Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
HofdierenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 168]
| |
oogen in het deuregat, te monkelen van overdaanheid, met wellust de nijpende ammoniak-geuren op te trekken, wijl ‘Baai’ en ‘Zwarten’ hun haver kweernen, dat het ronkt en rospt; wijl ze zijsprongen maken, dat hun knippels tegen de slieten buischen; wijl ze schreeuwen en meeuwen van ongenadige, schabouwlijke zottigheid; wijl ze stenen van verpoeftheid en hun achterste - een heele deur vol - opgooien met daverende ontploffingen. De boerinne, de die zou koeken bakken voor de peerden, en als ze het koppel ziet van 't hof trippelen aan den wagen gespannen, dat 'n gaat haar niet; ze weet de beesten liever thuis of te velde, dan langs wegen en straten - en ze vreest altijd voor ongelukken. Peist, zóó veel geld, dat er in zit! Tegen dat ze inkomen, heeft ze een potje weerse gekookt, met veel, veel lijnzaad in; ze heeft op voorschepe reeds de bakken uitgekuischt en uitgevaagd en tegen dat de beesten gebonden zijn, staat de weerse te doomen en vervult gansch den stal met fleeuwsche oliereuk. En dan sloeberen en swanselen de kerels in hun swol! De maarte 'n houdt precies zooveel van de peerden niet, maar ze houdt soms meer van den boever. Om in zijn gratie te staan, steelt en rooft ze al wat ze kan voor zijn koppel - en als ze de tillevoetende rossen de poort ziet uitgaan met den boever achteraan, dan ziet ze noch de reuzengedaante, noch de levenslust niet van zijn beesten, maar de duivelsche slakheid en snelheid van... den leider. De knaap doet niet liever, dan met het derde-peerd loopen, en als hij op het sleephout staat, zet hij zijn één hand op de heup, om te toonen, dat hij dat werk allang ‘feits’ is, zoo doende lijk jongens, die met één hand hun fiets houden, uit... ‘ding’. Die knaap, hij zou te voete naar Brugge gaan, om met de peerden te mogen loopen. De koeier vindt ook veel beschotten in de peerden, en hij begint ook al mêe te klappen, over hunne gaven en gebreken; algelijk, hij kan nog geen juist onderscheid maken, tusschen ‘karnaadheid’ en dempigheid, tusschen ‘spaans’ en kruisgallen, tusschen de kroon en het kleinvoetje; en als hij den boer en zijn zonen, of koopmans en geburen hoort klappen van peerden met ‘volume’, van peerden met hamers en kloppers, van peerden met strek en | |
[pagina 169]
| |
gladdigheid, dan zet hij de oogen open, schart in zijn haar, kotert in zijn neuze en mommelt ongeduldig: Wat de gadomme mag dat beteekenen? 's Zondags is het groote peerdedag te lande; ‘Creimer’ of ‘Boertje’ of ‘Goldstein’ zijn aangekomen, op ronde om hunne aankoopen te doen; ‘Isaac’ en ‘Jacob’ zijn al op toer; ‘Rollebach’ en de ‘Kleintjes’ rolleren rond en .... 't gaat er: Boer Vanneste's ruin is opgesmeten; boer ‘Cneut’ is een tand getrokken van twee honderd frank aan zijn Brabantsche merrie; boer ‘Zegers’ koppel ligt met het ‘stranglejoen’; boer ‘Caene’ heeft een ‘klopper’ verkocht voor achttienhonderd frank. Dan volgt de beschrijving van al de peerden uit het omliggende. Boer ‘Halewyns’ ingekochte vos: Wel, wel! da 's puik: een extra Brabantsch peerd, taille genoeg, hengstachtig, een kleine-groote, korte beenen en diepen singel; nu, een echte Brabander, met breeden kop, gememberd en gepuikeld, een gescheurd peerd, breed en gespleten, met leên en rugge, met sterk allaam onder hem en die no 1 uitkomt; nu, een bijzondere sneê, de steert goed geplaatst, een peerd dat aan de eerde houdt, zulle! twee duizend op den kop! Boer Tanghe's rosschimmel is grooter, meer Stadspeerd en ‘Cammioneur’ van de laatste ‘force’, een ware Berliner, die goed over den grond gaat. Boer Claeys's zwarten laat te wenschen, er kan te veel wind onder, hij heeft te weinig darmen; daarbij, hij komt niet frank buiten, hij draaft onder hem en is verbonden in den stap, niet vrij genoeg; hij is een ribbe te lang, te vernepen, niet geschud, daarbij, hij heeft te warme (hij is te kwaad) en te weinig letten. Uitgeklapt over de peerden vallen ze op de ‘Commarce’ die slabbakt, en djeemenisteren over 't geld dat ze ‘toesmijten’... En..... dan zegt het werkvolk: 't Is te hooren dat de peerden geld weerd zijn; de boeren verschieten meer in een peerdevalling, dan in al de ongemakken van al hun volk inééns.
Edward Vermeulen.
Hooglede. |
|