Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| ||||
Over maatschappijleerDe dienst der postchecks is pas enkele maanden in voege in België, en reeds - naar blijkt uit de cijfers door de dagbladen meêgedeeld - heeft hij er eene buitengewone uitbreiding genomen. Tot vóór enkele jaren was op het vasteland de wijze van betaling met metallieke munt of bankbriefkes de bijna algemeen gebruikelijke. De groote handel kende weliswaar de wijze van betaling door checks, overschrijving, uitwisseling van wissels; maar zelfs hier werd nog in ruime mate met geld betaald; terwijl de midden- en lagere stand in 't geheel niet, of bijna niet, wist hoe men betalen kon zonder munt. In Engeland integendeel, ook in Amerika, is het in 't geheel geen wonder dat iemand een aankoop doet in een winkel en, om te betalen, zijn checkboeksken openslaat en voor het bedrag den winkelier een check overhandigt. Zoover zijn wij nog niet in België, op verre na niet. Of wij ooit zoo ver zullen komen? Dit moeten wij afwachten. Om het gebruik der postchecks beter te doen kennen, en meer algemeen te maken, schreef Dr. Em. Robijns zijn werk: Les Chèques et Virements postaux.Ga naar voetnoot(1) Het gebruik der checks, dat in Engeland en Amerika van zelf in zwang kwam, is op het vasteland slechts vrij algemeen in voege gekomen door eene staatsbemiddeling. De post, die eerst uitsluitend met het vervoeren en te huis bestellen der brieven gelast was, maar die juist om hare alomaanwezigheid, later met verscheidene andere diensten bijbelast werd: spaarkas, pensioenkas, enz., zou hier nogmaals van pas komen. Oostenrijk vatte eerst de gedachte op dien nieuwen postdienst in te richten in 1883. Wie te Weenen het groote gebouw van dien nieuwen postdienst bezocht, en er de bedrijvigheid, die er heerscht, bijwoonde, zal wel overtuigd zijn, dat de Oostenrijkers van den postcheck ruimschoots gebruik maken. Het voorbeeld van Oostenrijk werd gevolgd door Hongarië, Zwitserland, Japan, Duitschland, Luxemburg, ook onlangs door België. Nu reeds | ||||
[pagina 380]
| ||||
verschillende landen soortgelijken dienst bezitten, moest als natuurlijk gevolg ook de internationale postcheck in gebruik komen. De werking van den postcheck in deze verschillende landen onderzoekt Dr. Robijns in het eerste deel van zijn werk. Niettegenstaande de nieuwe inrichting in Oostenrijk zeer snel vooruitging - in 1911 telde ze 110.000 ingeschrevenen en verhandelde 11 milliard kronen - toch vindt schrijver, dat hare te groote centralisatie nadeelig is voor hare uitbreiding. Tegenwoordig worden alle inschrijvingen en overschrijvingen op de rekeningen gedaan te Weenen, waaruit volgt dat de postchecks alle naar Weenen moeten verzonden worden, wat soms eene vertraging van 2, 3 dagen in de betaling veroorzaakt. Het stelsel van decentralisatie toont schrijver ons in werking in Duitschland en Zwitserland, en wel ten zeerste in dit laatste land. Terwijl in gansch Duitschland slechts 13 bureelen voor het inschrijven der checks zorgen, telt Zwitserland er 23 tot in steden van min dan 10.000 inwoners. Dit laatste stelsel draagt den voorkeur weg van den schrijver. Aldus gebeuren de inschrijvingen veel sneller, ten minste voor betalingen gedaan onder personen die dezelfde plaats bewonen - en die zijn voorzeker de talrijkste -, alhoewel eene kleine vertraging ontstaat voor betalingen van de eene plaats op de andere. Na eene korte uiteenzetting over Japan en het Groot Hertogdom Luxemburg wordt België breedvoerig behandeld. De bijzonderste reden, die deed besluiten tot het invoeren bij ons van den postcheckdienst, is de moeilijke toestand van ons geldwezen. De moeilijkheden zullen verminderen, zelfs verdwijnen, zoo de wijze van betaling zonder munt meer in voege komt. Na eene korte historische uiteenzetting over de kwestie wordt onze Belgische inrichting breedvoerig uitgelegd. Twee kwestiën vestigden bijzonder de aandacht bij het invoeren van den nieuwen dienst in België
| ||||
[pagina 381]
| ||||
| ||||
[pagina 382]
| ||||
Het tweede en derde deel van het werk zijn veel minder omvangrijk. Het tweede deel handelt over de internationaliseering van den postcheckdienst. Eene moeilijkheid bestond hier in het wisselverschil der munten. Deze en andere zijn toch te boven gekomen, zooals blijkt uit de menigvuldigheid der verhandelingen. In Oostenrijk bedroegen ze in 1911 ongeveer 13 millioen kronen, ook in de andere landen bereikten zij een aanzienlijk bedrag. De nieuwe inrichting schijnt zich nog merkelijk te zullen uitbreiden in de toekomst, want na België heeft ook Frankrijk en Holland de kwestie ter studie gelegd. De in beide landen bestaande voorstellen worden kort in 't derde deel besproken. Het boek van Dr Robijns is voorzeker hoogst belangrijk voor iemand die zich met de werking der postchecks moet bezighouden. Die vindt er, buiten de wetenschappelijke bespreking der verschillende systemas, ook eene gansche verzameling van dokumenten en druksels voor de praktische werking van den dienst. Ook professors van onze handelsscholen zouden het werk moeten instudeeren, om buiten onze Belgische inrichting ook een blik op den vreemde te hebben en met kennis van zaken onze manier van werken te kunnen beoordeelen. Met een woord, al wie over den postcheckdienst wil handelen, 't zij in de pers of elders, om zoo mogelijk onze Belgische instelling te verbeteren, raadplege het werk. Om het gebruik van den postcheck meer hij het publiek in te voeren, zooals schrijver het wenscht, kan het boek slechts onrechtstreeks dienen; voor gewone menschen is het te uitgebreid.
