| |
| |
| |
Engeland op het einde der 19de eeuw
In Engeland liep de strijd der twee groote staatspartijen na 1870 voornamelijk over
10 De Buitenlandsche politiek (Disraeli-Gladstone), |
20 Home rule (Salisbury-Gladstone). |
Gladstone had in de regeering vijf jaren achtereen (1868-1874) de meerderheid weten te behouden; eerst in 1873 leed hij zijn eerste neerlaag en wel bij een ontwerp om in Ierland een universiteit te vestigen, die toegankelijk zou zijn voor alle belijdenissen. Maar de protestanten klaagden over confiscatie, want ze verkozen niets van hun toelagen af te staan en de Katholieken waren niet voldaan, want ze wilden een eigen katholieke universiteit. Het wetsontwerp viel met een meerderheid van 3 stemmen.
Gladstone stelde nu zijn portefeuille ter beschikking en beval Disraeli aan, maar deze weigerde. Zoo bleef Gladstone aan het bewind, maar hij had geen meerderheid meer.
Zoo werd een voorstel om de dronkaards strenger te straffen en de kroegen vroeger te sluiten, met goeden uitslag bestreden door de conservatieven, die den slijters en tappers ter wille wenschten te zijn. Ook protesteerden zij tegen de methode van godsdienstonderwijs op de boardschools. De liberalen zeiden dan ook van de conservatieven, dat ze tot programma hadden: Bijbel en Bier.
Voorts keurden de conservatieven Gladstone's vredelievende politiek af en vooral het erkennen van de schadevergoeding in de Alabamakwestie. Toen nu Gladstone het Lagerhuis ontbond, brachten de nieuwe verkiezingen de liberalen in de minderheid. Gladstone trad af in 1874 en in 1875 deelde hij mee, dat hij de leiding van de liberale partij wenschte neer te leggen. De aristokratische whig, lord Hartington, werd nu de leider en Gladstone wijdde zich aan zijn liefhebberijen. Eerst bij de Bulgaarsche gru- | |
| |
welen trad hij weer op het staatstooneel. Hij had ook een fellen tegenstand ondervonden van den kant der werklieden.
Na de kiesrechthervorming van 1867, die aan vele arbeiders der steden het kiesrecht gaf, begonnen de werkliedenbonden een politieke rol te spelen in Engeland. Men weigerde hun rechtspersoonlijkheid tegenover de patroons. Ze verkregen die echter in 1871 van Gladstone, maar daar deze de liberale patroons niet tegen zich wilde innemen, bracht hij een artikel in de wet, waarbij geweldpleging en bedreiging en ook het posten met gevangenschap werd gestraft. Vandaar felle oppositie van de werklieden onder leiding van John Bright tegen Gladstone; ook Stuart Mill, die van de Manchesterleer bekeerd was, schaarde zich aan hun zijde. Ook hij was van meening, dat de loonen niet moesten worden beheerscht door de kwestie van vraag en aanbod. De stem der werklieden was tegen Gladstone en de liberalen, hetgeen de val van het liberale ministerie ten gevolge had.
Het kabinet Disraeli, dat nu aan het bewind kwam, stond aan de trade-unions alles toe, wat ze vroegen. De wet, ‘meester en dienaar’ van 1825, gewijzigd in 1867, werd vervangen door de wet ‘patroon en werkman’ in 1875 met gelijke rechten voor beiden en ook het posten was geoorloofd. De trade-unions of arbeidersvereenigingen hielden in 1868 hun eerste algemeen congres en zij slaagden er nu ook heel spoedig in, werklieden-vertegenwoordigers in 't Parlement te brengen. De eerste twee labour-members werden gekozen in 1874. Die trade-unions waren afkeerig van het socialisme en bepaalden zich langen tijd bij de leus: ‘billijk loon voor billijken arbeid’.
Karel Marx, die na 1849 in Engeland een wijkplaats had gevonden, had dan ook tot leerlingen vooral vreemdelingen en zijn ‘Association internationale des travailleurs’ te Londen in 1864 liet na haar ontbinding in 1872 weinig sporen na in Engeland. De Engelsche werklieden waren langen tijd tegelijk de sterkst georganiseerden en de minst revolutionairen der wereld. In 't Lagerhuis vormden ze na 1875 den linkervleugel van de liberaal-radikale coalitie; de labour-members waren er dan ook niet een afzonderlijke
| |
| |
groep; ze beschouwden zich toen nog niet als vertegenwoordigers eener klasse.
Sedert de conservatieven zich in 1847 in Peelieten en protectionisten gesplitst hadden, was deze partij haast niet aan 't bewind geweest (alleen in 1852, 1858-59 en 1867-68). Hun aanvoerder Disraeli zat sedert 1837 in 't Parlement en was 69 jaar oud. Hij was 't eerst opgetreden als romanschrijver en publicist en was een bekeerde Jood. Hij was geen voorstander van de aristocratie, want die had hem bij zijn eerste optreden zeer koel bejegend. Hij keurde sommige eischen der Chartisten goed en stelde belang in de zaak der werklieden. Disraeli was de man van het sociale toryisme, dat men het best vergelijken kan met dat van Thomas Carlyle en diens leerling, den predikant Charles Kingsley.
Volgens Disraeli moest de koning zich vrijmaken van zijn aristokratische omgeving en regelrecht steunen op zijn volk en dat aan zich verbinden door maatschappelijke hervormingen. Ook was hij van meening, dat de pers als middelaar tusschen vorst en volk verkieselijker is dan het parlement.
