman farmer, ten grooten deele verdwenen is, maar men kan niet zeggen, meent hij, dat de inclosures ertoe bijdroegen om minder werk te hebben op den buiten, er minder bevolking te laten leven, en er het aantal arme menschen te vergrooten. Sommigen, voornamelijk socialisten, schreven veel over wat zij noemden ‘grondinpalming’, als oorsprong van den groot-grondeigendom in Engeland; vergelding werd toegestaan, máar of deze altijd voldoende was is iets anders; als oorsprong van den groot-grondeigendom moet nog gemeld worden de verdeeling van landerijen aan de voornaamste soldaten bij het opkomen van het Protestantisme, landerijen, dikwijls van katholieke eigenaars afgenomen. Het is waar, de jaren zijn daarover heengegaan, sedert lang is er verjaring, maar bij het denken over de radicale maatregelen nu voorgesteld zal wellicht meer dan een (onwillekeurig) die volksspreuk in zijne verbeelding gekregen hebben: Loontje komt om zijn boontje!
Men mag niet vergeten, zegt Gonner, dat om zoo te zeggen door alleman, toen. de omheining van gemeenen grond aangezien werd als zijnde natuurlijk en zelfs noodzakelijk. En in zijne voorrede schrijft hij: ‘De beschuldiging van algemeene willekeur en slechte behandeling van kleine pachters of van de arme eigenaars schijnt me niet houdbaar’. -
Wat er ook van zij, in Engeland meer dan in eenig ander land, wordt de grond-eigendom zeer dikwijls begeerd niet om wat de grond kan opbrengen of om de huur, maar voor sociale en politieke redenen: het is immers goed
| |
| |
gezien op den buiten te gaan leven, ware het maar binst den Zomer; men heeft een grooteren dunk van die menschen en dit is een aangewezen middel om in de politiek te komen.
Wanneer in Engeland grond verkocht wordt ziet ge gewoonlijk op de plakbrieven vermeld dat het een goede jachtgrond is of dat er gemakkelijk jachtgrond kan van gemaakt worden, dat sport er kan worden ingericht, dat er mogelijkheid bestaat om aan visscherij te doen, enz.
Er wordt over geklaagd, en wel met reden, dat zeer veel land braak blijft liggen en dat de overgroote meerderheid van den Engelschen grond, in bebouwing genomen, dient tot het voortbrengen van beestenvoeder: wanneer er weiden zijn is het jagen natuurlijk gemakkelijker en met weiden zijn ook minder arbeiders noodig.
England's Fatal Land Policy (How neglected agriculture impoverishes the British people by W.E. Cooper, London, Pearson, 1913. 317 blz. Prijs 2/6 sh.) handelt in het algemeen over den landstoestand in Engeland en over wat er zou moeten gedaan worden om verbetering te brengen. De titel van het boek laat genoeg vermoeden welke de inhoud is. De toon is volstrekt niet wetenschappelijk; we hebben hier een dik pamphlet, maar daaruit is volstrekt niet te besluiten dat al het hier gezegde onwaar zou wezen De Liberals (in den zin natuurlijk waarin men in Engeland het woord verstaat), zijn nu aan 't bewind en ook in dit opzicht - zouden ze niet een beetje op sleeptouw genomen zijn door de labouristen en de socialisten? - hebben ze radicale maatregelen genomen en stellen ze nog meer radicale maatregelen voor, waartegen de vertegenwoordigers van den groot-grondeigendom, de behoudsgezinden, in Engeland genoemd de Torries of Unionists, natuurlijk uit al hunne krachten opkomen. Cooper is geen partijman; alle politieke partijen zijn, volgens hem, min of meer uit den booze, maar daarom juist is zijn besluit treffender. De Staat, zegt hij, zou de eenige landelijke grondeigenaar moeten worden en de Staat zou dan het land verpachten. Of dit nu werkelijk veel verbetering brengen zou hebben we niet te bespreken. Daarvoor zouden we het gansch landelijk socialisme moeten behandelen.
| |
| |
We willen hier alleen het standpunt van den schrijver doen kennen. Bij de lezing denkt men altijd in eene meeting te zijn en daar een welbespraakt redenaar aan 't woord te hooren, die wel eens, om zijne bewijsvoering meer leven bij te zetten, op de tafel slaat.
Ook een algemeen overzicht van de landkwestie in Engeland geeft ons Sutherland in Rural Regeneration in England, Short discussion of some of the outstanding features of the rural land question and of the principal proposals for reform (Methuen & Cy, London, Klein formaat, 163 blz. Prijs 2 sh.)
Veel nieuws brengt dit boek niet. De schrijver zegt dat hij niets anders wil dan een middel geven dat in de bespreking helpen kan, maar hij is zeer zakelijk. Het boek is bijna een korte inhoud.
