Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||||||||||
Iets over Birgittinessenkloostersnaar aanleiding van het tweehonderdjarig bestaan van hbt klooster ‘maria-refugie’ te uden.Ik houd zooveel van oude monumenten. Van kerken, kasteelen en kloosters. Zoo graag verdiep ik er mij in wat er wel gebeurd zou zijn tusschen die muren, achter die zware steenen. Als mij een oogenblikje alleen-zijn gegund is in een oude kerk, zet ik mij neer daar waar iets moois mij treft, een geschilderd raam, een beeld, een zuivere zuil, - wat ook. En breng dan dat mooie mijn offer van ‘paarlendroomen en gedachtengoud’. De kasteelen bevolk ik met ridders, edelvrouwen en pages. Ridderspel en minnestreelen, jonkvrouwen met edelsteenen in het goud-blonde haar, feestgeschal... Wapengekletter, zon-geschitter op schilden van brons, ophaalbruggen en gevangentorens.... trekken mijn geestelijk oog voorbij. Een oud kasteel brengt zelden een stemming te weeg van vrede. Zelden ‘wordt het al dan zoo stil, of heel mijn hart naar den hemel wil’. Daar waar eens een klooster gestaan heeft, schijnt de grond mij gewijd. Daar loop ik zacht, als in een kerk, spreek er fluisterend, als bij het bed van een zieke. Daar is droomen zonne-weelde! Mijn zintuigen worden verscherpt, als in de tegenwoordigheid van een innig geliefd wezen. Ik zie de gewelfde gangen vol denk-gestalten in zwart, wit, of bruin. Ik hoor klokgelui en orgeltonen, en om mij heen is een geur van zomer-bloemen, vermengd met wierookdampen. Ik proef het zoet der honig, gonzend door bijen verzameld, en voel de nabijheid van vrome zielen. En als ik mijn blik laat waren over de frissche, jonge bloemen en vervallen kloostermuren, zie ik boven de sterfelijke wisseling van leven en vergaan, kristalhelder en rotsvast het onsterfelijk-Eeuwige. De provincie Brabant in Nederland is rijk aan kerken, kasteelen en kloosters van ouden datum. Breda, Ouden- | |||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||
bosch, Tilburg en 's Hertogenbosch steken trotsch haar schoone kerktorens omhoog. En rijk aan kasteelen is de Meierij, die de steden den Bosch, Eindhoven, Tilburg en Helmond met omliggende dorpen omvat. Volgens de legende kwam de duivel eens naar Brabant gewandeld met een zak op den rug, gevuld met kasteelesGa naar voetnoot(1). In de ‘Meierij’, scheurde de zak en vielen er verscheidene kasteelen uit. De duivel was lui en gaf zich de moeite niet ze op te rapen. Daarom zijn er in de Meierij zooveel kasteelen en in den omtrek daarvan zoo weinig. Vooral het kasteel van Heeswijk en dat van Helmond trekken de aandacht. Veel oude kasteelen zijn in den modernen tijd veranderd in kloosters, of katholieke instellingen van weldadigheid. Zoo bijv. het kasteel van Gemert, dat uit het einde der veertiende eeuw dagteekent en dient tot verblijfplaats der uit Frankrijk verdreven Jezuïten. Het kasteel van Croy, bewoond door een afdeeling der Zusters van Liefde uit Tilburg. Het kasteel Dommelrode, te St. Oederode, bewoond door de Zusters Kanunnikessen van den Regel van den H. Augustinus. Dat van Dussen, in het land van Heusden en Altena in gebruik gegeven aan ,de uit Frankrijk verjaagde ongeschoeide Carmelietessen. In den tijd der reformatie werden veel kloosters verwoest, maar toch zijn alle niet verloren gegaan. Het klooster der Norbertijnen of Witheeren, de Abdij van Postel genaamd, in de buurt van Mol], dagteekent uit het begin der 12e eeuw; St. Agatha, onder de gemeente Cuyck, een klooster der Kruisheeren uit de 14e eeuw; Marienhdge, onder Eindhoven, thans bewoond door Paters Augustijnen uit het begin der 15e, en Bethlehem, te Haren, bewoond door de Zusters van den Derden Regel van den H. Franciscus uit het begin der 16e eeuw.... Nog vele andere zouden te noemen zijn. Het Capucijner klooster Emmaus, verrees in 1645, en dat der Minderbroeders te Megen tegelijkertijd. Eenige jaren later werd te Boxmeer het klooster der geschoeide Carmelieten gesticht. | |||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||