Disraeli was voorts de kampioen van het orthodoxe Anglicanisme tegen de dissenters (dissidenten) en in 't bijzonder tegen de Iersche Katholieken en tegen de Ritualisten van de High Church, die verdacht werden van toenadering tot Rome. Hij kwam op allerlei wijze het Engelsche nationalisme in 't gevlij (jingoïsme) en ijverde sterk voor koloniale uitbreiding en interventie; hij was dus een tegenvoeter van Gladstone. Volgens Disraeli bestaat het programma der conservatieve partij (het Toryisme) uit de volgende 3 punten:
10 Behoud van de nationale kerk. |
20 Handhaving van het Britsche rijk. |
30 Verheffing van de volkswelvaart. |
Het groote werk van Disraeli is geweest de herstelling van de conservatieve partij, die hij aanvoerde in 't Lagerhuis, terwijl lord Derby de leider ervan was in 't Huis der Lords.
Disraeli bleef premier van 1874 tot 1880; in 1876 werd hij tot lord Beaconsfield verheven. Hij verleende aan de
| |
| |
werklui de syndicaten, die Gladstone hun had geweigerd, en ging voort met het lot van den vierden stand te verbeteren. De vermaarde Ten Hours Act van 1847 voor de vrouwen en kinderen werd door hem in 1874 aangevuld door de verplichting, dat de kinderen van 10 tot 14 jaar ook nog de school moesten bezoeken, en in 1875 gaf hij de wet op de openbare gezondheid (Public Health Act). Die wet machtigde de gemeenten bouwvallige huizen op te koopen en ze te vervangen door goede en goedkoope huurhuizen. Volgens hem was de volksgezondheid het belangrijkste vraagstuk voor een staatsman.
Al die maatregelen hielden het eerste jaar het conservatieve kabinet bezig. In de volgende jaren was het ministerie uiterst werkzaam op het gebied van buitenlandsche zaken:
10 De prins van Wales bezocht Indië en ontving er in 1875 de hulde der leenvorsten. In 1877 werd Victoria uitgeroepen tot Keizerin van Indië op een buitengewone samenkomst van de vorsten te Delhi, de oude hoofdstad van den Grooten Mogol. |
20 In 1878 weigerde de emir van Afghanistan een Engelsch gezantschap te ontvangen; hij werd echter door de Engelsche troepen uit zijn hoofdstad verjaagd. |
30 Froude was naar de Kaap gezonden om de twee Boerenstaten over te halen, een Zuid-Afrikaansche federatie te vormen onder Britsche hegemonie; hij slaagde niet, vandaar de annexatie van de Transvaalrepubliek in 1877 en de Boerenoorlog van 1880. |
40 In dien zelfden tijd zond de Engelsche regeering een expeditie tegen de Zoeloe's uit. |
De liberalen noemden al die oorzaken, die een oorlog ten gevolge hadden, voorwendsels, en wilden, volgens Gladstone's beroemde uitdrukking, ‘de politiek der schoone hand’. |
50 In 1878 kwam lord Beaconsfield tusschen beide ten gunste van Turkije in den Oosterschen oorlog. Hij wilde de politiek van 1855 herhalen en Rusland den weg naar Constantinopel versperren. Maar de liberalen vonden, dat het bestuur van den Sultan zoo barbaarsch was, dat een beschaafde staat zich onteerde als die hem hielp. |
| |
| |
Een correspondent van de liberale Daily News maakte de gruwelen in Bulgarije openbaar en bij deze gelegenheid kwam Gladstone op het staatstooneel en schreef tegen de turcophile houding van het Kabinet zijn brochure The Bulgarian Atrocities. Maar Beaconsfield had de van Rusland afkeerige volksmeening op zijne hand en uit een liedje van die dagen:
We don't want to fight, but by jingo, if we do,
We've got the men, we've got the ships, we've got the money too!
ontstond het woord jingoïsme voor imperialisme, chauvinisme. Het woord jingo zelf is een verkorting van St. Gingulphus of Gangolf, een type van echte ridderlijke deugd. (Hij was eigenlijk een Fransch ridder uit de dagen van Pepijn den Korten, en heette St. Gengoult).
Daar de Minister van Binnenlandsche Zaken vredelievend gezind was, verving Beaconsfield hem door lord Salisbury, den staatssecretaris voor Indië en trok troepen samen op Malta. Doch dat alles was niets dan komediespel om de publieke opinie om den tuin te leiden, want op het zelfde oogenblik gaf hij aan Rusland de verzekering van zijn vredelievende gevoelens. Te Berlijn werd de Oostersche kwestie afgedaan. Beaconsfield ging er heen met Salisbury, wist het Turksche rijk te handhaven, Ruslands winst in te krimpen en voor Engeland Cyprus te verkrijgen.
Maar het hinkende paard kwam achter zijn chauvinistische politiek aan: de kosten en het deficit; dit had een vermeerdering van de toch al impopulaire income-tax ten gevolge. Ook nam sedert 1873 Engelands welvaart af.