***
De Vlaanasche sociale Weken zijn overbekend en genoegzaam gewaardeerd, om lang te moeten uitweiden over het Vijfde volledig verslagGa naar voetnoot(1). Vorig jaar was de hoofdgedachte, die de gansche sociale week beheerschte, ‘de werkmansjeugd’. ‘De syndikale beweging zal nooit haar doel bereiken bij de werklieden, die zij van onder de puinen moet halen, maar wel mag ze dit hopen, wanneer ze hare werking richt tot de werklieden van morgen. De leiders der christene syndikale beweging in België hebben dat dan ook begrepen. Hare werking willen ze uit- | ||||
[pagina 383]
| ||||
breiden in breedte en diepte, en daarom richten ze de beste van haar krachten tot de werkersjeugd. Wat er eerst en best te doen valt om onze werkersjeugd op te leiden tot lichaamsterkte, tot zedelijke en verstandelijke ontwikkeling, miek het onderwerp uit van al de lessen der Vijfde Sociale Week. Den eersten dag werd er gehandeld over de middelen tot ontwikkeling der lichaamsterkte. Het princiep: Mens sana in corpore sano blijft ook waar voor den werkman. Om klaar te oordeelen en gezonde begrippen er op na te houden moet de werkman kloek en gezond zijn, om blijmoedig het leven in te gaan. Dr. Van de Perre handelde ‘Over beroepsziekten’, Dr. Smets over ‘Lichamelijke opleiding der werkmansjeugd’, Dr. Nuyens over ‘Voorkomende middelen tot bestrijding der beroepsziekten’. Hoogst belangrijk was, den tweeden dag, de rede van Hendrik Heyman ‘Noodzakelijkheid der jeugdorganisatie en hare toepassing in de patronaten’. Om die noodzakelijkheid aan te toonen zegde hij onder meer: ‘Sinds de christene vakbeweging in ons land met groote stappen vooruitgaat, hebben de socialisten zich heviger dan ooit tegen haar opgezet. En of sommige verstandige socialistische leiders, welke het met hunne princiepen nog goed meenen, nu ook willen of niet, de middelen door de socialistische onderofficieren en hunne volgelingen tegenover de christene vakvereenigingen en hunne leden gebruikt, grenzen aan het ongeloofelijke, en ‘schandig’ is het eenig woord dat bij zulke handelwijze past. Herinnert u maar, Mijne Heeren, de gebeurtenissen van den ‘Zeemansbond’ te Antwerpen. Niemand zal nog aangeworven worden zonder de toelating van de socialistische leiders: en wie daar niet naar luisteren wil, zal voelen; daarvoor zorgden de ‘afrossers’. Herinnert u de geschiedenis van den ‘Knopkensbond’ te Antwerpen, enz., enz.’Ga naar voetnoot(1) Hendrik Heyman had dit jaar ter gelegenheid van de politieke werkstaking nog wat meer voorbeelden kunnen aanhalen. Die socialistische dwang is niet enkel eigen aan Antwerpen; de Brusselsche rijtuigmakers weten er iets van, en in de Walen is het waarlijk ‘le régime de la terreur’. Daar de kristene syndikale beweging toch met reuzenstappen blijft vooruitgaan, zullen de socialistische dwangmiddelen ook al meer en meer worden toegepast; ‘het is dus noodig, meer dan ooit, ontwikkelde arbeiders, ontwikkelde vereenigingsmannen | ||||
[pagina 384]
| ||||
te kunnen stellen tegenover de socialistische syndikaten, om zoo de denkende werklieden uit overtuiging voor onze vereenigingen te winnen’. Men vraagt zich waarlijk af hoe die toestand, door H. Heyman geschilderd voor Antwerpen, daar mogelijk is. In Antwerpen zijn de katholieke patronaten uiterst bloeiend en groepeeren zij eene talrijke menigte volksjongens. Maar hoevele dier jongens ontsnappen later. Om dit te verhoeden moge de raad van H. Heyman - door P. Rutten reeds vóór jaren te Antwerpen zelf geuit in den Burgerskring - verwezenlijkt worden: dat de uitgangsdeur van de patronage de ingangsdeur zij tot de vakvereeniging en den werkmanskring of werkliedenbond. Om dit te bekomen en om te bereiken dat die overgang duurzaam weze, moeten onze werkjongens in de patronages eerst goed op de hoogte gebracht, ontwikkeld worden in godsdienstig en maatschappelijk opzicht. Wat de socialisten in dien zin hebben verwezenlijkt heeft ons H. Heyman ook uiteengezet. Dezer dagen nog vernam ik uit zeer vertrouwbare bron dat het werk der studiekringen te Antwerpen nog weinig had voet gevat. Ligt daarin misschien niet eene hoofdreden van den te langzamen vooruitgang der christene syndikale beweging aldaar, waar nochtans het arbeidsveld niet te slecht schijnt, daar de werkersbevolking over 't algemeen in den grond nog goed is. Het is voorzeker geene gemakkelijke taak degelijke studiekringen in te richten, en het is nog moeilijker het belang der leden genoegzaam gaande te houden, om den kring te doen bloeien. Maar dat diegenen, die er het nut van inzien, eens te rade gaan bij Eerw. Heer Van den Heuvel, in de les, die hij gaf op de Sociale Week, na H. Heyman: ‘Hoe dat werk der patronaten in de studiekringen voortgezet?’ Eerw. P. Rutten stelde dezen lesgever voor met de woorden: ‘E.H. Van den Heuvel is de grootste baanbreker geweest om de studiekringen hier in ons land in te richten en te leiden’. Dit zegt genoeg dat hij van ondervinding spreekt. Wij zouden nog veel moeten zeggen om het ware gehalte van dit verslag te doen kennen, daar wij nog niet eens vermeldden de allerleerrijkste les uit Thomas van Aquino door Pater Rutten, en de gloedvolle rede van Frans van Cauwelaert enz., enz., maar wij moeten ophouden of wij zouden niet tot het einde geraken. Ten andere het boek zal reeds in menige bibliotheek prijken, en goed doorlezen zijn geweest, en dat diegene, die zich aan het maatschappelijk vraagstuk gelegen laten, en dit werkje nog niet in hun bezit hebben, het zich aanschaffen. Uit dezelfde verzameling der Volksboekerij te Gent ver | ||||
[pagina 385]
| ||||
scheen nog een werkje: Bijdragen over het Maatschappelijk Vraagstuk, van den betreurden West-Vlaamschen socialen werker, E.H. LauwersGa naar voetnoot(1), broeder van den overbekenden Dr Lauwers. 't Is eene verzameling van bijdragen uit De Nieuwe Tijd, een tijdschrift dat in West-Vlaanderen verscheen van November 1896 tot November 1901. E.H. Lauwers was, met zijnen geleerden broeder, dokter Lauwers, en Eerw. pastoor Verriest, de voornaamste opsteller van het tijdschrift. E.H. Lauwers schreef vooral over maatschappelijke aangelegenheden. Men voelt in gansch het werkje een hart vol medelijden met het vervallen volk, zoo b.v.: ‘Doch niet alleenlijk bij de werklieden is die oorzaak (ongeloof en zedenbederf) werkzaam geweest, zoo men 't zoo geern te zeggen pleegt! De groote schuld moet de ontchristende rijke burgerij en den ontchristenden staat zelve toegeschreven worden en ten laste geleid. Immers hadden zij het katholiek geloove niet verloochend en bestreden; waren zij doordrongen geweest van christelijke liefde en broederlijkheid, en hadden zij gehandeld volgens de christelijke rechtveerdigheid, nooit zou de strijd zoo verre gekomen zijn, en nu nog ware hij gemakkelijk gedempt. Maar 't is ten grooten deele van daar - uit hoogere kringen - dat valsche leeringen, ongeloof en zedebederf nedergedaald zijn in het herte der geringere lieden.’Ga naar voetnoot(2) Aan het werkje ontbreekt zeker eenheid, daar het bestaat uit verzamelde artikelen, die zelfs niet alle konden teruggevonden worden; 't is dus geen volledig handboek. Nochtans zal menigeen, die over maatschappijleer te handelen heeft in volksdagblad, studiekring enz. er zijne gading vinden, want hetgene er in staat is klaar en aangenaam voorgesteld. 't Is eenvoudig ook, en dus gepast als lezing voor de leden van studiekringen, voor de volksbibliotheken. Ook onze studenten, die op hun programma de studie van Rerum Novarum staan hebben, zullen er het hunne vinden, want bijzonder slaande zijn de eerste bijdragen, die betrekking hebben op dien wereldbrief.
***
Dat de ware voorlichting, de gezonde ontwikkeling van het volk de grootste vijanden zijn van het Socialisme, daar het groo- | ||||
[pagina 386]
| ||||
tendeels zijn bijval te danken heeft aan de onwetendheid van de volksmassa, en aan hare lichtgeloovigheid, blijkt zonneklaar uit het werkje van Am. Simoens: Na den Storm.Ga naar voetnoot(1) Schrijver - zijn naam is reeds genoeg bekend door eenieder die zich eenigszins met het maatschappelijk vraagstuk bezig houdt - spreekt met kennis van zaken, want hij was werkman en was strijdend socialist; geen van de goedzakkige meêloopers, maar een die dacht en overwoog en voelde hoe weinig de meeste werklieden zich bekommeren om de leerstelsels der grondleggers van het Socialisme. De meesten zijner werkgezellen bepaalden zich er bij, alles voor Socialisme aan te zien wat het best met hunne persoonlijke wenschen overeen kwam. Zoo bijvoorbeeld, voor degenen, die elken Maandag met haarpijn opstonden, ten gevolge der uitspattingen van den vorigen dag; dezen paaiden zich met de komst af te wachten van den collectivistischen staat, waarin de werktijd op een onbeduidend minimum gebracht en het Maandag-werk afgeschaft zou worden. Anderen, die bevonden werden op den trein met valsche reiskaarten en, ofwel het verschuldigde reisgeld moesten opleggen, ofwel tegen wien, bij hervalling proces-verbaal werd opgesteld, spraken dit de kapitalistische maatschappij luidop te schande en keken reikhalzend uit of zij in de verte de socialistische zon nog niet zagen