| |
| |
| |
Boekennieuws
Van dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal.
Vijfde vermeerderde en verbeterde druk. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, prijs 25 fr.
Voor deze vijfde uitgave is door den Nederlandschen Boekhandel een flinke propaganda op touw gezet.
Uit het prospectus rapen we 't volgende: Voor Zuid-Nederland werd de medewerking verkregen van Prof. Dr C. Lecoutere, hoogleeraar te Leuven; voor Indië die van Dr Prick van Wely, te Meester Cornelis.
In 1888 was de 4e druk verschenen, met 1970 bladzijden. Deze nieuwe uitgave zal er ruim 2000 beslaan.
Dat op de 15 jaar die ons scheiden van den 1n druk heel wat veranderd is zal niemand betwisten. Honderden nieuwe woorden en uitdrukkingen, bijzonder op het gebied van Wetenschap en Techniek, zijn intusschen opgekomen. Bovendien hebben verschillende bewerkers van het Woordenboek der Nederlandsche Taal met noeste vlijt hun rijken schat voort gecatalogiseerd en geordend. Vele afzonderlijke werken zijn verschenen, die elk voor zich een grooter of kleiner deel tot den taalschat hebben bijgedragen.
Aldus kan thans in dezen 5n druk gebruik gemaakt worden van een onschatbaar taalmateriaal, en daarmede is deze druk dan ook aanzienlijk vermeerderd.
Velen zullen ook met ingenomenheid zien dat bij de planten diennamen de wetenschappelijke naam is gevoegd.
Verouderde woorden en uitdrukkingen, die voor de hedendaagsche taal van geen beteekenis zijn, konden worden geschrapt en daardoor kwam plaats om nieuwe op te nemen.
Gewestelijke woorden werden opgenomen die een eigenaardigen blik gunnen in de ontwikkeling der woordbeteekenis of die in ruimen kring gebezigd worden.
Opdat meer Zuid-nederlandsche woorden tot hun recht zouden komen, werd de medewerking van Prof. Lecoutere gevraagd.
Om het geheele werd binnen den zelfden omvang veel meer tekst te doen bevatten, viel de keuze van den uitgever op een geheel nieuwe letter, niet te klein en toch minder plaats innemend dan in de vorige uitgave. De nieuwe uitgave bevat ruim 40.000 regels meer dan de oude.
Het werk verschijnt in 15 afleveringen elk van 1,50 fr. Elke inteekenaar ontvangt na afloop van het werk een halfiederen band geheel kosteloos.
Totdaar in substantia het prospectus. Wij hebben de eerste aflevering vergeleken met den daaraan beantwoordenden tekst der vierde uitgave en gezien dat inderdaad veel ten goede is gewijzigd. Opvallend is 't groote getal namen uit de natuurwetenschappen dat thans werd opgenomen.
| |
| |
Als nieuwelingen streepten we binnen die eerste bladzijden de volgende aan: aalbessendief, aalbessenwesp, aalboer, aalduiker, aalpad, aalpieper, aalpoon, aalreiger, aalsalamander, aalsgeweer, aaltjes, aaltjesziekte, aalvisschen, aambeienkruid, aambeiwortel, aanblessen, aanboren, aandachtstreep, aangeteekend, aanhaalder, aanhangwagen.
Enkele dingetjes vielen ons op die minder logisch schijnen: Waarom b.v. uit de vroegere uitgave ‘aanbalken’ geschrapt, terwijl b.v. ‘aangieren’ behouden bleef?
Dat in de behandeling niet altijd een ideale evenredigheid is tot stand gebracht kan blijken uit het volgende voorbeeld Bij Basedowsche ziekte krijgen we de betrekkelijk uitvoerige verklaring: ‘ziekte door Basedow in 1840 beschreven, bestaande in een verdikking der schildklier en vergezeld van een overmatig snellen hartklop’; terwijl we bij veel meer voorkomende uitdrukkingen als christelijk-democraat en christelijk-historisch het moeten stellen met het volgende: ‘aanhanger van zekere staatkundige partij in België en Nederland’; en ‘naam eener staatkundige partij in Nederland’.