De concurrentie met de landen van over zee deed den prijs der landbouwprodukten dalen en daarna kwam de agrarische crisis (niet alleen in Engeland), vooral in 1879 en 1880. Toen nu Beaconsfield in 1880 het Lagerhuis ontbond, kregen de liberalen een groote meerderheid, zoodat het Kabinet moest aftreden. Beaconsfield stierf in 1881; hij kreeg als hersteller van het Toryisme een standbeeld te Westminster tegenover het Parlementsgebouw.
Na de neerlaag der conservatieven in 1880 bood nu koningin Victoria het bewind aan lord Hartington en na hem aan lord Granville aan. Beiden bedankten; maar
| |
| |
Victoria kon Gladstone niet zetten, want deze handhaafde de rechten van het parlement even krachtig als Beaconsfield die der kroon verdedigd had. Ze zou van Gladstone hebben verklaard: ‘Hij is de eenige minister, die mij nooit heeft behandeld als een vrouw noch als een koningin’. Maar ze moest ten slotte Gladstone als minister aanvaarden. Deze voerde dadelijk een politiek van vrede, o.a. tegenover de Transvalers, die bij Langnek en Majuba een Engelsch leger hadden verslagen, en zich hadden vrijgemaakt (1880). Verder sloot hij een verdrag met Afghanistan, dat hij niet annexeeren wilde en bepaalde zich tot het behoud van de ‘wetenschappelijke grenzen’, die door Beaconsfield veroverd waren. Te Calcutta verving hij den onderkoning lord Lytton door den vredesman lord Ripon, een uitmuntend regent.
Maar aan de imperialisten moest Gladstone de concessie van interventie in Egypte doen, waar de Europeesche gezanten bedreigd werden door een opstand. Hij liet Alexandrië bombardeeren en Arabi-Pasja werd door Wolseley in 1882 verslagen bij Tell-el-Kebir. Wegens deze politiek verliet John Bright het Kabinet.
De Imperialisten waren echter niet voldaan, verweten aan Gladstone, dat hij geen vruchten plukte van zijn succes en dat hij Gordon, door de Dervischen te Khartoem belegerd, in den steek had gelaten. Maar Gordon was niet in dienst van Engeland maar van den Khedive; hij was echter zeer populair in Engeland om zijn ridderlijken moed en zijn christelijk idealisme. Toen nu Gladstone, na lang aarzelen, tot een expeditie naar Khartoem besloot, was het te laat; want in 1885 werd Khartoem ingenomen en werden al zijn verdedigers, ook Gordon, vermoord. Nu ontstond in Engeland hevige ontevredenheid. Ook werd de buitenlandsche politiek nog bezwaard door een dreigend conflict met Rusland over een grenskwestie in Afghanistan. Bij de moeilijkheden in Egypte en Afghanistan kwam nog een veel neteliger kwestie: de Iersche kwestie. Daarom trad het kabinet Gladstone vrijwillig af in 1885 en maakte plaats voor het conservatieve ministerie Salisbury 1885-1886.
Het was vooral de Iersche kwestie, die de staatslieden van Engeland na 1870 bezig hield.
| |
| |
Na den dood van den grooten O' Connell hadden de Ieren geen invloedrijken leider gehad en hun zaak scheen vergeten. Maar plotseling traden in 1865-1867 opnieuw de revolutionaire Fenians op, wier middelpunt de Vereenigde Staten waren. Ze wilden met de wapenen een republiek vestigen en gaven niets om een parlementaire actie.
De massa der katholieke Iersche boeren verkeerde nog altijd in denzelfden ellendigen toestand als vóór eeuwen de grond behoorde aan de protestantsche Engelschen, de landlords, vandaar diepe ellende. Ierland was een land van grootgrondbezit met kleine kultuur, dus met de nadeelen der beide stelsels: dwingelandij van den landlord en onwetendheid en armoede van den landbouwer.
De diepe ellende en 't gruwelijk onrecht deden allerlei geheime genootschappen ontstaan, o.a. dat der Moonlighters en dat der White boys, die zich over de uitzetting der insolvente pachters wreekten door verminking van het vee, door brandstichting en moord, de gewone agrarische misdaden. Maar ze konden de Engelsche dwinglandij toch niet van zich afwerpen.
Ulster in het Noord-Westen van Ierland deed niet mee in het bestrijden der Engelsche landlords. Dit gewest was sedert de 17e eeuw gekoloniseerd door Engelsche en Schotsche protestanten, de Orangisten (Belfast, de hoofdstad van Ulster, was het centrum van het Orangisme). Ook in Ulster is de landlord eigenaar van den grond, maar hij kan er den pachter niet zoo maar uitzetten, en moet hem schadevergoeding geven en bovendien de verbetering van den grond vergoeden.
De landact van 1870 had die gunstige bepalingen wel uitgebreid over heel Ierland, maar ze was niet verplichtend gemaakt door Gladstone, zoodat dikwijls ontduiking van de wet voorkwam. Deze den Ieren gunstige bepalingen van 1870 waren trouwens niet van harte verleend; ze waren 't gevolg geweest van Fenians-vrees. Ook ging er geen kracht uit van de Iersche leden van 't Parlement: van de 103 Ieren waren er 36 Ulstersche tories en 67 onderling in onmin levende nationalisten; velen waren de risée van het parlement. Ook hadden ze sedert de hervorming van 1870 geen programma. De meest vooruitstrevenden eischten
| |
| |
Homerule, dus de herroeping van de Unie van 1800 en een eigen parlement te Dublin.