rijzen, die, over de wereld schijnend, alle middelen van vervoer naar goeddunken voor eenieder beschikbaar zou maken. Nog anderen die, ofschoon wettig getrouwd, met een tweede vrouw woekerden op eene kamer aan genen kant der Fransche grens, beriepen zich ook al op het Socialisme, dat de vrije liefde huldigt en alle losbandigheid veroorlooft. De socialistische leiders in het Vlaamsche land: Anseele, en die arme Debunne, worden allerminst gespaard. Met wat huichelarij en veinzerij in de socialistische partij wordt te werk gegaan is bijna onaanneembaar. En Simoens weet er iets van, want hij was opsteller van Vooruit, stakingspropagandist, een der leiders van het Meensche Socialisme. Hij stond met Debunne, naast Anseele, toen deze in het liberaal Casino te Meenen uitriep, ('t was in 1902) dat, zoo de grondwetsherziening er niet doorging, het volk op straat zou komen; vergetende er bij te voegen dat later, bij alle gebeurlijke opstootjes, hij, | ||||
[pagina 387]
| ||||
Anseele, de eerste zou zijn om zich niet op straat te vertoonen. Het punt van zedelijkheid aanrakende, verhaalt Simoens hoe, in socialistische lokalen of feesten en bijeenkomsten, waar werklieden op zalvenden toon gewaarschuwd werden voor de ‘krachten hunner tegenstrevers’, aanstootelijke tafereelen zich ontrolden onder de oogen van minderjarige kinderen; waar Zola zwijnskost genoeg zou gevonden hebben om er een heel leven lang aan te slabberen. Menig Katholiek heeft tot nu toe gedacht, dat velen der socialisten eer medelijden verdienden dan strenge veroordeeling. Het zijn immers verdwaalden! Velen onder ons namen nog aan dat de leiders toch grootendeels te goeder trouw moesten zijn, dat ze door illusies bedrogen waren. In den laatsten tijd zijn toch, geloof ik, die gedachten eenigermate gewijzigd geworden, nadat men enkele doorslaande bewijzen van klaarblijkende slechte trouw der leiders heeft kunnen vaststellen. Men herinnere zich het debat over de zendelingen in de Kamers. Wie het boek van Simoens leest zal in deze nieuwe overtuiging nog meer bevestigd worden. Wil dat zeggen dat elk socialist een huichelaar en bedrieger is? Verre van daar, er zijn onder hen, en ze zijn de overgroote massa, vele bedrogenen, en zelfs onder de volksopruiers zijn er die het goed voor hebben. Simoens verhaalt onder meer met weemoed, hoe de meeste jongens van zijnen ouderdom, die hij tijdens een proces leerde kennen, tegenwoordig uit de socialistische beweging verdwenen zijn; kinderen van kleine burgers, bezield met de eerlijkste inzichten, die zich lieten meêsleepen, en waaronder een in gezelschap bevonden werd van den Rus Hartenstein, die te Gent twee policieagenten als honden neerschoot; dezelfde die later als lid van de bende Bonnot tot 5 jaar dwangarbeid werd veroordeeld. Simoens zelve is er een bewijs van dat er onder de heethoofden ook verdoolden zijn. Ongelukkiglijk weinige hebben den moed na hunne ontgoocheling terug stroomopwaarts te varen naar het licht der waarheid. Daartoe hoort moed. De meesten geraken in den modderpoel en eens daarin gaat het met hen als met een verdoolden reiziger die op drijfzand versukkelt; ze zinken al dieper en dieper, terwijl enkele bevoorrechten zich den weg banen tot leider der partij en dan spreekt eigenbelang hooger dan liefde der waarheid. Het is daarom hoofdzaak de verdoling te voorkomen, de werkersjeugd op tijd te waarschuwen en voor te lichten. Om dit te bereiken zullen onze priesters en propagandisten eene prachtige hulp vinden in Simoens' werkje. Dit boek moet te vinden | ||||
[pagina 388]
| ||||
zijn in elke bibliotheek der werkmanskringen, ik zou wel zeggen in elke bibliotheek want ook de burgerij zal het met veel nut lezen. Daarbij 't is eene aangename lezing, boeiend als een welgeschreven roman, zonder gezochtheid naar stijl, en toch heeft het veel stijl, want het is natuurlijk, vloeiend en klaar geshreven; het leeft. Het leeft zoodanig dat men er den hevigen oudsocialistischen propagandist gedurig doorheenvoelt, want scheldwoorden vindt men er ook al in; maar dit is licht te begrijpen voor iemand die in een midden werd opgeleid waar dergelijke uitdrukkingen bijna gewone omgangstaal zijn. Het beste dat men aan dit werkje wel kan wenschen is dat het in handen kome van vele socialisten, van verdoolden, en dat de socialisten het eens fel zouden aanpakken om het te weêrleggen. Maar die laatste hoop zal ongelukkiglijk niet verwezenlijkt worden, wanneer de socialististen het in den beginne wel eens waagden tegen te spreken waar Simoens meeting gaf kwamen ze er te kaal van af.