Veel kloosters werden echter na de hervorming nooit meer opgebouwd, hier en daar is een kloosterorde zelfs geheel uit Brabant verdwenen en dit was ook bijna het geval geweest met de dochters der H. BirgittaGa naar voetnoot(1), de orde van den Allerheiligsten Verlosser, de Regula Sancti Salvatoris, zooals Birgitta zelf die noemde. Toen de Paus den 6den Augustus 1370 eindelijk de Ordo Sancli Augustini Sancti Salvatoris sub regula et secundum constitutiones et instituta sanctarum Maria virginis et Brigidre bekrachtigd had, werden er niet alleen in Zweden zelf, maar over heel Europa Birgittijnsche kloosters gesticht. In Noord- en Zuid-Nederland niet het minst. Birgitta had haar regel geschreven voor een dubbel-klooster, een klooster voor mannen en vrouwen, die in dezelfde omsloten plaats, doch streng afgescheiden, in verschillende clausuren leefden. De Kerk stond tusschen de twee kloosters in en diende voor gemeenschappelijk gebruik. De Paters zaten in het ruim, terwijl de Zusters haar plaats in het bovenkoor hadden, van waar zij niet gezien werden en zelf alleen het altaar zagen. De Paters begonnen de getijden des morgens om drie uur, soms reeds te middernacht. Daarna zongen de Zusters de metten met lauden, waarna de plechtige conventueele H. Mis werd opgedragen. Daarna zongen de Paters de nonen en na hen de Zusters. Na het middagmaal werd een korte ontspanning veroorloofd. De vespers begonnen om half drie. Na het avondmaal was weer een korte rust vergund, waarop de geestelijke collatie volgde, die bestond in godvruchtige gebeden, of geestelijke voorlezing. De dag werd besloten door het zingen der completen, eerst door de Paters en daarna door de Zusters. Zoodoende werd dag en nacht bijna onafgebroken Gods lof gezongen. In Noord-Nederland waren er in vroeger eeuwen kloosters van de orde der H. Birgitta, te:
| |||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||
In Zuid-Nederland en Noord-Frankrijk, te:
De geschiedenis van dit laatste klooster is ten nauwste verbonden aan die van het Engelsche klooster Syon-Abbey genaamd. Daarom zal ik de wederwaardigheden | |||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||
der kloosterlingen van Syon-Abbey hier even vertellen. Syon-Abbey werd in 1415 door Hendrik V, koning van Engeland, te Isleworth in Middlesex gesticht, en zeven nonnen en twee paters werden op verzoek van den vorst, van Wadstena in Zweden naar Isleworth overgebracht. De gronden en bezittingen van Syon-Abbey waren zeer uitgestrekt en de Koning ondersteunde het klooster zeer mild. Hendrik V deelde blijkbaar de groote sympathie welke zijn zuster Phillipa, die met Eric XIII, den koning van Noorwegen, Zweden en Denemarken getrouwd was, opgevat had voor de H. Birgitta en haar kloosterorde. In 1420 werden de eerste Engelsche kloosterlingen aangenomen. Ruim een eeuw bloeide het klooster en was alom bekend wegens de vrome en geleerde kloosterlingen. Toen de beruchte Hendrik VIII den troon besteeg, veranderde dit. Het klooster Syon-Abbey werd gesupprimeerd; de bibliotheek uit meer dan 14.000 boekdeelen bestaande, werd verspreid, waarvan gelukkig echter vele in goede bewaring kwamen in Corpus Christi College te Cambridge. De kloosterlingen werden verdreven. Dit gebeurde in 1539. De ongelukkige koningin Catharina Howard zat op Syon-Abbey gevangen