Eerst met Parnell vatte Engeland de Homerule ernstig op. Parnell was in 1846 geboren als de zoon van een protestantschen landlord, maar die de nationale zaak was toegedaan. Zijn grootvader, lid van 't parlement van Dublin, was tegen de Unie geweest. Zijn Amerikaansche moeder werd in 1807 verdacht, dat zij den Fenians een geheim toevluchtsoord verschafte in haar woning. Parnell was in den aanvang zeer weinig welsprekend en droeg den bijnaam van single-speech Parnell, (de Parnell van 't eenige discours).
In 1875 nam hij zijn plaats in onder de Homerulers. Hij was een echt-Engelsche mijnheer, koud, korrekt, met een bloem in 't knoopsgat en geheel verschillend van andere rumoerige, nonchalante Ieren; hierdoor maakte hij indruk op de Engelsche leden. Zijn taktiek bestond in het begin hierin, dat hij in het parlement noch partij koos voor de eenen noch voor de anderen; maar hij trachtte hun plannen te verhinderen, zoolang aan de Iersche verlangens geen gehoor gegeven werd, door de obstructie, een middel dat gemakkelijk was toe te passen in 't Engelsch parlement.
Maar Parnell voerde veel ernstiger, raker obstructie dan door woorden en geestigheden; hij trachtte den arbeid der kamer tot stilstand te brengen. Hij begon in 1877 zijn obstructie, geholpen door 7 Nationalisten; de andere Ieren vonden het bespottelijk en deden niet mee; ze vonden Parnell een anarchist. Tijdens de Transvaalannexatie-bill dwongen de obstructionisten de Kamer tot drie nachtzittingen. Hiertegen nam de Kamer eindelijk maatregelen.
Buiten het parlement zocht Parnell de medewerking der Fenians en der Iersche boeren. De ijverigste dier Fenians was Michael Davitt. Deze haalde hen over, met Parnell mee te gaan. De afgevaardigden zouden voortaan optreden als autonomisten en aansturen op persoonlijk grondbezit voor den boer, afzien van kerkelijke eischen, enz. Om de Iersche boeren te winnen, stelde Davitt en Parnell hun een programma voor in drie formules:
| |
| |
10 Fixity: vastheid van pacht: de pachter zoolang op het land als hij betaalde. |
20 Freesale (Vrije verkoop) van elk stuk land onder voorbehoud van het betalen der rente aan den eigenaar. |
30 Fair rent: Evenredige billijke pacht. |
Uit dit programma ontstond de Land League, die in 1879 groeide tot National Land League onder Parnell's leiding, zonder politiek programma; ze zou uitsluitend de landlords bestrijden. Parnell ried de boeren aan alleen billijke pacht te betalen en zich niet dan door geweld van den grond te laten zetten. Hij ging naar Amerika om geld bijeen te verzamelen en kwam met 72.000 pond sterling terug, terwijl de Land League slechts 2000 bijeen had weten te krijgen. Kort hierna zaten reeds 68 homerulers in 't parlement; in drie jaar tijd had Parnell een krachtige aaneengesloten vereeniging gevormd.
Gladstone begon in 1880 de Ieren te steunen door de wet op een strengere toepassing van den Land Act; maar het ontwerp werd door de Lords verworpen en door de Homerule-partij onvoldoende verklaard, omdat het den grond niet gaf aan de boeren. Ook had de agrarische liga een beweging tegen de uitzettingen op touw gezet: iemand, die een uitgezetten pachter vervangt, werd doodverklaard, buiten de gemeenschap der menschen gesloten en niemand mocht hem iets verschaffen. Die uitsluiting en afzondering (quarantaine) werd het eerst toegepast in 1880 op den landlordagent, kapitein Boycott, aan welken naam het woord boycotten zijn ontstaan dankt. De zaak zelf was door Parnell ontleend aan de wijze van optreden van de tradeunions tegen stakers of werkwilligen; het was het lijdelijk verzet, de strijd zonder gewelddaden.
Intusschen nam het aantal agrarische misdaden toe en het liberale kabinet koos partij tegen de nationalisten. Parnell's secretaris werd in hechtenis genomen wegens medeplichtigheid aan moord en ook Parnell zelf wegens aandeel aan de agrarische liga; ze werden echter beiden vrijgesproken in 1880. Toen vroeg de regeering aan de kamer twee uitzonderingsmaatregelen tegen Ierland:
10 Schorsing van de habeas corpus acte. |
20 Verlof aan de politie om te zoeken, of ergens
|
| |
| |
wapenen verborgen waren. Daartegen ontstond een felle obstructie in 't Lagerhuis, waaraan Gladstone eerst een eind wist te maken door de kabinetskwestie te stellen en zoo het Lagerhuis over te halen de macht van den Speaker te vergrooten. |
Door middel van deze twee uitzonderingswetten zette Gladstone zijn oude politiek van hervorming en strengheid voort en gaf in 1881 een verbeterde Land Act, die Parnell had willen steunen, maar die door Davitt en de revolutiotionairen verworpen werd. Daarom moest Parnell zich houden aan 't programma der League: ‘de grond voor de boeren’.
Met den tegenstand der Ieren nam Gladstone's gestrengheid toe, vooral toen de Agrarische Bond verklaarde, dat het eenige geneesmiddel was het toestaan van Home Rule aan Ierland. Gladstone antwoordde hierop, dat hij het Engelsche gezag en tevens het eigendomsrecht in Ierland zou handhaven, liet Parnell in hechtenis nemen en de Liga ontbinden in 1881. Maar dit was olie op 't vuur en brak de oppositie geenszins.
