Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |
De wereldtentoonstelling te Gent
| |
[pagina 468]
| |
Dit geldt echter niet voor de afdeeling Schoone Kunsten; die was in 't eind van Mei al klaar en veel exclusiever en met veel meer smaak, dan op de Brusselsche 't geval was. De vertegenwoordigde landen waren behalve België Holland, Frankrijk, Engeland, Spanje met een negentien, waaronder N. Zubiaurre uitmuntte, en nog enkele dingen in de internationale afdeeling. Duitschland had, als in 1910 te Brussel, in eigen gebouw tentoongesteld. En verder was er een mooie afdeeling Oude Kunst in het stedelijk Museum, voorloopig bij het tentoonstellingsterrein ingelast, die ik hieronder zal bespreken. België was schitterend. - Hoewel vele kunstenaars niet hun beste hadden ingezonden en ik veler namen, van Luyten en Mathieu o.a. met smart heb gemist. Boven al de overigen munten Courtens, Stobbaerts, Claus, Struys en Heymans uit! Luyten was er niet, zooals ik zei, en hij was ook niet in Kunst van Heden, maar in zijn jongste Portret van Schepen Van Kuyck heeft hij blijk gegeven van zijn onverzwakte macht, waarvan de hoofdkracht in zijn isolement ligt, want hij is om zijn overgroote gaven bij vele zijner kunstbroeders zeer gehaat en stond dus in latere jaren vrijwel alleen. Courtens' naam stelde ik bovenaan. Ik had in lang niets van Courtens gezien, maar hier heeft hij mij weer overweldigd, hoewel met stukken, die ons allen reeds lang zijn bekend. De eereplaats was hem dan ook gegeven en zijn werk hing op 't voordeeligst licht, (wat o.a. met Stobbaerts niet het geval was)Ga naar voetnoot(1). Zijn glorieuze Herfstdag, het ijle, doorzichtige, met een beekje, doorsneden deel van het bosch, dat de Franschen eigenaardig Clairière noemen, het prachtige Schip in de Haven (dat vooral is een doek van | |
[pagina 469]
| |
groote allure). Het gemaaide gras onder den zwaar bewolkten onweershemel en de Schiedamsche Bestjes in den Maneschijn, vroeger hier reeds herhaaldelijk door mij beschreven. Stukken uit zijn lateren tijd waren er niet. Zóo leeft hij als een echte kunstenaar mee - het stage wisselen der seizoenen - het stille, voorbereidende wachten van de lente - het hopen van den vroegzomer - de nadering van de vervulling der belofte van St. Jan - het voldragene der rijpe herfsten - het hoopvol, stil verbeiden van den winter - want de winter, als de zaden in den bodem wachten, is, als de Dood, het meest hoopvolle getij... Inderdaad hij is een Grootmeester, een der grootsten wellicht die ooit hebben geleefd, vooral nu zijn werken zachtkens beginnen te rijpen in het teedere patina van den tijd. Onmiddellijk op Courtens volgt Sander Struys - comparisons are odious, maar toch de menschengeest vermeit er zich in. Men herinnert zich zijn mooie Kantwerkster, die een paar jaar geleden in de Dietsche Warande heeft gestaan. Wat hij hier exposeert is ook een Kantwerkster. Er wordt in Mechelen en ook hier te Gent nog veel kant gemaakt. Hier is 't echter geen goedmoedig-eenvoudige pastoor, die de kant komt bewonderen, maar een opgeprikte modedame met een enormen fluweelen hoed met wuivende pluimen, een sealskinmantel en een groote boa van martervellen. Ze ziet er uit of ze van de jacht komt. Vooral het bont is prachtig geschilderd, maar men voelt toch dat Struys die dame haat. Zijn liefde gaat uit naar de simpele werkster, kunstenaresse als hij, die daar in haar mooi-stemmig blank huisje, met het Lieve Vrouwtje tegen den muur, nederig bij de tafel staat, om 't hoogwijze oordeel en het bod der dame te vernemen. De geschilderde kant is iets subliems - men zou ze zóo van het kussen lichten. A.J. Heymans zou ik dan laten volgen of Claus; ze zijn ongeveer van gelijke sterkte. Heymans was er met een vijftal doeken: De Hoeve ontwaakt, Dorp in de Kempen, Ingesneeuwd Dorp, Onweersnacht en Zomermorgen... leven - licht en zonnetrillend, - levenwekkend, had ik bijna gezegd. Claus was prachtig, hier en daar schijnbaar wat té overdreven luminist, maar men héeft van die stralende lichteffekten hier in Oost-Vlaanderen, vooral aan de Leie, waar | |