en vijf jaren later werd de kist met het lijk van Hendrik VIII er neergezet, op weg naar Windsor... De legende vertelt dat de kist barstte en de honden het bloed lekten van den barbaarschen vorst.... In 1547 schonk Eduard VI de kloostergebouwen en goederen aan Eduard, Hertog van Somerset. In 1553 gingen zij over aan John, Hertog van Northumberland. In 1556 gaf koningin Maria het klooster aan de vroegere, wettige eigenaars terug en stichtte het klooster op nieuw. De kloosterlingen werden teruggeroepen uit Dendermonde, waar zij een schuilplaats hadden gevonden in Mariae-thronus. Zoodra in 1559 koningin Elizabeth aan de regeering kwam, was het weer gedaan met de rust op Syon-Abbey. Alle kloosters werden door de hevig anti-katholiek gezinde vorstin opgeheven. De twintig Zusters uit Syon-Abbey namen met haar abdis Catharina Palmer weer de wijk naar Marie-thronus in Dendermonde. In 1563 stelde de hertogin van Parma een verlaten klooster te Zierikzee tot de beschikking der Birgittinessen, | |||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||
terwijl Philips II, koning van Spanje, hun een aanzienlijk jaargeld schonk. De Zusters konden echter het klimaat niet verdragen, zij leden voortdurend aan koorts en malaria, zoodat zij zich na vier jaar genoodzaakt zagen elders een onderkomen te zoeken. Zij namen toen hun intrek in een nieuw klooster te Mesaghem bij Antwerpen, dat zij Mariae-Sion doopten; maar de Lutherianen lieten hun daar niet met rust. Met moeite ontsnapten de Zusters aan de geweldadigheden en vluchtten naar Antwerpen, waar zij ongeveer een jaar bleven. Toen kocht een andere Engelsche katholieke banneling, Sir Francis Englefield, een groot huis voor hen te Mechelen, waar zij zeven jaar lang in vrede bij elkaar woonden. Wederom werden zij door de ketters vervolgd en verjaagd. De geweldenaars drongen het klooster binnen en plunderden het. De oude abdis stierf van schrik. Sinds de Nederlanden tegen Spanje waren opgestaan, had ook het jaargeld opgehouden dat Philips II de Zusters verleend had. Der wanhoop ten prooi waagden een paar nonnen het om naar Engeland terug te keeren en daar om bijstand te smeeken. Maar zij werden beloond met gevangenisstraf en arrest. Toen Mechelen in handen viel van den prins van Oranje was het voor goed gedaan met de rust der Zusters. Geholpen door eenige protestantsche Engelsche officieren, vluchtten zij naar Antwerpen, waar zij zich inscheepten om over Vlissingen naar Rouen te zeilen. In Frankrijk werd hun een woning afgestaan en geld verstrekt tot het bouwen van een kerk. Gedurende hun verblijf aldaar werd Rouen twee maal door de Hugenoten belegerd en ontsnapten de Zusters op wonderbaarlijke wijze aan de wreedhe1ld der woeste soldaten. Toen Hendrik IV den troon van Frankrijk besteeg, ‘le roi très Chrétien’, en de trouwe bondgenoot van koningin Elizabeth, namen de kloosterlingen de wijk naar Lissabon, waar zij in het voorjaar 1594 aankwamen, vijftien nonnen, éen novice en drie Paters. Zij genoten te Lissabon de gastvrijheid der Franciscaner nonnen tot Isabella de Azevedo, een edelvrouw, hun een landgoed ten geschenke gaf, waar zij haar klooster en kerk bouwden. Eenige jaren later werd het klooster en de kerk door een brand verwoest en nadat het was opgebouwd vernielde de | |||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||