Maar over 't algemeen is de zorg aan dezen nieuwen druk besteed, zoowel door den uitgever als door de bewerkers, voorbeeldig.
Wij nemen deze gelegenheid te baat om onze lezers iets meer te laten hooren of den zeer onbekenden man, die oorspronkelijk dit zeer bekende woordenboek maakte. 't Is toch inderdaad wel van eenig belang dat we weten wie degene is met wien we dagelijks in onze studieuren omgaan.
Johan Hendrik Van Dale was eigenlijk een eenvoudig onderwijzer, en een zwoeger bijna zonder weerga. Hij werd geboren in 1828 te Sluis in den kleinen burgerstand. Na opleiding aan de school van zijn stadje werd hij er ondermeester en daarna hoofdonderwijzer. Tevens werd hij archivaris van zijn geboorteplaats. Dat belangrijk archief heeft hij van a tot z nageplozen om er alles uit te halen wat de taal- en oudheidkunde kon dienstig zijn.
Tusschen zijn ambtsdrukte in vond hij den tijd om steeds door examens in rangorde te klimmen: Hij was begonnen als onderwijzer van 4n rang; in '45 legde hij 't examen af voor den 3n rang; in '50 dat voor den 2n rang; in '58 examen Fransch, in '59 Wiskunde, in '60 Engelsch, in '61 Duitsch, in '62 Natuurkunde, in '63 Landbouwkunde. Ook het Latijn, het Gotisch, het Middelnederlandsch had hij zich op een mooie schaal eigen gemaakt.
En nu moge zijn boezemvriend H.G. Janssen spreken die Van Dale's biografie schreef voor het Jaarboek der Maatschappij van Leiden:
‘'t Is ongeloofelijk hoeveel de immer werkzame man heeft afgedaan. Ik overdrijf niet als ik van hem zeg dat hij dag en nacht studeerde. Geen oogenblik liet hij verloren gaan; ledig zijn was hem een straf; 't was hem onmogelijk. Zelfs op zijn wandelingen kon hij niet met ontspannen geest zich vrij en vroolijk overgeven aan de beschouwing der natuur... Hij kende geene uitspanningsuren... Schier voortdurend nam hij geneesmiddelen en klaagde over koortsachtigen toestand en hoofdpijn...
‘Vroeger reeds had hij een zeer bruikbaar boekje in 't licht gezonden: “Taalkundig handboekje of alphabetische lijst van
| |
| |
alle Nederlandsche woorden, die wegens spelling of taalkundig gebruik aan eenige bedenking onderhevig zijn.” Maar zijn “Nieuw Woordenboek” is, daarbij vergeleken, een reuzenwerk en voorziet inderdaad in eene behoefte, die bestaan zal zoolang het “Woordenboek der Nederlandsche Taal” onvoltooid is. De dood heeft hem overvallen toen dat “Nieuw Woordenboek” slechts tot op de helft het licht had gezien. Gelukkig dat het geheel door hem afgewerkt en in handschrift op de drukkerij aanwezig is, ofschoon zeker de laatste helft door zijn afsterven veel verliezen zal, dewijl hij gewoon was bij het nazien der drukproeven veel de wijzigen, te verbeteren en bij te voegen: Wie van dit voor 't praktisch gebruik zoo uitnemend geschát gewrocht heeft kennis genomen, die zal den verbazenden overvloed bewonderd hebben van etymologische en geschiedkundige aanteekeningen, hier als kostbare kleinoodiën voorhanden. Ook dit boek heeft hem jaren arbeids gekost. 't Getuigt op iedere bladzij van zijn groote nauwkeurigheid, zijn schranderen blik en zijn uitgebreide kundigheden... 't Is de vrucht eener inspanning, die hem afmatte en uitputte. In het “Voorbericht” stort hij dan ook daarover zijn bittere klachten_ uit, en meermalen heeft hij mij betuigd, dat wat hij ook nog ooit in zijn leven ondernemen mocht, hij zich nimmer meer zou leenen tot het schrijven van eenig Woordenboek’.