[pagina 470]
| |
hij woont. Zóo teer, zóo wazig, zóo ijl schildert hij de fijne Vlaamsche luchten, als had hij ze in een droom gezien en toch goddank van symboliek zijn ze zoo verre! Het eenige stuk, dat ik niet van hem kende, was de Oude Den, eigendom van den lieer J. Laroche. Onmiddellijk in rang op deze allergrootsten volgend, zou ik weer vijf willen noemen: Baertsoen, Edmond Verstraeten, Jacob Smits, Hens en Mathieu. Over Hens heb ik 't vroeger al uitvoerig gehad. Hij was hierin hoofdzaak met de doeken, destijds reedsinde Warande vermeld. Baertsoen heb ik, twee jaar geleden, toen ik pas hier te Gent woonde, bezocht. Hij woont op den hoek van de Coupure en de Leie in een mooi, groot zelfgebouwd huis met een Hall, waaruit men, niet een, in de vertrekken zichtbare trap, als op Oud-Hollandsche genrestukken, in de overige deelen van het huis komt, waar een krakende zindelijkheid heerscht. Baertsoen zelf zag ook in de puntjes. Hij kende echter - o schande! geen Vlaamsch - of liever hij beweerde het niet te kennen, hoewel hij mij een vlaamsclien brief geschreven had. Te zonderlinger schijnt dit, waar Baertsoen in zijn kunst, zoo op en top, zoo geheel en doorkneed vlaamsch is, - om hem juist te kunnen beoordeelen bezoeke men GentGa naar voetnoot(1). Gent is met Neurenberg, Brugge, Florence, Stockholm en Amsterdam een der heel mooie Europeesche steden, en zooals ik zei, | |
[pagina 471]
| |
vooral voor den kunstenaar en den archeoloog van het hoogste belang, en vormt o.a. een onvergelijkelijk schoone lijn, langs de St-Baafs, het Belfort, de Lakenhal, de St-Niklaaskerk en langs 't Predikheerenklooster met de St-Michielskerk links, of wel rechts langs de mooie huizen op de Groenmarkt naar 't Gravenkasteel. 't Laatste met het Belfort, in den laatsten tijd op de meest oordeelkundige wijze gerestaureerd. - Gent heeft Baertsoen bezield. Hij kent er van alle hoekjes, straten, kaden en steegjes. Op de tentoonstelling was hij met het prachtige Dooi te Gent, Nacht op het Kanaal, twee gezichten van het kasteel van Laerne (thans met afbraak bedreigd), De Stille wateren van Gent, Avond op de Kaden, enz. - Niet minder door zijn etsen dan door zijn schilderijen is Baertsoen beroemd. Zij hebben een teederfluweelachtigen toets, zooals geen andere Belgische etser die bezit, Brangwyn in Engeland en Bauer in Holland komen hem nabij. Twee der beroemdste zijn zijn etsen van Krom en Recht Boomsloot te Amsterdam. Baertsoen was hier over echter maar slecht te spreken. Hij had vóor vijf uur s' morgens op moeten staan, eer de Joden met hun negocie in de straten waren, anders werd hij op vuile eieren en rotte appelen onthaald! Op Baertsoen volge mijn oude vriend Edmond Verstraeten, die niets heeft van een Franskiljon, die op en top, van binnen en van buiten is een Vlaming, die met zijn blonden baard en leeuwenmanen iets van een apostel heeft, - de apostel van het licht... Gaandeweg, nog niet geheel, overwint hij de fouten, die hem tot hiertoe hebben belet om naar de hoogste hoogten op te stijgen en even groot als Claus en Courtens te zijn - door gevoel en verbeelding is hij bijna hun meerdere. De ‘vermoeiende trilling’, zooals Bautier het noemt, heeft hij echter nog niet geheel overwonnen - hij is nog te veel een lyrisch dichter, hij is soms nog te kleurendronken en te exhuberant... Hij is in de laatste jaren ook gaan etsen. Ik schrijf dit van zijn etsen omringd. Vooral een Kinderkopje en de Nood des Pauwen, een herhaling van het geschilderde stuk, zijn zeer schoon. Hij bezit de echte, fijne etstoets. Alleen de trilling is ook hier! | |
[pagina 472]
| |