De Ieren weigerden, zelfs op Parnell's last, het betalen der pacht, zoolang dit onderdrukkingssysteem aanhield en bleven zich verzetten tegen de Engelsche politie, die van de wapens gebruik maakte. Wegens het dooden van twee vrouwen en 't veroordeelen van drie anderen werd zelfs de Ladies Land League gesticht door Parnell's zuster en in 1882 ontving Parnell op een groote meeting te Dublin den eerenaam van ‘ongekroonde koning van Ierland’.
De regeering begon in te binden en te onderhandelen met Parnell in de gevangenis te Kilmainham. Hij werd ontslagen, de lord-luitenant van Ierland en zijn secretaris legden hun ambt neer en de obstructie zou nu verder ophouden. Maar in Mei 1882 werd de nieuwe hoofdsecretaris, lord Cavendish, op klaarlichten dag in 't Phoenixpark te Dublin vermoord en ook zijn secretaris Burke. De moordenaars behoorden tot de ‘Onoverwinnelijken’, die van geen parlementaire middelen wilden weten en werden later door een hunner, Carey, verraden, die tot straf daarvoor werd vermoord.
Wel protesteerden Parnell en Davitt tegen den moord
| |
| |
in 't Phoenixpark, maar dit kon de regeering niet weerhouden de verzoeningsmaatregelen in te trekken en weer streng op te treden; bovendien dwongen de conservatieven haar tot krachtiger maatregelen. De Prevention-of-Crime-Bill werd derhalve uitgevaardigd, die Ierland voor drie jaar onder een streng afzonderlijk regime bracht en de politie een onbegrensd recht van onderzoek toekende.
Parnell begon nu weer zijn obstructie en herstelde de Land League onder den naam van Irish national League in October 1882. De meeste Fenians bleven hem trouw, maar de voorstanders van 't ‘physieke geweld’ in de Vereenigde Staten en hun dagblad de Irish World wilden door dynamietaanslagen o.a. tegen het Parlementsgebouw en tegen den Tower de regeering dwingen. Deze beantwoordde de gewelddadigheden met verscherping der maatregelen en der straffen. Parnell werd in 't parlement door den oud-secretaris van Ierland, Forster, beschuldigd van medeplichtigheid, maar hij ontkende dit ten sterkste.
Parnell's invloed op de Ieren stond op zijn toppunt en de katholieke geestelijkheid had wel op bevel van Rome het boycotten veroordeeld, maar had den paus bezworen geen partij te kiezen tegen Parnell.
De Amerikaansche Ieren brachten in 1883 37.000 pond sterling bijeen voor Parnell's politiek. ‘Dit is’, zei Davitt, ‘het antwoord van de Ieren op de lastertaal van Forster’.
De twee laatste jaren van het kabinet Gladstone waren gewijd aan verbetering en uitbreiding van het kiesrecht. De oude steden (boroughs) zouden een uitgebreider kiesrecht verkrijgen en ook de graafschappen, d.i. de nieuwere steden en de landelijke gemeenten zouden kiesgerechtigd worden. De boroughs kozen één afgevaardigde op 40.000 inwoners, de counties één op 78.000. Dit moest nu veranderd worden; de liberalen eischten dit al sedert 1867. De kieswet werd aangenomen in 1885, ze was een groote verbetering, al was ze een compromis; want nog behielden vele boroughs grooter kiesrecht dan de graafschappen. Maar ze verleende het kiesrecht aan 4 millioen menschen (bijna 2 millioen werden nog uitgesloten). Omdat echter de stemming niet overal op denzelfden dag geschiedde, was het
| |
| |
meervoudig kiesrecht mogelijk. De radicalen hadden gewenscht: One man, one vote.
Wat de vrouwen betreft, deze stemmen in Engeland niet voor 't parlement, maar wel voor de gemeenten; ze hebben echter ongeveer dezelfde rechten voor de burgerlijke wet als de mannen. In de koloniën is men met de toekenning van de rechten aan de vrouw verder gegaan dan in 't moederland.
Toen in 1885 Gladstone dreigde de uitzonderingsmaatregelen voor Ierland (voor 3 jaren) te zullen hernieuwen, stemden Parnell en 39 Ieren met de conservatieven en lieten hierdoor een wet op de spiritualiën vallen. Nu nam in 1885 Gladstone zijn ontslag.
Zijn opvolger was de conservatief Salisbury tot 1886. Deze had geen meerderheid en de politiek werd beheerscht door de Iersche kwestie. Parnell volgde de taktiek om zich telkens bij de een of andere partij aan te sluiten, zoolang ze nog concessies te geven had. Ook stelde hij de kwestie Homerule in 1885 en ontving van den lord-luitenant voor Ierland de toezegging van den steun der conservatieven Homerule, terwijl Gladstone ruime maatregelen voor de invoering van Homerule beloofde.
Maar Parnell was met vage beloften niet tevreden, wist in Ierland de kiezers van de liberale Ieren afkeerig te maken, bracht zoodoende 86 Parnellieten in 't Parlement en beheerschte nu naar willekeur de stemmingen in 't Lagerhuis. Hij bracht in 1886 met de liberalen het kabinet Salisbury ten val.