Van Dale stierf den 19n Mei '72 overdekt met zweren als een melaatsche. Zijn woordenboek verscheen twee jaar na zijn dood. Enkele jaren nadien kwam een 2e druk. De 3e verscheen in 1884 herzien door J. Manhave. De 4e werd aanzienlijk uitgebreid, dank zij de bewerking van H. Kuiper jr., A. Opprel, en P.J. Van Malssen, jr. Deze vijfde druk worde over heel Nederland ontvangen met het ‘welkom’ dat hij verdient.
| |
De werken van William Shakespeare,
vertaald door Dr. L.A.J. Burgersdijk, 4e druk met 112 illustratiën, 2e deel. - Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel.
Zoo krijgen we thans het tweede deel van deze nieuwe uitgave, die om de vorm der uitgave zelf veel meer nog dan de vorige, een lievelinge verdient te zijn van het Nederlandsche volk De grootste dichter der wereld spreekt hier een Nederlandsch zijner waardig; want, zooals de geniale Burgersdijk hem onze taal heeft doen spreken, slaagden slechts weinig vertalers, niet enkel in 't Vlaamsch, maar om 't even welke taal.
De overzetting van Burgersdijk is niet alleen een model van trouw, maar is tevens. gezien het hier den dichter geldt die ver boven allen het meest woorden gebruikte, een tentoonstelling van den rijkdom van ons Nederlandsch, aan voorraad en aan pracht.
De nieuwe letter, het nieuwe formaat en de nieuwe illustratie doen verleidelijk het hunne om te nopen tot lezen, genieten en bewonderen.
Dit tweede deel bevat de volgende spelen, elk met zijn uitvoerige nota's: Koning Hendrik V; Koning Hendrik VI, eerste deel; Koning Hendrik VI, tweede deel; Koning Hendrik VI, derde deel; Koning Richard III; De vroolijke Vrouwtjes van Windsor; Veel Leven om niets; Elk wat wils; Drie- | |
| |
koningenavond of Wat gij wilt; Hamlet, Prins van Denemarken; Eind goed, al goed; Julius Caesar; Maat voor maat. Dus weeral in dezen bundel een drom van ontroeringen van allerlei soort, maar in 't blijde zoowel als in 't droeve, in 't idvllische evenzeer als in 't tragische steeds de hoogste kunst.
| |
Nanno,
eene Grieksche idylle door Mv. C. Vosmaer, 4e druk. - 's Gravenhage, Martinus Nijhoff.
Dit is een gedicht van den Grieksch-lievenden Vosmaer op zijn ouderen dag. 't Verscheen in '82, in dien tijd toen hij bezig was met de vertaling van de Odyssee.
De draad van 't verhaal ligt dan ook in Homerus' vertelling, hoewel de geest van André Chénier, zooals die spreekt uit ‘Le Mendiant’ hier heeft meegefluisterd.
In de meest afwisselende Grieksche maten vertelt hier ons Nederlandsch van Naukrates, die zich al zwemmende redde op het eiland Melos, hem onbekend. Daar werd hij ontdekt op het strand door Nanno, de eenige dochter van den koning van Melos. Hij verblijft aan 't paleis als gast, en vertelt zijn lotgevallen: Hij is archont op Salamis, tot nog toe een stad vijandig aan Melos. Maar voortaan zullen beide staten in vriendschap leven, hoezeer ook beider politiek verschilt, en hoezeer de beide vrienden ook blijken, de een als koning, de ander als republikein, verschillend te denken.
Naukrates' zoon, Nikias, komt zijn vader zoeken en vindt hem. Hij ziet Nanno en aldra beminnen die beiden malkander. Nikias is een dappere held maar ook een heerlijk dichter. Alle mededingers overwint hij. En Nikias voert vader en bruid naar Salamis weer.