rampzalige aardbeving van 1755 wederom het verblijf der Engelsche Zusters. Toen stelde de liefdadigheid van Engelsche landgenooten hen in staat haar klooster weer op te bouwen. De koning van Spanje had de vroegere jaarwedde ook weer hernieuwd en er kwamen voortdurend nieuwe novicen uit Engeland aan, zoodat het klooster, dat steeds den naam Syon-House voerde, een echte Engelsche instelling bleef. De Fransche revolutie deed daarop ook haar invloed gelden in Spanje en Portugal. Tien Zusters uit Syon-House in Lissabon trokken naar Engeland terug met de abdis en vestigden zich te Aston Hall, hun door Squire Weld van Lulworth Castle afgestaan. Verscheidene andere edellieden stonden hun bij, maar toch bleek de onderneming geen succes en verspreidden de Zusters zich weldra. Gedurende den oorlog tusschen Engeland en het schiereiland liet Wellington ‘Syon Housen’ te Lissabon door zijn troepen ontruimen en deed het klooster dienst als hospitaal. De Zusters werden gedwongen om hun intrek te nemen bij de Iersche Dominicanessen. In 1818 mochten zij echter weer naar ‘Syon Housen terug keeren. Ondertusschen trokken enkele Zusters toen naar Engeland en betrokken een klein huis te Walworth in Surrey. De overigen bleven te Lissabon, maar verlangden steeds vurig naar haar vaderland terug. De Hertog van Northumberland, aan wiens voorvaderen Eduard VI het oude Syon House geschonken had, zond in 1861 een aanzienlijke som geld naar Portugal om de Zusters gelegenheid te geven om over te komen, een gelegenheid waarvan zij gretig gebruik gemaakt hebben. Den 31sten Augustus 1861 zijn twaalf nonnen te Southampton aangekomen. Hun werd het landgoed Spettisbury, in Dorsetshire, als klooster afgestaan. De Zusters waren in het bezit van vele kostbare oude missalen, koor- en getijden boeken, en een menigte andere kostbare handschriften, die zij gered hebben uit den zondvloed der xvie eeuw, als ook belangrijke aanteekeningen over de godsdienstvervolgingen uit dien tijd. De Zusters, die aan het warme klimaat van Lissabon gewoon waren, voelden zich in het vochtige, koude Spettisbury niet op haar gemak, maar armoede dwong hun te | |||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||
blijven waar zij waren. In 1887 konden zij echter naar een nieuw klooster trekken te Chudleigh in South Devon, waar Mr. Evan Baillie hun een landgoed ten geschenkti had gegeven. Geholpen door den bisschop van Plymouth en andere voorname Engelschen, waren zij toen in staat een eigen nieuw klooster en kapel te bouwen, in dezelfde streek waar vier eeuwen vroeger het eerste klooster gestaan had. Het toeval wilde, zoo wordt er verteld, dat bij het omgraven van den grond, toen met den bouw van het klooster begonnen zou worden, een werkman een gouden munt opgroef, waarop de beeltenis prijkte van Henry V, den vroegeren weldoener! Sinds dien heeft het klooster in Chudleigh een rustig bestaan. Thans zijn er éen-en-twintig Zusters. Het is de eenige katholieke instelling in Engeland, die dateert van voor de hervorming. Wij zien dat het lot der Zusters verre van onbewogen is geweest! Bewogen, al is het dan ook veel minder dan dat der Engelsche Zusters, is ook het bestaan geweest der Birgittinessen te Uden. Uden is een welvarend dorp in het hartje van Brabant, waar de mooie, lange wegen met hooge boomen beplant zijn en uitgestrekte akkers den landbouwer veel werk geven. Die Uden op zijn mooist wil zien, moet er heen gaan als in het voorjaar de kersenboomen bloeien. Dan schijnt heel het dorp éen feeëntuin van witte bloesems, terwijl het marktplein, het punt waar twee lanen met hooge boomen zich kruisen, heel omhoog een wazig dak er over heenwelft van teer, jong groen. Op een enkele uitzondering na is heel het dorp katholiek. Niet minder dan vijf kloosterorden hebben Uden uitgezocht als plekje van devotie. Dadelijk ziet de bezoeker het groote, nieuwe klooster der Kruisheeren, waaraan een zeer bloeiend college verbonden is. De nieuwe kloosterkerk is ook een bezoek zeer waard, het oude, miraculeuze beeldje der H. Maagd trekt er vooral veel bedevaartgangers heen. Franciscaner nonnen hebben er bizondere scholen voor meisjes en de Zusters van Liefde van den H. Carolus Borromeus een groot gasthuis en gesticht voor voogdijkinderen. Verder is er een Missiehuis voor Nederlandsch Oost- | |||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||