Zooals de zaken nu staan, beweert de schrijver, is er voor den Engelschen landbouwer, die over het algemeen gesproken pachter is, maar ééne hulp, namelijk die van de eigenaars. Er bestaan in Engeland weinig of geene landbouwvereenigingen zooals men weet. De Engelsche boer is zeer wantrouwig en leeft fel op zijn eigen. Kunstmeststoffen worden niet samen aangekocht en daardoor in Engeland minder gebruikt dan bij ons; men is er niet in geslaagd tot hiertoe veel kleine kredietvereenigingen tot stand te brengen als degene, die in andere landen bestaan; het zij hier terloops gezegd dat men nu eenige kans van gelukken ziet omdat een zeker aantal grootbanken zich bereid verklaaid hebben aan plaatselijke kredietmaatschappijen geld voor leeningen aan landbouwers te verschieten.
Welnu, zonder de eigenaars te na te willen spreken, zegt Sutherland, moeten we wel bekennen dat zij niet bij machte zijn om behoorlijk in den Engelschen landbouw de noodige verbetering te brengen. Tegenwoordig wordt er naar gestreefd om meer kleine landeigenaars te maken; hoe meer er komen, hoe beter, zegt de schrijver, maar de pachters blijven toch altijd hoofdzaak en het is voornamelijk op hen dat men letten moet. In Ierland heeft men wettelijk, sedert 1881, wat genoemd wordt the system of the three F's: fair rent, fixity of tenure en free sale.
Fair rent, een behoorlijke pachtprijs, wil zeggen dat de
| |
| |
pachter en eigenaar het recht hebben, voor vijftien jaar, de pachtsom te doen vaststellen door de rechtbanken of door de landcommissie; wanneer, na de vijftien jaar, geen van beide partijen verroert, blijft de vastgestelde pachtprijs bestaan, maar huurder en verhuurder hebben het recht de pachtsom opnieuw te doen bepalen.
Fixity of tenure, vastheid van de pacht, wil zeggen dat de pachter, zoolang hij de pachtsom betaalt, buiten eenige gansch uitzonderlijke omstandigheden, niet kan gedwongen worden zijn pachthof te verlaten; hij heeft dus een eeuwigdurende pacht.
Door free sale of vrije verkoop wordt bedied dat het den pachter altijd vrij staat zijn pachtrecht te verkoopen.
Schrijver is partijganger, voor Engeland, van de twee eerste beginselen, het fair rent en het fixity of tenure. De eigenaar zou alleen zijn land mogen hernemen om het te verbrokkelen, of om het zelf te bebouwen. Sutherland gaat minder ver dan Cooper, over wien we het zooeven hadden en hij zegt niet wat er gebeuren zou moesten de eigenaars, in zulke omstandigheden, hun grond niet willen verhuren en nog meer jachtgoederen en sportterreinen maken.
Velen in Engeland en ook wel sommigen bij ons denken dat er een groote verbetering zou komen, voor de pachters, door het aannemen van die twee beginselen, door het gerechtelijk vaststellen van den pachtprijs en door het verleenen aan den pachter van het recht op de hoeve te blijven zoolang hij den vastgestelden pachtprijs blijft betalen.
Wij meenen dat feitelijk het aannemen dier twee beginselen minder oplossing brengt dan men wellicht denkt.
Met reden heeft men er op gewezen dat de eene F niet practisch mogelijk is zonder de andere: voornamelijk in eene streek waar naar pachtland wordt uitgezien, waar er verschillende liefhebbers zijn om leegkomend land in huur te nemen, zou het al te gemakkelijk zijn voor den verhuurder meer te bedingen dan de gerechtelijk vastgestelde pachtsom, moest geregeld, op zekere tijdstippen, b.v. om de vijftien jaar, de verhuurder van pachter kunnen veranderen.
Fixity of tenure komt overeen met eeuwigdurende pacht,
| |
| |
maar meent men niet dat, in de vereffening van vaders nalatenschap, het kind dat de pachthoeve in zijn lot krijgt zich de waarde van die eeuwigdurende pacht zal zien aanrekenen?
Zeker zijn dat mits het betalen van eene gerechtelijk vastgestelde som men zijn leven lang op eene pachthoeve blijven kan is iets waarvoor elke pachter, gereedelijk veel zou willen geven; maar als hij moet beginnen met dit recht te betalen, welk voordeel vindt hij dan nog erbij?
De Iersche pachters kunnen hun eeuwigdurend pachtrecht verkoopen; dit recht werd soms duurder verkocht dan hetgene men geven zou als prijs van den grond zelf! Welk voordeel is er dan bij voor den inkomenden pachter? Het zou hem goedkooper geweest zijn zijne pachthoeve te koopen! -
Twee redevoeringen uitgesproken door Lloyd George, o.a. te Swindon, in October laatstleden, hebben heel wat stof doen opgaan. De minister had o.m. daar gezeid dat ook voor de landerijen in Engeland de pachtprijs gerechtelijk zou moeten vastgesteld worden en dat een soort van vastheid in het pachtrecht aan de huurders zou worden toegestaan.