't Gedicht is een Grieksche lach van geluk naar een nog gelukkiger toekomst, mede van de reinste heidensche poëzie in onze moderne letterkunde gezongen. Wel heeft Kalff gelijk waar hij zegt dat ‘men hier mist het spontane en vooral het naïeve der Homerische poëzie’ - gebrek aan spontaneïteit is het euvel van Vosmaer's heel fijne kunst over 't algemeen. Maar door gedurige bestudeering der grooten heeft het uitgelezen gezelschap zoo zegenend op hem gewerkt dat hij door wilskracht zeer nabij is gekomen wat de anderen hadden van natuur. In onze taal ken ik geen tweede voorbeeld van een groot dichterschap aldus door arbeid verworven, en geen beter illustratie van Geel's ‘poëzie is arbeid.’
En Nanno biedt - n'en déplaise à Kalff - een overvloed mooie, beste poëzie. Dat ze hem ‘koud’ liet, daaraan valt niets te veranderen, maar velen zullen niet koud blijven bij de geheime, fijn-delicate ontroering die oprimpelt uit deze symbolisch-pakkende, heerlijk beeldige
Zilveren grot
Stil was 't water en effen gelijk het metaal van den spiegel,
Toen in het glijdende bootje, de wendingen langs van het kustland,
Nikias roeide en Nanno zich zacht op het meer en haar mijmring
Mee liet glijden. Hun oogen, te zamen in zwijgende tweespraak,
Stoorden de stilte zoo min als de zacht invallende riemslag,
| |
| |
Doch bij een buiging der kust, waar steil in het water de rotswand
Neerdook, gaf hij op eens aan de boot een veranderde richting,
Recht op den rotswand houdend, en Nanno verbaasde zich, vragend:
- Zie, o mijn vriend, wat doet gij? - Een lach slechts gaf hij ten antwoord,
Roeide met krachtige halen en rechtop den sluitenden rotsmuur,
Haalde de riemen naar binnen, en toen.... schoof glijdend het bootje
Onder het welvende steen.... Met een angstkreet, d' oogen gesloten,
Boog zich het meisje te zaam; want zij hoorde van Stux en het schimrijk,
Acheroons bitteren vloed, omwemeld van dooden en weeklacht,
Viel haar met angst op het hart. - Daar voelde zij zacht op haar wangen
D' adem eens menschen, haar lippen gekust, en herkende zijn stemklank:
- Open de oogen, mijn Nanno, en vrees niet, zie om u henen.
Doch wat zij zag dat geloofde zij nauwelijks werklijk te wezen,
't Bootje, dat dreef in een grot van lazuur en van zilveren glimmers,
Helle elektronstroomen, die dropen aan 't blad van den roeiriem;
Meer zag telkens het oog, aan de schemering wennend, en steeds meer;
Boven haar was een gewelf en er hing aan dien hemel, als trossen,
Zilvren, lazuren gesteente, doorschijnend met velerlei straalgloed;
't Water in 't rond was blauw, als de steen dien Foinikische koopliên
Somtijds brachten en al wat bewoog dat verkeerde in zilver.
Plotseling sprong haar geleider in 't meer, en zij uitte een angstgil...
Doch daar rees hij en, zóo als bij 't schudden der twijgen met bloesems.
Viel hem om armen en hoofd als een sproeiing van vonklende loovers.
Toen, in het bootje gekeerd, hij er rees al druipend van zilver
Waande zij wel hem een god, zoo schitterend blonk hij in schoonheid.
't Was haar een droom dat alles, zij kwam niet eer tot haar zelve
Voor dat zij weer uit de grot zich op eenmaal zag in het daglicht.
Toen was 't Nikias weer; en hij zei met een plagenden glimlach:
- Nanno, nu hebt gij gezien, dat een dichter ook moedig en krachtig
Zijn kan; ook nog meer dan een andere mensch u verleenen; Want in het dichtland bracht ik u heen, waar al wat gij aanraakt
Schoonheid wordt, poëzie. - zeg, wilt gij er mee met mij wonen?