***
Het mag met recht een Benediktijner werk genoemd worden wat Kuhlemann ons aanbiedt in zijn Die BerufsvereineGa naar voetnoot(1) al is schrijver ook geen pater maar een Landgerichtsrat. In 1899 verscheen voor de eerste maal dit Standaard-werk onder den naam van ‘Gewerkschaftsbewegung’. Het boek was na korten tijd uitgeput en eene nieuwe uitgave bleef uit. Eindelijk verscheen in 1909 de gewenschte tweede uitgave en men kon licht begrijpen dat ze zoolang achterwege gebleven was, want het waren 3 lijvige boekdeelen handelend over Duitschland alleen. Het werk was ook herdoopt onder den naam van ‘Die Berufsvereine’. De eerste bundel had het over Organisation der Arbeitnehmer (Oeffentliche Beambte - Freie Berufe - Privatangestellte), vervolledigd door den tweeden bundel, die handelde over: Arbeiter, Arbeiterinnen, Einzelne Organisationen. De patroonsvereenigingen, ‘Organisationen der Arbeitgeber’ waren besproken in het derde deel. Zoo waren Duitschlands syndikaten van werkgevers en werknemers afgedaan. Maar de titel van 't werk droeg: ‘Organisationen ... aller Länder’, en vóór men | ||||
[pagina 389]
| ||||
het verwachten kon zijn weer drie nieuwe lijvige boekdeelen in den handel gekomen. De eerste bundel van 't werk behandelt: Engeland, Frankrijk, België, Holland, Luxemburg, Denemarken, Zweden, Noorwegen; de tweede, Oostenrijk, Hongarije, Zwitserland, Italië, Spanje, Rusland, Finland, Servië, Bulgarië, Roemenië; de derde, de Vereenigde Staten van Amerika, Kanada, Argentinië, Australië, Nieuw Zeeland, Japan, om te sluiten met een hoofdstuk over Internationale Organisation. Toen vóór 3-4 jaar de drie eerste boekdeelen over Duitschland verschenen, vroeg men zich in de vaktijdschriften af, hoe het mogelijk was dat één man al dit materiaal kon verzamelen en bewerken. Met des te meer reden staat men nu verstomd, daar de nieuwe boekdeelen het niet enkel over Duitschland, maar over alle beschaafde landen der wereld hebben. En Kuhlemann werkt alleen, hij beschikt niet over een ‘Seminar’ van medewerkers. 't Is oprecht een reuzentaak. Wie ooit een dergelijk opzoekingswerk op zich nam over eene kwestie waar weinig of niets over bestond in algemeene werken, waar alles moest verzameld worden uit brochuren, artikels van vakbladen enz. zal kunnen bevestigen dat zulks geen kinderspel is. En wie dan zulke studie ondernam voor 't buitenland zal bij ondervinding weten dat de moeilijkheid dan nog vertiendubbeld wordt; men krijgt zóó bitter weinig inlichtingen per briefwisseling, dat het, om degelijk werk te verrichten, onontbeerlijk is ter plaatse zelf te gaan, met de belanghebbenden kennis te maken, en dan kan men zich materiaal aanschaffen - ten minste als de bezochte vereenigingen uit een of ander politieke reden het niet raadzaam achten u zonder iets voort te sturen, of u den bijlast opleggen hier of daar een aanbevelingsschrijven los te maken van een hunner partijgenooten uit uw eigen land; wij spreken van ondervinding. Deze en meer andere moeilijkheden hebben Kuhlemann niet afgeschrikt, hij is ter plaatse geweest om over de behandelde stof ingelicht te worden - wij weten het voor België - en denken dat hij voor de meeste andere landen tot hetzelfde zal gedwongen geweest zijn. De sociale wetenschap mag dus Kuhlemann uiterst dankbaar zijn, want in zijn werk vindt de geleerde en de sociale werker een overvloed van inlichtingen, cijfers en allerhand materiaal, met veel orde gerangschikt, dat hij anders met groote moeite en tijdverlies zou moeten opzoeken, als hij het dan nog bekomen kon. Wie over de syndikale beweging in een of ander land wil ingelicht zijn raadplege Kuhlemann, hij zal er eene bondige samenvatting aantreffen, eene grondvesting voor verdere studie, een richtsnoer voor meer uitgebreide opzoekingen, zoo deze noodig | ||||
[pagina 390]
| ||||
waren. Dit werk, het spreekt van zelf, is geene lezing om in eenen adem af te doen, gij zoudt er den adem bij verliezen; maar 't is een uiterst nuttig ‘Nachschlagewerk’. 't Valt ook licht te begrijpen dat men er hier en daar, ja nogal meer dan eens, onnauwkeurigheden, onvolledigheid, niet gansch juiste beoordeelingen zal aantreffen; zulks is onvermijdelijk bij eene zoo uitgebreide taak, maar over 't algemeen genomen mag het werk als eene vertrouwbare bron aanschouwd worden. Voor de toestanden die ons in België en in 't buitenland bekend zijn hebben wij er ondervinding van. Moge de tot nu toe zesbandige (en nog te volledigen) tweede uitgave denzelfden bijval genieten als de eerste eenbandige. Over vereenigingswezen verscheen nog: Dr Oberhauser, Das christliche Prinzip der Solidarität und die Genossenschaftsbewegung des Mittelstandes.Ga naar voetnoot(1) Het boek beweegt zich gansch in den gedachtenkring van Raiffeisen. De Solidariteit wordt als iets bij uitstek kristelijks aangestipt; de mutualiteiten en soortgelijke vereenigingen, als schoonste vrucht der gedachte van wederzijdsche afhankelijkheid en hulp, beantwoorden uitstekend aan de kristelijke grondgedachten en worden bijgevolg het meest door het Kristendom vooruitgezet en gesteund. Soortgelijke vereenigingen zouden het best in staat zijn den middenstand weer vooruit te helpen. Schrijver wil niet zoo geestdriftig schijnen voor het vereenigingswezen, als zijnde het eenige hulpmiddel om den middenstand vooruit te helpen, maar met recht wijst hij op de merkwaardige gevolgen die er voor den landbouwersstand uit sproten. Waar hij hetzelfde ervan verwacht voor den kleinhandel en de kleinnijverheid, schijnt hij wat te optimistisch, want hier is het solidaire denken en voelen bijlange niet zoo ontwikkeld.
