Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 465] [p. 465] De taal Kom hier, weerbarstig staal der stoere, stijve taal, dat ik u naar mijn willen, grillen plette, plooie, dat ik met meestermacht u dwing' naar mijn gedacht, in stede dat het schunnig om uw schoonheid schooie. Hoe ge in mijn tang ook knarst en onder 't haamren barst, ge moet, ge zult slechts zijn hetgeen me zal behagen, opdat uw zwaaienzwier het woordpaleis versier', wiens koepel gij ook met uw zuilen hoeft te schragen. In aangeblazen gloed van mijn ontroerd gemoed vergaat uw hardheid in een wasgedweeë wakte. Op 't dagenaambeeld smeed ik u, naar wat ik weet ten wolkomgolfden top of ter plas-strakke vlakte. Zoo wordt ge een slanke bloem, ter hulde van den roem; een leenge lauwer, om de dapperheid te kronen; een kostbaar kleinood, dat het eelgesteente omvat; een sierlijk speeltuig, zoo voor dochters als voor zonen; een dubbelsnijdend zwaard, dat recht voor slecht bewaart; een aangescherpte ploeg voor vlijtig heide-omwerken; een onverbreekbaar slot op 't waarheidsboek van God; een stevig-zeekre stang, die steenen staaft der kerken; een vastklinkenden bout in 't anders losse hout; een harden helm, die 't hoofd voor s' vijands bijl moet [schutten]; een fijngeslepen stift, waarmee men 't marmer grift; een hechten grondvestblok, om 't vrijheidshuis te stutten; een ruim en lekvrij vat, waarin men gansch den schat van adelende kunst en wetenschap kan scheppen. Zoo wordt ge, o ruwe taal, een plaan-geslagen schaal, waaraan geheel de stam naar geesteslust mag leppen. [pagina 466] [p. 466] Zoo wordt ge onbrandbren muur voor der verbastring vuur; een puntge pijl, die snoodheid in het zand doet bijten; een rap ronddraaiend rad, waaruit de welvaart spat; een strafhokboei, om wie verraadt daarin te smijten; een lichte zegekar, die rolt ter morgenstar; een ronkend vliegtuig, om de ruimte te doorklieven; een stampend schip, waarmee gescheerd wordt over zee; een snuivend stoomgedrocht, dat vliedt naar mijn believen; een helder beiaardspel, dat op het minst bevel uit stemmingstoren wel en wee zingt voor de volken; een grove groote klok, wier naar alarmgeschok in ieders hart het bloed bij angstorkaan doet scholken. Zoo wordt ge een geeselriem voor 's zondaars boetgestriem; een simple bidbank in de strenge kaalt' der celle; een breeden, vasten band, die zwakkelings omspant; een glad-afschampend schild voor schuine schicht der helle; een zwaren kandelaar op kathedraalsaltaar; een kunstig kruikje om wijn, die Bloed wordt, te bevatten; een gloriestralen-krans rond Hostie des monstrans, een Godmensch-kruis, te hoog voor spat van lage slatten. O taal, gedegen staal, ik haal uit arsenaal der eeuwen wat verzameld werd door voorgeslachten, en hamer tot ge zijt wat ik, kind van dees tijd, uit u wil maken voor mijn marrende gedachten. O taal, mijn stroeve taal, ge zult gelijk een aal u kronklen lijk ik wil, of als een ijsklomp stijven. O taal, mijn trouwe taal, in wisselende praal zult gij de draagster van mijn reinst ontroeren blijven! Constant Eeckels. [pagina t.o. 467] [p. t.o. 467] Monument voor de Gebroeders Hubert en Jan van Eyck te Gent onthuld den 9den Aug. 1913, van G. Verbanck. Vorige Volgende