- Booze, zoo zeide zij zacht, maar toch met een lichte verwijting
Krullend de welvende lippen, - gij hebt mij verschrikt met uw waagstuk. -
Echter voorzichtig vermijdend den booze te zien in het aanzicht,
Look zij ten halve de wimpers, fluweelig als donkre violen....
| |
| |
Vosmaer was als wijsgeer zeer middelmatig, als politieker zeer sectarisch, maar als kunstenaar-dichter stond hij zeer hoog, eenig in zijn soort van reflectieve artisticiteit
J.P.
| |
Briefwisseling van, met en over Hendrik Conscience uit de jaren,
1837 TOT 1851.
met een inleiding, en aanteekeningen van Dr A. Jacob, 1e deel, uitgave der Koninklijke Vlaamsche Academie. - Gent, W. Siffer, 1913. 426 blz., fr. 5.00.
Na de erkenning van alles wat Dr Jacob voor 't vervaardigen van dit werk aan Prof. W. De Vreese is verschuldigd, geeft de schrijver in zijn merkwaardige inleiding een buitengewoon belangwekkend brok uit onzen Vlaamschen taalstrijd, van 't ontstaan af tot het jaar 1851 toe. 't Is een heropwekking vooral van liet Antwerpsche leven uit dien kleurigen tijd.
In hoofdstuk II krijgen we de verzameling bio- en bibliografische nota's over Hendrik Conscience: Ze vangen aan met zijn soldatendienst, eigenlijk den hoofdinhoud van dit deel; een collectie die bij het samenstellen van Conscience's levensbeschrijving onschatbare diensten zal bewijzen.
Twee platen versieren de uitgave: het portret van Conscience uit het jaar 1847, door E. Dujardin; en ‘Conscience onder de heidebewoners’, door derzelfden Dujardin, 1849.
| |
Handboek voor kerkgeschiedenis
ten gebruike van colleges, normaal- en kostscholen, door Kanunnik J. Van Doren, herzien en vertaald door E. Soens en J. Vlerick, pr.. - Gent, Siffer, 1912, 361 blz.
Weeral een van die boeken waarom het ons spijten mag dat we thans niet meer op de banken onzer humaniora gezeten zijn.
Kanunnik J. Van Doren, professor in de kerkgeschiedenis aan het Gentsche seminarie, schreef zijn handboek in 't Fransch, en gaf zoo gewetensvol als beknopt een overzicht van de drie tijdvakken waarin men vrij algemeen de kerkgeschiedenis verdeelt: de Kerk en de oude Beschaving; bekeering der eerste Germaansche volkeren (1-692); de Kerk en de Middeleeuwsche Beschaving; Bekeering der overige Europeesche volkeren (692-1517); de Kerk en de nieuwere Beschaving (1517 tot heden).
't Is een wetenschappelijk vertrouwbaar werk, dat wisten we bij voorbaat, daar we den geleerde kennen; maar 't is ook een werk, met liefde verricht; dat ondervindt elkeen, hij moge ook minder thuis zijn in de geschiedenis, die dit boek ter hand neemt. Daar zit een warmte in die deze wetenschap bezielt tot een heerlijk pleidooi voor de Moeder-Kerk, en voor het katholicisme in ons eigen vaderland.
Met bijzondere objectiviteit zijn behandeld hoofdstukken als de Inquisitie en de Hervorming, de afscheuring van Engeland, de Revolutie; hier zwijgt elke hartstocht. En dat hebben we vooral noodig: kalmte, voor de studie dier beroerde tijden.
Hoe verbazend veel er op die weinige bladzijden staat, en hoe suggestief! Telkens wordt men gewaar dat de schrijver er tien maal meer van afweet dan hij in zijn kort bestek meedeelen kan.
| |
| |
Met hoe groote zorg en met hoeveel overleg van gezonde pedagogie dit boekje ook is gemaakt, toch wagen we het den schrijver eenige detailpunten in bedenking te geven: Ware het niet beter de bibliografie geheel en al weg te laten, dan ze zoo willekeurig aan te halen? Is de uitdrukking ‘de onbeschaamde bedrieger’ wel historisch-juist en menschelijk-grootmoedig waar het geldt het nog steeds onopgeloste psychologisch raadsel Mahomet? Is het oordeel over George Sand ‘een apostel van ongeloof en zedenbederf’ niet wat ál te hard?