***
Van alle kanten wordt tegenwoordig door sociologen, staatslieden enz. een noodkreet geslaakt over het dreigende gevaar der geboortenvermindering. Het is dan ook niet te verwonderen dat de geleerden trachten te achterhalen welke de oorzaken van dit moderne verschijnsel zijn. Verschillende, zooals Mombert en Brentano, sluiten geheel en al den invloed uit van den gods- | ||||
[pagina 391]
| ||||
dienst op de talrijkheid der geboorten. Andere nieuwe vorschers op dit gebied, zooals Wolf, Borntraeger, schrijven aan den godsdienst, meer bepaaldelijk aan de Kerk, een hoofdrol toe. In zijne studie: Geburtenrückgang und Konfession tracht de welbekende Duitsche statistieker, Dr Hans RostGa naar voetnoot(1) op grond van overvloedig statistiek materiaal den samenhang tusschen talrijkheid der geboorten en het aankleven van dezen of genen godsdienst meer duidelijk te doen uitschijnen. In een eerste hoofdstuk ‘Der Geburtenrückgang im allgemeinen’ wordt klaar aangetoond, dat in alle beschaafde landen het geboortenaantal sedert 1870 daalt. Om nu beter te kunnen oordeelen over den werkelijken toestand in elk land, wordt het getal der geboorten aangegeven per 1000 gehuwde vrouwen in den ouderdom van 15-49 jaar sedert 1866. Hieruit blijkt dat Frankrijk aan de spits staat met eene vermindering van 19,7% sedert 1876, maar dat ons België ongelukkiglijk op tweeden rang komt, met eene vermindering van 19,3%, gevolgd door Saksen met 19,1%. Als men die eerste tafel met cijfers overschouwt en daarbij de gevolgtrekkingen van den schrijver vergelijkt, vooral het hoofdbesluit: dat het Katholicisme de grootste dam is tegen het neo-malthusianisme, zou men waarlijk geneigd zijn de beoordeeling te onderschrijven in Soziale Praxis verschenenGa naar voetnoot(2), dat ‘de bewerkte cijfers a priori naar eene bepaalde richting aangevoerd en gebruikt werden.... dat het werk meer het uitzicht heeft van eene ‘parteipolitische Tendenzschrift’ als wel van eene zuiver wetenschappelijke bewerking.’ Wij denken nochtans eerder, dat die boekbespreking tendencieus is, want men kan zoo niet in 't algemeen een land beoordeelen om het als katholiek of niet katholiek te bestempelen, en daaruit dan gevolgen afleiden aangaande de invloed van den godsdienst. Frankrijk was katholiek maar is nu atheïstisch. België heeft ook voor een groot deel het ongelukkige lot van Frankrijk ondergaan. Daarom moet de onderzoeking meer plaatselijk worden, op een kleiner grondgebied dragen. Dit doet schrijver dan ook achtereenvolgend voor elk land in het bijzonder. Uit deze laatste studie trekt schrijver dan zijn hoofdbesluit: ‘De algemeene geboortecijfers in de Duitsche Staten en Provinciën, alsook in 't buitenland; de vruchtbaarheidscijfers van het huwelijk bij Katholieken, Protestanten en Joden, de verhou- | ||||
[pagina 392]
| ||||
ding der geboortecijfers in de Duitsche steden met de katholieke gemeenten aan 't hoofd voor het getal geboorten, het Socialisme als wereldopvatting met zijne strekking tot geboortenbeperking, en de stand tegen deze partij en hare strekking vanwege de Katholieke bevolking: al deze feiten in hunne nuchtere taal der cijfers hebben overtuigend bewezen, dat de katholieke godsdienst bijna overal een sterke dam is tegen het moderne verschijnsel der vruchtbaarheidsbeperking.’ Alhoewel het Protestantisme ook die moderne misbruiken veroordeelt, toch is er het nuttige gevolg minder treffend, omdat het over minder krachtige middelen beschikt om er tegen in te werken. De groote kracht van het Katholicisme op dit gebied ligt in den invloed der priesters, in het sakrament der biecht en hoofdzakelijk in de missiën. Deze laatste volgens Dr Borntraeger en Dr Bergen, aangehaald in het besproken werk, hebben altijd, waar ze plaats vonden, eene vermeerdering der geboorten doen vaststellen. Moge dit boek de oogen openen van menigeen die de geboortenvermindering betreurt, maar toch niet nalaat den godsdienst te bekampen. Die geboortenvermindering heeft dikwijls voor oorzaak of ten minste voor gelegenheid de gebrekkige woonst, waarover vele familiën in steden en nijverheidsstreken beschikken. In dit opzicht heeft men dan ook in de laatste jaren veel gedaan in alle landen om beter in den woningsnood te voorzien. De uitslag van dergelijk pogen vinden wij samengevat in Zehn Jahre planmässiger Förderung des Kleinwohnungswesens in WestfalenGa naar voetnoot(1). De Westfälischer Verein zur Förderung des Kleinwohnungswesens is eene inrichting in den aard onzer Belgische Komiteiten van werkmanswoningen, maar die in 't geheel in niets een officieel karakter heeft, en enkel uit het private initiatief ontsproot. Bij zijn tienjarig bestaan gaf hij een zeer uitgebreid verslag uit over zijne werkzaamheid. Zijne manier van werken, zijn doel enz., dit alles komt grootendeels overeen met soortgelijke inrichtingen in andere landen. Het eigenlijke verslag - buiten hier en daar een en ander punt dat wij zouden kunnen overnemen in onze komiteiten - heeft dan ook minder belang. Maar het verslag houdt zich niet enkel bezig met de werkzaamheid van den Westfälischen Verein, maar geeft daarbij een algemeen | ||||