Het ministerie Gladstone verklaarde in 1886 Homerule te willen instellen, want het kon zonder de Ieren niets uitrichten en diende alvast een wetsontwerp in, dat vele voor Ierland voordeelige hervormingen behelsde. Zoo zou Ierland zijn eigen parlement en ministerie hebben onder de controle van het Engelsche gouvernement, voorts zou de grond aan de Iersche boeren komen met schadeloosstelling aan de landlords. De Ieren en de meerderheid der liberalen waren voor de wet, maar de Orangisten van Ulster protesteerden en dreigden met gewapend verzet. Dit bracht de liberalen aan 't wankelen. Er kwam zelfs scheuring in de liberale partij in 1886. Jozef Chamberlain, de minister
| |
| |
van Binnenlandsche Zaken in 't kabinet Gladstone, legde zijn portefeuille neer.
Chamberlain, industrieel te Birmingham, later burgemeester, ging voor ultra-radicaal door wegens zijn programma: verbod van den verkoop van alcohol, scheiding van de Episcopale kerk van den staat, verplicht leekenonderwijs en besnoeiing van het grootgrondbezit. Hij was nog in 1886 voorman van den linkervleugel der liberalen. Met hem gingen eenige radikalen mee, die zich ook afscheurden. De gematigden en de aristokraten onder de liberalen, o.a. Hartington, scheidden zich ook af en zoo ontstond in 1886 de groote scheuring in de liberale partij: in liberalen (aanhangers van Homerule) en in liberale Unionisten. De eerste leider der liberale Unionisten in 't Lagerhuis was Hartington en sedert 1891 Chamberlain.
De liberale Unionisten vereenigden zich voortaan met de conservatieven tot de partij der rechterzijde en de Ieren vormden met de Gladstonianen de linkerzijde, met dat gevolg dat de Homerule-wet van Gladstone met een meerderheid van 30 stemmen werd verworpen. Gladstone ontbond nu het Lagerhuis, maar de meerderheid van het Engelsche volk was tegen Homerule, want de nieuwe verkiezingen brachten 191 liberalen en 86 homerulers tegen 317 conservatieven en 75 liberale unionisten op het kussen. Gladstone maakte weer plaats voor Salisbury in 1886.
Met het ministerie Salisbury begon ook weer de koloniale uitbreidingspolitiek. Dit ministerie had in 1886 reeds Birman bij Indië geannexeerd en vergrootte nu Engelands gebied in Afrika door middel van verdeelingstraktaten met Frankrijk, Duitschland en Portugal, terwijl de binnenlandsche politiek nog steeds werd beheerscht door de Iersche kwestie. Minister voor Ierland werd Balfour. Deze wist te verkrijgen, dat de paus de overeenkomst der Iersche pachters afkeurde, die besloten hadden om niets te betalen als hun de pacht van den landlord onbillijk voorkwam. Ook verklaarde Balfour de Nationale Liga voor gevaarlijk en stelde nieuwe uitzonderingswetten voor. Het kabinet onderdrukte de obstructie der Parnellieten en Gladstonianen door hun het woord te ontnemen en deze verlieten in 1889 bij wijze van protest de zaal. Maar Parnell bleef volhouden
| |
| |
en agiteeren en vond veel steun bij de talrijke Ieren in de koloniën. Ook kreeg hij meer en meer aanhang bij de protestanten wegens zijn godsdienstige gezindheid en zijn correcte-parlementaire houding.
In 1887 opende de conservatieve Times een aanval tegen Parnell en publiceerde een briefje, waarin de schrijver die volgens de Times Parnell was den moord in het Phoenixpark goedkeurde.
Parnell's eisch van een parlementaire enquête werd door de regeering geweigerd. Later bleek, dat het briefje valsch was en Parnell werd in 1889 in zijn eer hersteld.
Maar in 1890 werd Parnell veroordeeld wegens echtbreuk en daarom wilden de protestantsche dissidenten, die de kern van de liberale partij uitmaakten, geen politieke relatie meer met hem houden. Gladstone verklaarde in een open brief, dat Parnell ondanks zijn verdiensten niet meer aan 't hoofd der Iersche partij kon blijven. De katholieke bisschoppen en aartsbisschoppen verklaarden zich eveneens tegen Parnell. Hierdoor splitste zich de Iersche parlementaire partij in 56 Parnellieten en 45 anti-parnellieten en hielden de Amerikaansche geldzendingen op. Parnell trachtte zijn zaak tot een nationale te maken en zich voor te doen als het slachtoffer van Gladstone, maar hij stiet het hoofd tegen de oppositie van de Katholieke geestelijkheid. Hij stierf in 1891.
De belangrijkste hervorming van het kabinet Salisbury was die der Graafschapsraden, die tot nu toe hadden bestaan uit de vrederechters, die gekozen werden uit de grondeigenaren en benoemd door de koningin. Die vrederechters spraken niet alleen recht, maar stonden ook aan het hoofd van de openbare werken. Volgens Stuart Mill waren ze in de plaats getreden van de feodale heeren en oefenden ze hun belangrijk ambt uit krachtens hun grondbezit. In beginsel was die instelling de meest aristokratische van alle in het Britsche rijk. Het ministerie voerde een grooter getal graafschappen in en liet de overheid door kiezers benoemen; het was dus een hervorming in demokratischen geest.