De Nederlandsche vertaling ook verdient allen lof: Een arbeid, trouw en tevens zelfstandig. Een eigenaardigheid te meer zijn de overzettingen, waarin Vondel's verzen te pas komen, b.v. waar Virgilius ons de Cumeische Sibylle schildert. Een enkele maal, waar het letterkundige verwijzingen geldt laat de smaak te wenschen over: zoo zijn ter dichterlijke huldiging van Franciscus van Assisi tientallen tienmaal betere dingen aan te wijzen dan die sukkelballade uit den oratoriotekst van Lod. De Koninck.
J.P.
| |
The commercial student's course of English
by Edmond Courtoit and George Gale. - Anvers, 41, rue des Peintres, 1913. Prijs fr. 3 50.
Dit is een boek dat een model mag heeten in zijn soort. Naar de nieuwste streng-paedagogische eischen gemaakt, en toch niet in 't minst vervelend, zelfs niet voor menschen die met het onderwijs eigenlijk geen uitstaan hebben. Het is een boeiend schoolboek, en men zal toegeven dat dit vooral in België nog steeds een zeldzaamheid is. De methode hier gevolgd is de rechtstreeksche: men leert u het Engelsch aan door het Engelsch. En daar het hier studenten op een Handelsschool geldt, is vooral in 't oog gehouden het reeële. 'k had bijna gezegd het realistische, van de geestesrichting der jongens die op zulk een gesticht om hun opleiding komen. Met een voorbeeldige orde is die reeële studentenwereld hier opengezet: eerst de school zelf met de verschillende vakken die men er aanleert, dan het klaslokaal, de boekerij, het museum, het laboratorium, de wandelzaal.
Als de heele school met echt wetenschappelijke belangstelling is onderzocht, gaan we even kijken in de stad, aan de haven, in de post, in de beurs, in de verdere handelsinstellingen waarvoor Antwerpen een uitgelezen stad is. En dan wagen we ons ook verder 't land in. Wij bezoeken een mijn en een fabriek, en wij staan eventjes bewonderend stil bij het net van gemeenschapswegen door handel en verkeer geworpen over ons kleine land.
Van dat kleine land steken we in vacantie over naar 't groote. Naar Engeland. We leeren te reizen en te middagmalen en uit te rusten, en uit ons eigen oogen te zien het groote en het schoone van Londen en omgeving.
En hier vooral wordt men gewaar dat de schrijvers hun boekje, uit den aard zelf zoo positief, niet enkel hebben gemaakt met het hoofd, maar ook met het hart. De noodwendigheden van 't werkelijk leven wenschen ze niet te laten wegen op de menschenziel; want er spreekt een ziel uit dit reisrelaas, een
| |
| |
ziel, die ook een handelsman ongeschonden moet bewaren, in haar zucht naar hooger, naar een ideaal, dat glanst en gloriet boven de wereld van 't geld. Het schoone, 't leven opluisterend met zijn reine vreugde boven alle speculatiegewoel; en rijzend ook boven de Londensche geldjacht als het Westminsterheiligdom van het beste en het blijvendste wat een natie bezit: haar geestelijke roem.
Zooveel en meer nog ligt er in dit kleine boekje van 250 bladzijden. Want het is tevens een uiterst fijngestelde spraakkunst van het Engelsch. Achter ieder hoofdstuk krijgen we een spraakkundige les, en zonder het te weten bijna, leeren we aldus op een bijzonder prettige en onderhoudende wijze wat we moeten weten om het zuiver Engelsch machtig te worden, wat ons anders in een dorre grammatica wordt te slikken gegeven.
Het boekje bane zijn weg naar alle leergestichten voor den handel; het zal even welkom zijn aan de studenten als aan de leeraars.
J.P.
| |
E Caesaris commentariis De Bello Gallico. bellum in Belgis,
door Dr Fr. Brabants. - Hoogstraten, Drukkerij J. Haseldonckx, 1913.