[pagina 393]
| ||||
overzicht van wat, in de laatste tien jaar, op het gebied van werkmanswoningen gedaan werd in Westfalen door Staat, gemeenten, patroons enz., en zoo krijgen wij een overzicht van meer algemeenen aard. Nochtans wat ons in dit boek 't meest belangrijk schijnt is het tweede deel: Bautechnischer Teil. Hierin worden verschillende punten van groot belang behandeld: ligging van grond, ligging van het huis op den gekozen grond; ook wordt afzonderlijk elk deel van het huis besproken. Niet enkel de praktische kant, maar ook het esthetische wordt niet uit het oog verloren; zoo treffen wij in dit deel eene reeks printen aan, die ons aangenaam en smaakvol aangelegde straten van werkmanswoningen toonen, in tegenstelling met andere die gansch smakeloos zijn. De platen die dit tweede deel opluisteren zijn zeer talrijk en geven ons niet enkel kleine woningen voor ééne familie aan, maar ook groote gebouwen, die moeten dienen tot gedeeltelijke verhuring. Deze laatste - alhoewel zij in Duitschland zooveel in gebruik staan - worden door de Vereeniging toch ook slechts als een minder kwaad aanvaard, waar de kleine familiewoning onmogelijk is. Eene menigte plannen maakt ook de binnenverdeeling der woningen aanschouwelijk. Dit tweede deel zou dus bijzonder aan onze bouwkundigen nut kunnen opleveren. Om aan den werkman eene betamelijke woonst te verschaffen is het niet voldoende nette aantrekkelijke huisjes te bouwen, men moet den werkman in staat stellen er van te genieten. Men heeft het immers reeds meer dan eens gezegd dat onze Belgische wet op de werkmanswoningen haar doel gemist heeft, daar zij slechts, alhoewel zij groote diensten bewees, toch, in verhouding van wat nog te doen blijft, zoo weinig verbetering aanbracht, en wel allerminst bij de laagst staande werkersklassen, die hare hulp 't meest van doen hadden. Hier, zooals ten andere voor vele kwestiën van het maatschappelijk vraagstuk, is het eerste op te lossen punt: aan den werkman zoo voortdurend mogelijk werk verschaffen tegen een betamelijk loon. Om die reden werd ook reeds zooveel geschreven over werkloosheid. Een nieuw werkje daarover ligt weer voor: Dr. Benno Merkle, Arbeitslosigkeit, ihre statistische Erfassung und ihre Bekämpfung durch den ArbeitsnachweisGa naar voetnoot(1). Het werk handelt bijna uitsluitend over Duitschland zooals schrijver | ||||
[pagina 394]
| ||||
zelf zegt: ‘Daar de economische toestanden in de verschillende landen de grootste verscheidenheid aantoonen, en daar zelfs bij de westeuropeische Kultuurvolkeren, die tegenwoordig in hunne economische bedrijvigheid het naast tot malkander staan, toch nog grondig verschil aangetroffen wordt... zoo zal de verdere behandeling over arbeidsbezorging zich enkel tot Duitschland beperken’.Ga naar voetnoot(1) In het hoofdstuk waarvan wij het slot aanhaalden had schrijver gansch in 't kort een en ander mêegedeeld over de inrichtingen tot bestrijding der werkloosheid, en wel bijzonder over Engeland dat, door zijne wet van 20 September 1909, het eerste land was dat van de arbeidsbeurs eene staatsinrichting maakte. Dit nieuwe staatsambt is geene weldadigheids - maar eene echte economische inrichting, het gebruik ervan blijft nochtans kosteloos zooals ten andere voor menigen staatsdienst b.v. het gebruik der straten, eindelijk is het geene dwangmaar eene vrije ook neutrale organisatie, het is te zeggen, dat zij zich met de moeilijkheden tusschen patroons en werklieden niet bemoeit. Schrijver schijnt tamelijk geneigd die gedachte eener staats inrichting bij te treden, daar voor hem de lokale werkbeurzen, 't zij officieele of private, ontoereikend zijn. Hij velt nochtans geen beslissend oordeel, daar hij acht dat de proef in Engeland gedaan - die schijnt mêe te vallen - nog te korten tijd geduurd heeft, om zich met zekerheid over hare uitslagen uit te spreken. Daarbij het vraagstuk schijnt hem zoo ingewikkeld en zoovele verschillende vertakkingen te hebben, dat het raadzaam is eerst met beperkte studiën er een klaarder doorzicht van te krijgen. Dit was dan ook zijn doel in het besproken werkje: na een eerste deel over het algemeen begrip der werkloosheid, dienend als inleiding, meer bepaaldelijk deze twee hoofdpunten te bespreken: de statistiek der werkeloosheid, en de arbeidsbezorging; dit hoofdzakelijk voor Duitschland.