Indië, bestuurd door de missionarissen van de Congregatie van Steyl,... en dan ben ik geloof ik aan het eind van wat er te Uden voor merkwaardigs is, behalve het Birgittinessen klooster, waarvan ik mijn lezers speciaal vertellen wil. I Want weldra vieren de Zusters er feest. Dan herdenken zij het twee-honderdjarig bestaan van hun klooster en ik vermoed dat velen, evenals ik zelf voor korten tijd nog, zelfs niet weten dat te Uden nog een klooster van de orde der H. Birgitta bestaat... Er zijn er helaas niet veel meer te vinden. Behalve dat van Chudleigh, een in Beijeren, te AltoMunster en twee in Nederland, te Weert en te Uden... en de rij is gesloten.Ga naar voetnoot(1) Om de wederwaardigheden te vertellen van het klooster ‘Maria-Refugie’, te Uden aan den Vechelschen weg of de Dijk gelegen, moeten wij bijna vijf eeuwen terug gaan... Toen woonde er, zoo vertelt een vrome legendeGa naar voetnoot(2), te Coudewater, een gehucht van het dorp Rosmalen, een landman genaamd Peter de Gorter, die een groot bijenhouder was. Op zekeren dag klinkt hem uit een der korven een wonderlijk geluid te gemoet, dat niets heeft van het gonzen der bijen, maar hem als een hemelsch gezang de ooren streelt. Hij kijkt door de kleine opening naar binnen en ziet boven in de korf een klein kerkje, en aan beide kanten der kerk een kloostergebouw, alles opgebouwd in de reinste, witte was. Uit het kerkje stijgt het hemelsch gezang omhoog. Peter de Gorter haast zich naar den Pastoor, die het wonder komt zien en weldra volgen de dorpelingen en kort er op alle bewoners der omliggende streken. Onder de laatste was ook een edelvrouw, een rijke en vrome weduwe, Milla van Campen genaamd, die reeds lang van plan was om een Birgittiner klooster te stichten. Zij kon alleen niet beslissen waar het staan zou. Het wonder te Coudewater scheen haar een vingerwijzing. Zij kocht den grond van Gorter op en bouwde daar een dubbel-klooster, volgens de regel der H. Birgitta. In 1434 was het gebouw | |||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||
gereed. Het werd ‘Mariawater’ gedoopt. Maar de eerste jaren was het pad der stichteres en eerste overste niet met louter rozen bezaaid. Door omliggende kerkgenootschappen werd de stichting hevig tegengewerkt. Uit angst dat het klooster ontvolkt zou worden, riep zuster Milla in 1444 vier nonnen uit ‘Maria-kroon i te Pommeren naar Coudewater, en verscheidene religieuzen uit Besancon. De eerste Prior was Severinus, een pater uit het klooster ‘Maria-Paradijs’, in de buurt van Florence. Vreemdelingen waren er dus genoeg en misschien vond het klooster toen ook meer genade in de oogen der geestelijkheid van Brabant zelf.Ga naar voetnoot(1) Meer dan een eeuw schijnt het klooster gebloeid en in vrede bestaan te hebben, tot in 1566 de beeldenstormers aangerukt kwamen en ook Coudewater niet spaarden. In 1572 verlieten de kloosterlingen hun deerlijk geplunderd en half vernield klooster en vluchtten naar den Bosch. Er is echter alle reden om aan te nemen dat zij in 1591 weer te Coudewater waren en dat het klooster verder ongedeerd bleef, tijdens de belegeringen der stad door Prins Maurits en bij de inname der hoofdstad in 1724. Bij de inneming van den Bosch werd bepaald dat de mannelijke religieuzen der kloosters van genoemde stad hun