Jacob Smits behoudt voor mij altijd iets vreemds. t Is een kunst, waar ik mij nooit geheel in kan voelen, maar zijn kleuren en de wijze, waarop hij de kleuren tegen elkaar zet, zijn prachtig... Hij is ook den laatsten tijd weer zeer vruchtbaar; de stukken hier waren met enkele uitzondering verschillend van die in Kunst van Heden. Vooral de Pietà was schoon. Verder de Witte Koe, Mater Amabilis, Molen, Oogst en Binnenkuis. Baseleer is er met enkele van zijn beste doeken. Baseleer valt als Ensor, die hier met zijn prachtige Oestereetster en een verrukkelijk geschilderde Rog was, moeilijk bij een groep onder te brengen. Hij blijft altijd aan Hens en de groote Hollanders: Maris en Mauve verwant, die hem echter overtreffen. Zijn zes stukken hier waren goed, vooral zijn Transatlantieken en zijn Kerkhof. Heel fijne stemmingskunst, maar de stemmingen in de natuur zijn toch nog fijner. Op hen volgt weer een groep. Ditmaal in hoofdzaak van portrettisten: Levêque met zijn mooie Suzanna, Vloors, Oleffe, van Holder, Louise Brohée en de Graaf de Lalaing, Levêque, Vloors en de Lalaing zijn beeldhouwer-schilders. Hun schilderwerk riekt naar sculptuur en hun beeldhouwnaar schilderwerk. Heel mooi was het Zitbeeld van de Lalaing van Pater Verbist in de eerezaal der Belgische afdeeling.Ga naar voetnoot(1) Verder was hij hier met een heele portrettenreeks. Hij beweegt zich in de voorname Belgische wereld, onder abdissen en gravinnen en heeft ook 't portret van den onlangs overleden kunstverzamelaar Alfons Willems gemaakt. Vloors was prachtig, ook in verfbehandelingen kleur, trouwens Vloors heeft maar zelden beeldhouwwerk ‘begaan’. Mooi vooral was de portretgroep van een donkere, witgekleede vrouw en zijn bekende Zeepbellen. Een Avond van van Holder is buitengewoon: een elegante groep, keurig, op echt Belgische wijze gekleed, dames in 't wit en heeren in 't licht, in een hof, om den avondlijken disch vereenigd. 't Is prachtig werk, in alle opzichten verzorgd, uitstekend van smaak, groepeering, uitvoering en kleur; alleen aan ziel ontbreekt het een | |
[pagina 473]
| |
weinig. Oleffe was ook goed, hoewel er iets vreemds-onzekers, zoo iets van slecht nadoen der Japanners in zijn kunst gekomen was, maar niet goed was zijn navolger Crahay. - Crahay de navolger van Oleffe? - Ja, helaas! Crahay gaat meer en meer den weg op die enkelen reeds in het begin voor hem vreesden; hij was Crahay niet meer, hij is Oleffe. In Kunst van Heden van dit jaar schepte ik weer moed voor hem,maar hierwas 't treurig. Best is 'tom er maar het zwijgen toe te doen en geduldig te wachten bis die Todten erwachen. De menschen ondergaan soms zulke vreemde bezetenissen. Walter Vaes is heel goed, was ook in Kunst van Heden met zijn prachtige bloemen goed. In zijn techniek is hij onvolprezen, maar hij ook zoekt toch nog altijd zichzelf. Zooals hier met zijn Festijn! Het schijnt hetzelfde stuk dat we in Antwerpen zagen, maar hij heeft 't in de meeste gedeelten overschilderd: Herodes is dezelfde gebleven, maar Herodias is oud en zwart geworden, zooals ze ook zeker behoorde te zijn en 't docklerken is blond geworden - rosblond, en heeft nu een kimono aan. Terwijl de achtergrond gevormd wordt door Chineesche bibelots, - wat komen die hier doen? iemand die zóo schilderen kan, heeft verplichtingen tegenover zichzelf en moet niet in zulke kinderachtigheden vallen. Het is echter niet rechtvaardig om een artist naar een enkele inzending te beoordeelen en wat kunnen betreft, blijft Vaes een der eersten. De rest komt altijd wel vanzelf. Het amuseert mij soms dat enkele bescheiden kunstenaars, nooit of eerst laat door de groote vakbladen genoemd, er toch alle gaandeweg beginnen te komen: de Laet, jan de Graef, de Sadeleer, en ook onze oude vriend Strymans. Als ik vroeger in Antwerpen zei dat dat groote kunstenaars waren, lachte men mij uit... Ik geloof echter dat de Laet altijd nog weinig verkoopt. Hij was hier met een mooie Nocturne. Hiermee zijn we genaderd tot de laatste en eigenaardigste groep, die ik de theosophische zou willen noemen, die van Montald, Fabry, Delville enz. Zij behooren meen ik alle tot de theosophische vereeniging en vertoeven, volgens hun werk, veel op astraal gebied. De Barque de l'idéal en Fontaine de la vie van Montald zijn zuiver astraal. Het werk van Delville was over de afdeeling Schoone Kuns- | |