Nevens de volledige Nederlandsche uitgaven van Caesar's geschiedwerk komt zich deze eigenaardige Belgische plaatsen, - eigenaardig reeds hierdoor dat zij, om aan de Belgische schooleischen te voldoen, haar inleiding en haar nota's in 't Vlaamsch en in 't Fransch geeft. Dat is nogal koddig, maar de paedagogie van onzen Belgischen verbeteringsraad wil het nu eenmaal zoo.
Eigenaardig nog in een ander opzicht. Dr Fr. Brabants, de zeer ervaren deskundige, is zijn ondervinding te rade gegaan en acht het ‘onmogelijk met onze leerlingen Caesar in zijn geheel te lezen. Er moet een keus gedaan worden’. En welke zal die keuze zijn? ‘Is het dan voor ons, Belgen, geen plicht, uit den de bello Gallico, die hoofdstukken te halen, welke de roemrijke daden onzer voorvaderen in het daglicht stellen?’
Zoo is Dr Brabants er toe gekomen het Bellum in Belgis er uit te lichten, en ons in dit eerste deel te geven: Gallia temporibus Caesaris, Conjuratio Belgarum et bellum, Bellum Nervicum, Bellum Atuatucorum, Bellum in Morinis et Menapiis, De moribus Gallorum, De moribus Germanorum.
Het tweede deel zal brengen: Bellum Ambiorigis, Bellum in Treveris, Sedes Alesiae.
De tekst door Dr Brabants gebezigd is die van Prof. Herm. Rheinhard, opnieuw uitgegeven door Prof. Adolf Kohleiss.
Zeer zorgvuldig heeft Dr Brabants zijn nota's bewerkt en ook zijn vocabularium, dat hij ten beste geeft aan de leerlingen om hun tijd en kosten te sparen die anders aan een woordenboek moesten besteed.
De kaarten en illustraties, die zijn werk versieren, zijn van Duitschen oorsprong, en zullen er niet weinig toe bijdragen om het merkwaardige werk een blijde inkomst bij onze studenten te bezorgen.
| |
| |
| |
Beknopt leerboek der vaderlandsche geschiedenis,
door J. Kleyntjens, leeraar aan het Canisius-College te Nijmegen. - L.C.G. Malmberg, Nijmegen, 320 blz.
Nederland is niet rijk aan katholieke leerboeken over vaderlandsche geschiedenis. Nuyens gaf tot heden het populairste Maar, hoe verdienstelijk ook voor zijn tijd, Nuyens is verouderd. Dit nieuwe vervult alle eischen van den nieuweren tijd, en verdient ruimschoots zijn weg te vinden overal waar de zoo herhaaldelijk herdrukte Nuyens hem vond.
V.W.
| |
Van oude tijden tot heden,
Geschiedenis van ons vaderland, door Jac. M. Vos. - P. Noordhoff, Groningen, 1913, 280 blz., fr. 1.90.
Wel niet Roomsch als 't voorgaande, maar vol verdraagzaamheid en wetenschappelijk even vertrouwbaar. Er is meer stijlzorg dan bij Kleyntjens en boeiender uitvoerigheid. Dat het werk binnen weinige jaren dertien drukken beleefde, zegt meer dan lange lofspraak.
V.W.
| |
Beknopt leerboek der aardrijkskunde,
door D. Aitton, 6de vermeerderde druk. - P. Noordhoff, Groningen 1913, 310 blz.
Beknopt ja, maar toch uitgebreider dan wij 't op onze Belgische scholen gewoon zijn, en zeer geschikt ook voor Vlaamsch-België, daar het hier niet speciaal over Nederland gaat, maar over alle landen van Europa en alle werelddeelen. De grafische voorstellingen zijn uitstekend en gemaakt naar de nieuwste statistieken. Talrijke schetsen verklaren den tekst en talrijke illustraties versieren het mooie boek.
V.W.