kloosters moesten verlaten, maar dat de vrouwelijke religieuzen het leven in haar kloosters mochten eindigen. Weldra wilden de Staten van Holland onder deze bepaling ook begrepen hebben alle kloosters die in de buurt der stad lagen. Deze maatregel moest dus ook toegepast worden op Coudewater. Een tijd lang boden de Paters nog weerstand aan de vervolgingen en gewelddadigheden, maar in 1652 waren zij gedwongen te vluchten. Zij trokken naar Zuid-Nederland en stichtten te Hoboken bij Antwerpen een nieuw kloosterGa naar voetnoot(2). De Zusters mochten te Coudewater blijven wonen. Hare goederen werden evenwel verbeurd verklaard | |||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||
en zij waren voor hun onderhoud geheel afhankelijk van de Staten van Holland. In het geheim namen zij echter nog af en toe nieuwe novicen aan. Toen de Zusters oud en gebrekkig waren, kwamen er verscheidene Zusters uit het klooster van Calcar in het hertogdom Kleef naar Coudewater om de bejaarde Zusters te verzorgen. De twee laatste Zusters uit Coudewater, die onder de bepalingen van het capitulatieverdrag van den Bosch vielen, stierven in hoogeg ouderdom, Zuster Catharina Salomons den gden September 1708 op 82-jarigen leeftijd en Zuster Marie Verdonck den 7den October 1711 op zes en negentigjarigen. Nu hield de alimentatie op, en besloten de Staten tot den verkoop van ‘Marienwater’ met de bijbehoorende gronden. De verkoop had den 25sten Februari plaats en door de Staten werd daarbij uitdrukkelijk bepaald dat de Roomsch-katholieke godsdienst niet meer in de gebouwen zou uitgeoefend worden. De Zusters, die overgekomen waren om de Birgittinessen in Coudewater bij te staan, hadden den slag zien aankomen en den 27sten Maart 1711 een ledigstaand KruisheerenkloosterGa naar voetnoot(1) gekocht te Uden, in het land van Ravenstein, dat aan den keurvorst van den Pals, een katholiek landheer, behoorde. De laatste abdis van Coudewater, Theodora Alexia de Haan, stelde nog alle pogingen in het werk om in haar geliefd klooster te kunnen blijven, maar te vergeefs. Den 8sten Augustus 1713 kregen de Zusters gerechtelijke aanzegging om binnen veertien dagen het klooster te verlaten. Toen daaraan den 9den September nog geen gevolg was gegeven, - de Zusters lieten zich niet gauw uit het veld slaan en deden in moed niet onder voor haar Moeder, de H. Birgitta, -werd door den deurwaarder, J. Oukoop, op last van den rentmeester der kerkelijke goederen, Johan, baron van Leefdael, heer van Deurne, de tweede gerechtelijke aanzegging gedaan om zonder verwijl het klooster te verlaten. Toen moesten de zusters zwichten voor de bedreigingen en sloegen den 14den September 1713 | |||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||
den weg in naar Uden, waar zij den intrek namen in bovengenoemd oud-Kruisheerenklooster, dat zij Maria-Refugie dooptenGa naar voetnoot(1). Zij waren dertg in getal.Ga naar voetnoot(2) De kooper van het klooster te Coudewater liet toe dat twee Zusters met haar geestelijken bestuurder nog te Coudewater bleven, maar zij moesten wereldlijke kleederen dragen,. Die Zusters vertoefden er nog ruim tien jaar en hoopten nog steeds het klooster weer terug te krijgen. Ten slotte zagen zij het ijdele van die hoop in en begaven zij zich ook naar Uden. Het oude Kruisheerenklooster, dat in zeer bouwvalligen staat verkeerde, werd hersteld en vergroot. In 1728 kochten de Zusters van de burgemeesters van Uden: ‘het plascken hyvelt gelegen 't einer haeren hoff, tot opbouwinge ende tot meerder sekuriteit van hetzelve convent.’ Dat stukje grond was 72 1/4 roede groot en kostte 72 gulden en vier stuivers. Waarschijnlijk is dit de grond waarop thans de kerk en het rectoraat staat. De keurvorst, heer van Ravenstein, stelde de Zusters in staat om in 1739 met den bouw van een nieuwe kloosterkerk te beginnen, door hun een schenking van drie duizend gulden uit het loterijfonds van Ravenstein te doen. In 1749 werd de kerk gewijd door Monseigneur Petrus. Lud. Jacquet, wijbisschop van Luik. Bij die gelegenheid zal de bisschop aan 25.000 geloovigen het H. Sacrament des Vormsels hebben toegediend. Van heinde en ver was men voor dit doel naar Uden toegekomen. Mgr. Jacquet was de eerste bisschop niet die Uden bezocht. Den eden September 1730 had een vorige wijbisschop van Luik, Mgr. J.B. Gillis, ter gelegenheid van een vormreis ook de Birgittinessen te Uden bezocht. Toen verleende Z.D.H. aan de Zusters en hare pensionnairen 40 dagen aflaat, telkens als zij de Litanie van O.L.V. baden en ook als zij op Vrijdag de Litanie baden van den Zoeten Naam van Jezus. Dezelfde bisschop droeg den 8sten October 1735 een | |||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||
pontificale Mis op in de kapel van het klooster ter eere van den feestdag der H. Birgitta. Toen in 1794 de Franschen hun invallen in ons land deden, gingen de Zusters op de vlucht. Daardoor kwam er ook een einde aan het pensionnaat voor meisjes, dat zij zoo goed als dadelijk bij hun komst te Uden hadden opgericht en dat zeer bloeide. De Birgittinessen namen de wijk naar Leiden. De overste van het klooster, Zuster Maria Francisca van Andringa was uit Leiden afkomstig, waarschijnlijk heeft haar familie dus in Leiden voor een onderkomen voor de Birgittinessen gezorgd. Zij woonden daar ‘op de oude vest, het derde huys van de ardappele Mart.’ Toen de Zusters een jaar later naar Uden terugkeerden, was hun klooster geplunderd en zeer gehavend. Dat was een harde slag, die de Eerwaarde Moeder Maria Francisca zóo zwaar viel, dat zij haar post als overste neerlegde. Zij leefde daarna nog vijftien jaren in ‘gehoorzaamheyd, zedigheyd, godvruchtigheyd en andere deugden onder de Priorinne Maria Magdalena V.d. Meulen’, zooals het doodenregister vermeldt. Op aanmoediging van den kerkvoogd, en tot hulp der gemeente, openden de Zusters kort daarop een bizondere lagere school voor meisjes, die gemiddeld door 180 kinderen bezocht werd. Tijdens de Bataafsche Republiek en onder Lodewijk Napoleon genoten de Zusters een tijdlang rust. Novicen werden weer aangenomen, het klooster kwam langzamerhand weer in goeden staat, de gronden rendeerden, - tot keizer Napoleon de Nederlanden bij Frankrijk inlijfde en bij besluit van 3 Januari 1812 alle kloosters supprimeerde. Den 22sten Augustus van hetzelfde jaar werden de Zusters met geweld uit haar klooster verdreven, en vluchtten naar alle kanten. Maar de Eerwaarde Moeder Maria Magdalena wist weldra haar schaapjes te verzamelen en in een klein huis dat zij te Uden huurde, in de nabijheid der Lieve Vrouwe Kapel, onder dak te brengen. Een paar maanden later werd het huisje verlaten en namen de Zusters haar intrek in een grootere woning, ‘de roode Leeuw’, genaamd. Daar werd een kamer tot kapel of bidplaats ingericht, waar de Zusters weer haar gewone godsdienstoefe- | |||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||