[pagina 474]
| |
ten en de eerezaal in de Belgische sectie verdeeld. Het was heel mooi, hoewel ik persoonlijk aan Leistungen als die van Courtens, enz. de voorkeur geef. In de eerezaal hing zijn groote Troostende Christus - de Mensch-God - de armen in kruisvorm langs regenboogstralen uitgestrekt, naast wien zich de lijdende menschheid in een grooten élan omhoog heft. In de afdeeling Schoone Kunsten, had hij goede portretten, die mij beter bevielen. Montald was er ook met een mooi portret van zijn vrouw. En hiermee heb ik na nog een woord van lof voor Khnopff, die hier heel goed was, Mevrouw Wytsman, Gilsoul, Wollès, Viérin, Van Rysselberghe, Laermans, Mejuffrouw Alice Ronner, Rassenfosse, Mej. Meunier, Mertens, Marcette, Delaunois met zijn prachtige kerken vooral niet te vergeten, geloof ik de Belgische afdeeling vrijwel gehad, minus het beeldhouwwerk, dat in de eerezaal 't best was, o.a. de Jongen met de Gans van Devreese was heel leuk, verder Biesbroeck, Verbanck, Rousseau, Dupon, de mooie Jongen van Dillens en de Kus van Lambeaux, maar als men zich aan een retrospectieve afdeeling begaf, waarom waren dan de Vigne en Meunier vergeten? De inrichting der zalen was zeer wijdsck, vooral in de Fransche afdeeling.
Holland was niet zóó slecht als 't op 't eerste gezicht scheenGa naar voetnoot(1). In aanmerking nemend, dat onze grootsten dood zijn en we, na den schitterenden opbloei dien we hebben gehad, niet onmiddelijk weer een nabloei kunnen verwachten, was ze eigenlijk voor een klein land in den vreemde goed. Als men hier gedaan had wat in de Fransche afdeeling is geschied en al het goede bijeen geplaatst had, zou de indruk beter zijn geweest - de beide Mesdags bijv., de twee prachtige stukken van Suze Robertson, de mooie vogels van Van Hoytema, de rijpe etsen van Bauer, de leuke, fijn geschilderde Kreeften van Van Deysselhof, die bijna altijd zijn motieven in Aquariums put, de bloembollen velden van Koster, de prachtige studie van Van Leeuwen, naar witte bloemen en water in glazen vazen - een wonder | |
[pagina 475]
| |
van knap schilderwerk, de mooie buste van Vogels door Toon Dupuis, enz., enz. Zooals 't nu geplaatst was, viel de aandacht allereerst op de ‘Historische tafereelen’ van Jurres: Iesabel en de Steeniging van Don Quichotte! de St-Maartensdag te Vollendam, van den jongen Maris, Neuhuys, Nakken, Pieters, Oldewelt, Roelofs, Van Raalte, enz. Er is ten onzent en in Frankrijk (in Engeland is 't altijd geweest, want die houden van verhaaltjes) weer een bedenkelijke terugkeer tot de romantiek. Hoynck van Papendrecht had er, (overigens niet slecht), den Terugtocht over de Beresina!, ik zie liever zijn charge van de cavalerie! In Frankrijk het zelfde daar hing een Conquête de la Hollande (wanneer is Holland ooit door de Franschen ingenomen? In Frankrijk hing al het beste bijeen, (trouwens op de heele tentoonstelling bleek die voorliefde van de Belgen voor Frankrijk?) Daardoor en door de groote massa goed geplaatst, maakte Frankrijk vooral zoo 'n overweldigender indruk. De beste namen waren er: Cottet, de Sidaner, Vuillard, Besnard, met een serie mooie, decoratieve paneelen, Forain, Steinlen, Bonnat, enz. Men kan echter zeer goed en heel duidelijk zien dat de Belgen zich veelvuldig op Frankrijk inspireeren, o.a. Rik Wouters en d'Havelooze ontleenen hun weinig decent springende, maar schoon geboetseerde juffers recht aan de Franschen. Cottet vond ik het schoonst, met zijn sinnige ontleeningen aan het Bretonsche Boerenleven en er was mooi beeldhouwwerk , vooral de honden van