Op het platteland was het Middeleeuwsche kerspel gebleven. Het werd bestuurd door een raad met den pre- | |
| |
dikant van de staatskerk tot voorzitter, die onder den invloed van den squire (den grondeigenaar) handelde.
Door de hervorming dier kerspelraden werd een geduchte slag toegebracht aan de Anglikaansche geestelijkheid en de grond-aristokratie. Ze werd dan ook uitgesteld tot den terugkeer van een liberaal ministerie in 1894 en bestond daarin dat de kerspelraad voortaan werd gekozen door alle ingezetenen. Zoo mochten in 1894 voor 't eerst de boeren beraadslagen over hun zaken en kreeg het platteland gemeenteraden.
Tegenwoordig is Engeland gedecentraliseerd (d.i. autonomie der gemeenten en der graafschapsraden) en demokratisch: maar het oude self-government, door Guizot en Taine zoo geroemd, bestond doodeenvoudig hierin, dat het haast geen ambtenaren had en dat het zoo goed en zoo kwaad als dat ging, recht sprak door squires. Engeland heeft heden zijn Manchestersch laissez-faire laten varen en de benoeming der openbare macht en der wettelijke plichten aanvaard in het belang der kleine luiden tegenover de machtige personen en corporatiën van voorheen.
Het Socialisme in Engeland heeft niets uit te staan met de propaganda van Owen en de Chartisten, de revolutionairen van vóór 1848. Het is ontstaan onder nieuwe en deels vreemde invloeden en wel het eerst tijdens de landbouwcrisis sedert 1873, die zeer ernstig was in 1879. Toen vormden zich vereenigingen van veldarbeiders(de Engelsche bouwgrond behoort aan landlords en de Engelsche landbouwers zijn slechts arbeiders in dienst van groote pachters).
Om hun toestand te verbeteren werden twee oplossingen voorgesteld. De radikalen, vooral Chamberlain, wilden bij de verkiezingen in 1885 voor Engeland, wat Gladstone voor Ierland wenschte: de aankoop van het bouwland der landlords door den staat en de uitgifte ervan in kleine deelen aan de veldarbeiders tegen billijke pachtregeling. De regeering heeft allengs dien weg ingeslagen. De andere oplossing is die van den natuuronderzoeker Wallace in 1880. Deze wilde de nationalisatie van den grond volgens een 18e eeuwsch programma, waarbij de bodem werd afgekocht van de landlords en uitgegeven voor een bepaalden tijd aan den landbouwer onder voor
| |
| |
waarde van direkte bewerking. De Amerikaan Henry George wilde een radikaler landnationalisatie. Hij schreef in 1879 hierover een werk Progress and Poverty, dat in Engeland grooten opgang maakte.
Het heette, dat zijn programma alle maatschappelijke kwalen zou verhelpen. Ook stond zijn panacee niet tegenover het kapitaal en beschouwde het inkomen als een noodzakelijkheid. Het collectivisme en het programma van den klassenstrijd werd gepropageerd door een leerling van Marx, Hyndman, die den Sociaal-demokratischen Bond stichtte in 1883. Kort hierna ontstond de Fabian-Society met een gematigd-socialistisch programma; ze ging uit van de katheder-socialisten. Langen tijd beperkte zich de socialistische beweging tot Londen, maar de handels- en industrie-crisissen van 1883-1888 met haar werkeloozen verspreidden haar over 't heele land. In 1887 kwam het op de monstermeeting van socialistische werkeloozen en van de Ieren op Trafalger Square, die door het conservatieve gouvernement verboden was, tot een botsing met de politie, waarbij velen gewond werden.
De socialisten hadden toen nog weinig aanhangers en de overgroote meerderheid der werklieden wilden niets van hen weten.
Vóór het socialisme bestonden echter in Engeland reeds de vakvereenigingen (trade-unions), die van huis uit vredelievend waren, waarin mindere en losse werklieden niet eens toegelaten werden. Zoo achtten zich de metselaars b.v. niet solidair met de opperlieden enz., want ze konden de vrij hooge contributie niet betalen. In 1889 waren in Engeland meer dan één millioen aangesloten werklieden, die vijandig tegenover het socialisme stonden.
Maar in dat zelfde jaar stichtten mindere arbeiders, en wel de dokwerkers, in Londen een vereeniging onder de leiding van John Burns en Tom Maun, twee socialisten. Hun voorbeeld vond navolging in alle Engelsche havens en overal werden werkstakingskassen opgericht, noodig voor den strijd tegen de werkgevers.
Toen nu deze lieden werden toegelaten tot de congressen der trade-unions in 1890, was het uit met de oude politiek der aaneengesloten werklieden. Zoo nam in 1890 het
| |
| |
congres een voorstel aan ten gunste van den Achturendag en in 1894 van de nationalisatie van den bodem en van de productiemiddelen. Maar daartegen verzette zich de meerderheid van het parlementaire comité en het zag op het congres van Cardiff in 1895 af van den wensch tot de nationalisatie van de produktiemiddelen. In 1896 nam het echter op het congres van Edinburg de nationalisatie van den grond, de mijnen en de spoorwegen aan. Het opzichzelfstaan, buiten de algemeene politiek om, van de oudere trade-unions is voorbij; ze hebben hun laissez-faire er aan gegeven en leeren inzien, dat het wel degelijk in 't belang der werklieden is, wanneer ze aansturen op de tusschenkomst der openbare macht en der wetten. Zoo hebben ze zich op de politiek geworpen, waarmee ze zich vroeger niet bemoeiden. In 1892 werden twee socialisten voor 't Lagerhuis gekozen: John Burns, later radikaal, en Keir Hardie, de leider der independenten.