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen:
|
F.J. Kersten, Met ons Vieren, het eerste onderwijs in lezen en en zuiver schrijven, geïllustreerd door C. Jetses, 4 stukjes, 2e druk, elk ± 50 blz., fl. 0.25 |
Beekman en van Goor, Oefeningen in het Spreken en Sckrijven der Duitsche Taal, I, 115 blz.. fl. 1.00, 13e druk. |
B.J. Douwes, Koorzang, eenvoudige theorie voor volwassenen, aansluitend bij den leergang ‘Prettig zingen’, 16 blz., fl. 0.25. |
Id., Prettig zingen, een leergang voor 't zingen van 't blad op de lagere school, 2e deeltje, 4e herziene druk, 40 blz., fl. 0.30. |
G. Elgersma en J. Oosterkamp, Van Heinde en Verre, leesboek over Planten, Dieren en Bedrijven (in aansluiting bij de aardrijkskunde). 3e deeltje A, 3e deeltje B, met illustraties, elk ± 110 blz., fl. 0.40. |
Id., Handleiding III, 90 blz., fl. 0.90. |
D. Boswijk en E. Meyer, Tweede verzameling rekenkundige vraagstukken, ten dienste van het middelbaar en gymnasiaal onderwijs, 7e druk, 44 blz., fl. 0.25. |
| |
| |
T. Terwey, Korte Nederlandsche Spraakkunst, 19e druk, nagezien door M. Mieras. 120 blz., fl. 0.60. |
Joh. A. Leopold. Kleine Deutsche Sprachschule, practische Handleiding, 9e herziene druk, 210 blz., fl. 1.25. |
J.J. Leliveld, Technische Lees- en Spreekoefeningen in de Engelsche Taal, 100 blz., fl. 0.85. |
Dr F.F.C. Fischer, Vocabularium op Caesaris Bellum Gallicum, met voorbericht van Dr J. Woltjer, 5e druk, herzien door Dr J. De Jong Tzn., 80 blz., fl. 0.75. |
P.H. Heynen, Beknopt Leerboek der Natuurkunde, met 355 figuren en 10 gekleurde platen, 3e geheel herziene druk, 380 blz., fl. 2.90. |
K. ten Bruggencate, De Uitspraak van het Engelsch, met een korte inleiding in de klankleer, 6e herziene druk, 80 blz., fl. 0 55. |
M.G. van Neck, A Concise History of English Literature for beginners, 7th edition, 90 blz., fl. 0.75. |
Ch. Altena, Hochdeutsche Sprachlehre für Niederländische Schulen, 5e Auflage, 70 blz., fl. 0.50. |
K. ten Bruggencate, Charles Dickens, The Cricket on the Heart, in de serie Of olden Times and New, onder de redactie van L. Van der Wal, 4e druk, 140 blz., fl. 0.75. |
Id., William Shakespeare, The Merchant of Venice, in dezelfde serie als het vorige, 104 blz., fl. 0.75. |
Dr C.G.N. De Vooys, Historische Schets van de Nederlandsche Letterkunde voor schoolgebruik en hoofdakte-studie, 6e vermeerderde druk, 230 blz., fl. 1.50. |
Nu is er een breedvoerig hoofdstuk bijgekomen over de ‘Nederlandse Letterkunde in Zuid-Afrika’.
Waar Dr De Vooys onze groote letterkundige geschiedschrijvers resumeert en paedagogisch bewerkt is hij uitstekend. Waar hij heel en al zelfstandig is, blijven steeds zonderlinge dingen opvallen. Zoo vinden we in zijn boekje Nine van der Schaaf wèl, Marie Koenen niet, G. Schrijver wèl, Maria Viola niet, Molkenboer niet, Binnewiertz niet, Ary Delen wèl, Godfried Hermans niet, André De Ridder wèl, Cyr. Verschaeve niet, Van Overloop en Adriaensen wèl, Frans van Cauwelaert niet.
Ook ontsnapt hem wel eens een naïveteitje van een ander soort: voor de diepere studie van de Romantiek acht hij G. Brandes aanbevelenswaard, terwijl Brandes op dit oogenblik door vijftig specialisten in Duitschland, in Frankrijk, in Engeland, in Denemarken zelf is weerlegd.
Toch, ondanks dit alles, een zeer verdienstelijk handboekje.
|
|