Perrault, landschappen van Dauchez en Kalkoen en Haan en Hen van Bigot waren prachtig. In England was vooral mooi de inzending van de Sennefelder Club, de prachte etsen van Frank Brangwyn (niet in de Schoone Kunsten, maar in de Engelsche afdeeling zelf) een paar mooie portretten van the right Hon. Lord Cuthrie van Watt en Phil. May van Shannon en enkele goede landschappen, meest op Constable geïnspireerd. Verder was er een heel mooie Anglikaansche kapel - geheel op de natuurlijke grootte ineengezet, van den heer Henry Wilson, die een soort van duivelskunstenaar schijnt te zijn en ook mooie kerkelijke sieraden had in gezonden; verder prachtig borduurwerk en geweven stoffen, mooie boekbanden, schitterend porcelein enz.. En interessant illustratief werk, | |
[pagina 476]
| |
vooral van Walter Crane, o.a. de Geschiedenis van Beauty and the Beastwaren alleraardigst. In mooi en scherp omlijnd teekenen munten de Engelschen altijd uit. Naast den Klapwiekenden, arroganten Gallischen Haan van de Ville de Paris, verhief zich streng-lijnig, maar in zijn grooten eenvoud imposant, het Secesssion's gebouw van Duitschland. In de vestibule de machtige Sämann van Prof. Klinisch. Daarboven in den muur, de buste van den keizer met het opschrift, dat bijna als een ingehouden dreiging klonk: Wilhelm II, Deutscher Kaiser, 25 Jahre lang, ein machtvoll treuer Hort des Friedens. - Duitschland is lang getergd; als het eindelijk zijn geweldige arendsklauw zal neerslaan, wee dan den klapwiekenden Gallischen haan! Het gebouw herbergde ook de Duitsche kunstinzendingen, naar we zeiden, echter niet officieel. Het is een alleszins bevredigende, schoon niet overweldigende kunst van Thoma, Max Liebermann, Heinrich von Zügel, Prof. Klimsch enz.. Ze is de kunst van Dürer en Burckmaier niet meer, maar ze is toch te goed om dood te worden gezwegen, zooals hier in België vooral systematisch geschiedt. Niet een der minste aantrekkelijkheden van de tentoonstelling was de prachtige afdeeling Oude Kunst van Vlaanderen. De inrichters, in hoofdzake de heeren Bergmans, Casier, de Zeer Eerw. Kannunik v.d. Gheyn en Jean de Hemptinne, hadden als hun uitgangspunt de geheele Gouwe van de Schelde genomen, van af haar oorsprong, tot waar ze heenstroomt naar de zee. En prachtige en belangrijke dingen hadden ze, vooral op het gebied van kerkelijke kunst, bijeengebracht: schatten van missalen, rijven (o.a. die heerlijke uitslaande rijve uit de kerk te Eyne), wierookvaten, monstransen (ostensorieën vindt ik een veel mooier woord), priestergewaden, b.v. die mooie kasuifel van St. Lieven in de St. Baafs. Verder heele vertrekken uit den ouden tijd weer ineengezet, als de Armecamer uit het Gentsche stadhuis, belangrijke schilderijen, die heel curieuse Legende van de H. Dymphna, patronesse van Gheel, gebeeldsneden altaarstukken. kant, fijn darmasten lijnwaad, enz.. - En ten slotte, omdat ik zoo 'n hevige oranjeklant ben, vooral belangrijk voor mij waren die mooie bronzen buste van den graaf van Hoorne en een | |
[pagina 477]
| |
klein stukje, in een vergeten hoekje gehangen, met een voorstelling van den brand in het paleis der Nassaus te Brussel - een groot gebouw met een gothischen toren -, een bewijs te meer voor den alouden welstand en het aanzien van het geliefde en doorluchtige Huis dat ons regeert.
***
In lang vervlogen tijden - de tijden van hoop en geloof - bouwde men kathedralen, Belforten en stadhuizen, die de eeuwen tarten; tegenwoordig repareert men die oude gebouwen, (wat in ieder geval een teeken is van piëteit) en bouwt tentoonstellingen, die in Juli nog niet geheel zijn voltooid, en in November alweer bestemd zijn om te verdwijnen. Toch is deze altijd vluchtige, soms banale vertooning, wel heel gezellig in een stad. Deze vreedzame wedijver der volken, die al de bewoners van ons kleine bolleken ten minste iets nader brengt tot elkaar.
A.W. Sanders van Loo. |
|