Over 't algemeen heeft het Engelsche socialisme, behalve dat der op Duitsch-socialistische leest geschoeide Federation en van een deel der Fabians, veel van de sociale stelsels van vóór 1848.
Bij de verkiezingen van 1892 kreeg de liberale partij een geringe meerderheid, wat voornamelijk te danken was aan Wales, Schotland en Ierland. Volgens het programma van den radikaal, John Marley, beloofden de liberalen, ook Gladstone, behalve Home-Rule voor Ierland, een nieuwe kieswet, de machtsvermindering der Lords, de scheiding van Kerk en Staat, en landbouw- en arbeidshervormingen.
Zoo werd Gladstone aan 't eind van zijn loopbaan de leider der dissidenten en der gematigde radikalen. Gladstone wijdde al zijn krachten aan Home-Rule en stelde een Iersch parlement met twee kamers voor met handhaving eener Iersche vertegenwoordiging in 't parlement van Engeland, waarin dan 80 leden in plaats van 103 zouden zitting hebben.
Het Lagerhuis nam het ontwerp aan met 35 stemmen meerderheid, maar het Hoogerhuis verwierp het met 419 tegen 41 stemmen. Gladstone dreigde het Hoogerhuis nu met forsche maatregelen. Men vermoedde, dat hij òf wijzi- | |
| |
ging en besnoeiing òf opheffing van het Hoogerhuis in het schild voerde: mend or end.
Maar de liberalen waren het hierover oneens. Gladstone nam zijn ontslag en liet het voorzitterschap in den ministerraad over aan den leider der liberale partij in 't Hoogerhuis, lord Roseberry, minister van Buitenlandsche Zaken. De radikaal Sir William Harcourt werd de liberale leider in 't Huis der Gemeenten.
Roseberry stelde Home-Rule voor onbepaalden tijd uit en bleek voor de Federatie te zijn. Harcourt wist een progressieve erfenisbelasting tot stand te brengen, die echter verworpen werd door het Hoogerhuis, dat overigens tegen alle hervorming van eenig belang was gekant en ze dan ook alle verwierp: Homerule, erfenisbelasting, parlementaire schadeloosstelling, enkelvoudig kiesrecht (one man, one vote), scheiding van Kerk en Staat in Wales, verantwoordelijkheid der werkgevers bij ongelukken, den achturendag in de mijnen, de bescherming der kinderen in de nijverheid, enz.
Harcourt, minister van Financiën, wilde de gemeentebesturen het recht tot beperking van den verkoop van sterke dranken verleenen en kreeg nu de slijters en tappers tegen zich. Dit ontmoedigde de liberale regeering zoodanig, dat ze in 1895 het veld ruimde voor een ministerie Salisbury.
Het ministerie Salisbury verkreeg bij de nieuwe verkiezingen een ontzaglijke meerderheid: 340 conservatieven en 71 liberalen tegen 177 radikaal-liberalen en 82 Ieren. De unionisten waren voortaan voor goed samengesmolten met de Torypartij. Hun voormannen, de hertog van Devonshire (voormaals Hartington) en Chamberlain traden voor 't eerst in een kabinet Salisbury.
Het ministerie vond op zijn weg de Oostersche kwestie en de Indische grenskwestie; het was onverschillig voor het lot der Armeniërs, maar bemoeide zich met Creta. Voorts oorloogde het tegen de grensstammen van Afghanistan, tegen de derwischen van Egyptisch Soedan en in West- en Zuid-Afrika; het deed alles wat het kon voor machtsuitbreiding in Afrika.
Het Engelsche imperialisme (chauvinisme, jingoïsme)
| |
| |
werd vooral vertegenwoordigd in 't kabinet door Chamberlain, die waarschijnlijk de hand heeft gehad in Jameson's raid 1895-1896 tegen de Transvalers. Die uitbreidingspolitiek bezorgde Engeland mededingers:
In Azië, Rusland, Afrika en Frankrijk. Maar de gevaarlijkste mededinger voor Engeland, ten minste op het gebied van handel en nijverheid is Duitschland. Salisbury verklaarde zich tegenover de Triplice voor een ‘Splendid isolation’, maar het Engelsche volk was het hiermee niet eens en keurde de verdeelingstraktaten ten opzichte van China af, waarbij Salisbury gedwongen werd ‘de opendeur’ te gunnen aan den tsaar en den Duitschen keizer.
Daarom trachtte Chamberlain naar aanleiding van het optreden van de Vereenigde Staten voor Venezuela tegen Engeland in 1896 niet alleen tot een schikking, maar tot een verbond te komen en zoo zijn de beide mogendheden overeengekomen, hun geschillen voortaan uit te maken bij arbitrage. Het isolement heeft Engeland genoodzaakt op groote schaal leger en vloot te vermeerderen en met Gladstone is het oude liberale programma: Peace, Retrenchment, Reform, ten minste wat Peace en Retrenchment aangaat verdwenen.
Het ministerie gaf eenige verbeteringen voor de leus, maar liet in Ierland de ellende voortwoekeren, terwijl de Iersche Nationalisten nog steeds hopeloos verdeeld zijn.
J. Kleyntjens, S.J.
|
|