Maar het was voornamelijk over de landbouwwerklieden dat hij het in deze redevoeringen had. En zoo komen we tot het vierde boek waar we hier eenige woorden willen over zeggen The Farm Labourer. The History of a modern Problem by O. Jocelyn Dunlop (Fisher Unwin, London, 1913, 268 blz. Prijs: 7/6 sh.).
Men heeft in dezen laatsten tijd over het loon van de landbouwwerklieden nog al gesproken, omdat in 1907, een officieel onderzoek gedaan werd, naar het arbeidsloon en de werkuren in den landbouw. Voornamelijk in het zuiden van Engeland, wordt er over de kleine loonen van landbouwwerklieden geklaagd. Als antwoord op eene vraag in het House of Commons, zei de Minister van geldwezen: ‘Er is geene belangrijke nijverheid in dewelke de arbeiders zoo slecht betaald worden.’
Het zij hier terloops gezegd, dat het platte land, in Engeland, zeer dun bevolkt is. Alhoewel er in Duitschland zooveel gesproken wordt over den trek van den buiten naar
| |
| |
de grootsteden is, daar, eene kwadraat mijl doorgaans viermaal zoo dicht bevolkt als in Groot Bretanje.
Men mag nu toch niet gaan denken dat het loon van de Engelsche landbouwwerklieden klein is in vergelijking met wat we hier in Vlaanderen kennen. De Engelsche landarbeider heeft gemiddeld, per week, een loon van meer dan 20 fr., volgens dit officieel onderzoek, waar we zooeven over gewaagden, maar al wie eenigzins met die zaak bezig is weet hoe moeilijk het valt de eigenlijke winst van den landbouwwerkman te bepalen.
Men heeft in dezen laatsten tijd in Engeland, voornamelijk sedert de Small holdings and allotments act van 1907, in gebruik gekomen den 1en Januari 1908, er naar gestreefd om de kleine landbouwwinningen weer in eere te brengen en zelfs werd er door die wet voorzien dat, als de besturen der graafschappen niet vrijwillig grond krijgen kunnen om dien in kleine brokken te verhuren, zij grond mogen onteigenen of eigenaars verplichten aan hen land in huur te geven, dit alles met toestemming van het ministerie.
Die wet is nog te nieuw om over hare uitslagen met zekerheid te kunnen spreken, maar tot hiertoe schijnt men daarover tevreden.
Dunlop is voorstander van de small holdings of kleine winningen, maar dit lost, zegt hij, de kwestie der landbouwwerklieden toch niet op. Hij is voorstander van bepaling voor hen van een wettelijk minimumloon en hij spreekt, in dien zin, geheel en gansch zooals Lloyd George in de voordrachten waar we zooeven op wezen.
Deze ook verklaarde zich voorstander van minimumloon voor landarbeiders; ook over de slechte woningen en het gebrek aan huizen voor landarbeiders wordt er door Dunlop veel geklaagd. In die voordrachten heeft de Minister over het bouwen van huizen voor landarbeiders door den Staat gesproken.
Maar eene vaste, eene wel bepaalde oplossing stelt Dunlop niet voor, want hij zegt uitdrukkelijk dat verhooging van loon toch niet veel baat wanneer de koopkracht van het loon terzelfdertijde niet verhoogt, wanneer, met andere woorden, de prijzen van de benoodigheden voor den
| |
| |
landbouwwerkman terzelfdertijde zouden opslaan. En hierin schijnt hij wel te overdrijven.
Theoretisch gesproken, zegt hij nog, kunt ge tegen het opslaan van de prijzen door de winkeliers, samenwerkende aankoopvennootschappen plaatsen, maar voor landbouwwerklieden zullen die practisch niet veel uithalen, en hij sluit zijn boek met de twee volgende zinnen: ‘Het is te hopen dat de aanstaande poging tot een geneesmiddel door de vereenigde krachten van alle partijen en van alle klassen het bewijs zal leveren dat het eene eindelijke oplossing is (hij doelt hier op het vaststellen van het minimum loon). Indien hem geene hulp gegeven wordt moet de werkman voortgaan zijn vraagstuk op te lossen door eigene methoden die in het verleden niet hebben bijgedragen tot het algemeen welzijn van de natie en die in het vervolg dit ook waarschijnlijk niet zullen doen.’ De schrijver heeft hier in het oog de bonden van landbouwwerklieden uit het begin der jaren 1870 en eenige werkstakingen onder landbouwarbeiders toen.
Wij willen hier niet verder de menigvuldige vraagstukken, door die boeken opgeworpen, behandelen; het was er ons alleen om te doen de aandacht te vestigen op het standpunt van die schrijvers en te toonen welke radikale voorstellen men doet.
Voor die verschillende vraagstukken en wellicht meer bepaald voor de kwestie der landbouwarbeiders is het waar wat Sutherland schrijft in de voorrede van zijn boek, over de landkwestie in 't algemeen, dat zij is ‘zeker de moeilijkste en de meest ingewikkelde van al onze (Engelsche) sociale kwesties van den huidigen dag’.
E. Vliebergh.
|
|