***
Sedert 15-20 jaar hebben de pogingen, die de verschillende landen aangewend hebben tot bescherming van het werkvolk, meer en meer doen voelen, dat eene internationale verstandhouding desaangaande wenschelijk zou zijn. Zonder haar loopt immers een land altijd gevaar, zoo het doelmatige wetten uitvaardigt ten voordeele zijner werkersklas, zijne nijverheid | ||||
[pagina 395]
| ||||
te zien lijden of zelfs bezwijken onder de mededinging van een ander land, dat aan de nijverheidspatroons den vrijen teugel laat. Het Kongres hier in België in 1897 gehouden heeft die gedachte een grooten vooruitgang doen maken; het was 't uitgangspunt, de volledige voorbereiding van de Internationale Vereeniging tot wettelijke bescherming van de arbeiders en van het Internationaal Arbeidsambt gevestigd te Bern, die op het Kongres te Parijs in 1900 gesticht werden. Alhoewel die stichting nog een paar jaren achterbleef, werd toch het doel van de Vereeniging en van het Ambt reeds gedeeltelijk verwezenlijkt. Beide inrichtingen zouden er naar streven inlichtingen en documentatie te verzamelen tot het instudeeren der arbeidswetgeving in de verschillende landen. Welnu sedert het Kongres van 1897, heeft het Belgische Arbeidsambt het op zich genomen, het Annuaire de la législation du travail te doen verschijnen in de drie groote Europeesche talen: Fransch, Engelsch en Duitsch, of liever bevat het Annuaire buiten den Franschen tekst of vertaling van alle arbeidswetten der gansche wereld, ook den oorspronkelijken tekst dier wetten, zoo hij Engelsch of Duitsch is. Toen de Vereeniging met haar ambt te Bern tot stand kwam, vond men het dan ook overbodig een nieuw jaarboek dier wetgeving uit te geven. Dit verdienstelijk werk heeft tot nu toe zijn 15den jaargang beleefd, die de wetten van 1911 uitgeeft. Het tweede deel ervan is dit jaar pas verschenenGa naar voetnoot(1). Spijtig dat dit jaarboek een paar jaren achteruit blijft. Het eerste deel van dien nieuwen jaargang bevat uitsluitend wetten en verordeningen voor Duitschland, waaronder hoofdzakelijk aan te stippen vallen: De verzekeringswet van 19 juli 1911 (Reichsversicherungsordnung) alsmede de bijzondere verzekeringswet voor bedienden van 20 December 1911 (Versicherungsgesetz für Angestellte) ook nog de wet van 20 December 1911 op de huisnijverheid (Hausarbeitgesetz). In het tweede deel vinden wij bijna voor alle landen de wet die den nachtarbeid der vrouwen volgens internationale overeenkomst verbiedt, - eene der zeldzame vruchten van internationale wetgeving, tot nu toe door de Vereeniging afgeworpen. Men vindt er natuurlijk voor België, als voor alle andere landen, alle wetten met hunne koninklijke besluiten in | ||||
[pagina 396]
| ||||
1911 afgekondigd. De sociale verzekering schijnt dit jaar zoowat overal aan de dagorde te hebben gestaan; b.v. in België het pensioen voor de mijnwerkers, in Engeland de groote algemeene verzekeringswet van 16 December 1911 enz.
***
Reeds hooger in onze Kroniek hadden wij het over volksontwikkeling, - over gezonde volksontwikkeling. Hierin speelt de volksschool voorzeker een hoofdrol en het is daarom licht te begrijpen dat wij, Katholieken, zooveel belang hechten aan het behouden onzer Katholieke vrije volksscholen. Die kwestie staat voor 't oogenblik weer aan de dagorde meer dan ooit, en het is misschien daarom dat Mr Bellemans er aan dacht ons terug voor oogen te brengen het beeld van den man, die zoo moedig streed in 1884 voor die levenskwestie der Katholieken: de figuur van Victor Jacobs. Victor Jacobs was van jongsaf een strijder, en een overtuigd Katholiek, alhoewel zijn vader een liberaal was, en hij zelf zijne studiën deed op de Hoogeschool van Brussel. Dat hij nooit terug deinsde wanneer het er op aan kwam zijne overtuiging te belijden en te verdedigen, dit blijkt uit de aanmaningen van zijn oud-professor Pater Boylesne, die hem meer dan eens in zijne brieven aanraadt de betwistingen met zijne makkers meer te vermijden. Dit onverschrokken durven, dit moedige vooruitkomen voor zijne gedachten, dit door-en-door-Katholiek-zijn, blijven het gansche leven van Victor Jacobs beheerschen. Alhoewel Victor Jacobs slechts korten tijd als minister handelend kon optreden, alhoewel hij tot tweemaal toe tot neêrlegging van zijn ministerambt door den koning gedwongen werd, toch blijft zijn aandenken veel meer dan voor menig ander staatsman met eerbied herdacht. Hij is waarlijk, wat nog onlangs Zijne Eminentie Kardinaal Mercier van hem zei: ‘l'inoubliable Victor Jacobs’. Met recht schrijft dan ook van hem Mr Woeste in zijn voorwoord tot dit boek: ‘Toute sen âme s'épancha, lorsque, bien qu'aux prises avec les offres d'un mal cruel, il n'eut en ouvrant le 4e congrès de Malines, qu'une pensée, celle de pousser un cri de joie et d'espérance: Laudetur Jesus-Christus in aeternum!’ Dit was de leuze van zijn leven. Het doet oprecht goed, het volgen van een zoo gevuld en bewonderenswaardig leven. Ook moeten wij den Heer Bellemans onzen oprechten dank uitdrukken om de heropleving van die schoone figuur. De ouderen hebben er zeker het aandenken niet van verloren, en | ||||
[pagina 397]
| ||||
daarom juist zal het hun een groot genoegen zijn zich die dagen van hevigen strijd, dien zij meêstreden, te herinneren, wat meer bijzonderheden te vernemen uit het leven van hem, dien zij zoo hebben hooggeschat, dien zij met zooveel geestdrift hebben gevolgd. Maar vooral voor de jongeren zal die lezing aangenaam en nuttig zijn. Victor Jacobs is voor hen ook geen vreemde, maar zijn naam zegt hun toch maar weinig; hij is voor hen een groot man, en veel meer is hij hun niet bekend. Die man nochtans speelde in België, in de Katholieke partij een hoofdrol Door zijn leven te leeren kennen, zullen de jongeren ook de geschiedenis der troebele tijden aanleeren, waarvan zij nu slechts weinig afweten. Die kennis nochtans is voor de jongeren onmisbaar om hunne katholieke overtuiging meer te stalen. Het ware ons dunkens dan ook wenschelijk, zoo deze levensbeschrijving de plaats mocht innemen van zoovele anderen, handelend over uitheemsche - vooral Fransche - groote mannen, die maar al te dikwijls aan onze studenten in de hand worden gestopt in de bibliotheken der onderwijsgestichten, of als prijsboek. Victor Jacobs staat zeer ver boven menige dier vreemdelingen, zijn leven kan dus ook als voorbeeld voor de jeugd dienen, en terzelfdertijd hun een brok eigen vaderlandsche geschiedenis - en niet de minst belangrijke - doen kennen.
Dr. J. Buelens. |
|