ningen konden houden. Alleen op Zon- en feestdagen woonden zij de goddelijke diensten bij in de Parochiekerk, of in de Lieve Vrouwe Kapel. Een oude zuster die 62 jaar in het klooster verbleven had, blies in de ballingschap in ‘de roode Leeuw’, den laatsten adem uit. Ook de rector der Birgittinessen stierf in dien droeven tijd. Bij den val van Napoleon stelden de Zusters dadelijk alles in het werk om haar verlaten klooster terug te krijgen. Het gebouw was met alle toebehoorende goederen tot domeingoed verklaard door Napoleon, zoodat de Zusters het van den Staat moesten huren. Zij deden dit en konden er den 2den Juni 184 weer intrekken. Zij hoopten weer op een nieuwen tijd van bloei en namen drie novicen aan. Maar koning Willem I wilde het decreet van Napoleon, aangaande de suppressie der kloosters, gehandhaafd zien. De novicen werden naar huis gestuurd en de Zusters zelf voor de keus gesteld met pensioen naar haar familie terug te keeren, of haar leven in het klooster te eindigen zonder echter, onder welke voorwendsels ook, nieuwe Zusters toe te laten... De orde moest uitsterven. De Zusters bleven in haar klooster en zagen den ondergang er van tegemoet, al bleven zij ook bidden en hopen dat de goede God haar voor algeheele uitsterving behoeden zou. In 1832 waren de Zusters nog slechts negen in getal... Zou de zon dan werkelijk niet doorbreken? Zou weldra het oogenblik daar zijn, waarop het ‘Heilige Birgitta, Seraphijn der goddelijke Liefde’, ‘Heilige Birgitta, ijverigste vereerster van het lijden van Christus’, voor het laatst weerklinken zou? De Zusters begonnen er steeds meer voor te vreezen en hun gebed werd inniger. En hun bede werd verhoord. De dag van den 20sten November 1840, waarop de plechtige inhuldiging plaats greep van koning Willem II, staat met gulden letters geboekt in het register der Birgittinessen te Uden. Willem II gaf de kloosters haar vroegere vrijheid terug. Toen brak er een nieuw tijdperk van bloei voor Maria-refugie aan. Het duurde niet lang of de kloostergemeente was zoo talrijk, dat er in 1843 vier Zusters naar Weert, in Limburg gezonden werden. Daar werd een | |||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||
nieuw Birgittinessen klooster gesticht, dat ‘Marienhart’ genaamd werdGa naar voetnoot(1). Behalve de bizondere school voor lager onderwijs aan meisjes, die de Zusters hielden, openden zij in 1844 een Zondagschool voor volwassenen, waar een soort herhalingsonderwijs werd gegeven in de elementaire vakken en de tijd verder werd doorgebracht met het gezamenlijk zingen van geestelijke liederen, of voorlezen van stichtelijke lectuur. Beide scholen waren in vollen bloei toen den 6den Augustus 1870 luisterrijk feest gevierd werd in Maria-Refugie. Dien dag was het vijfhonderd jaar geleden dat Z.H. Paus Urbanus V de ‘Regula Sancti Salvatoris’, door de H. Birgitta gesticht, goed keurde. Z.H. Paus Pius IX verleende bij die gelegenheid aan al de religieuzen der orde een vollen aflaat. In de schoon versierde kloosterkerk prijkte toen het chronicum: ‘Quod Birgitta fundavit, Deus probavit, quinque saecula coronarunt; quaeque sustinebit in gloria erit.’ In 1890 werden beide Zusterschoten opgeheven. Vooral omdat Zuster Domenica Neyboer, die door geheel Uden zoo innig bemind werd, door ouderdom genoodzaakt werd haar post als onderwijzeres op te geven. Het onderwijs werd door de Ursulinen te Uden voortgezet. Nu begon men er ernstig over te denken om het klooster en de bijbehoorende gronden van den Staat terug te koopen. De gebouwen verkeerden in uiterst bouwvalligen toestand, een restauratie was absoluut noodzakelijk. Men trad in onderhandeling met de regeering. Den 12den October 1896 deelde de Minister van financieën de Overste, Zuster Maria Gertrudis Zeegers, bij rescript mede dat het klooster met kerk, erf, weiland en moestuin voor dertien duizend gulden gekocht kon worden. De koop werd gesloten. Zoodra de Zusters dus vrij waren om de gebouwen naar hun eigen zin te laten restaureeren, werd de hulp ingeroepen van de bekende architecten Jozef Cuypers en jan Stuyt. Nu prijkt het oude, eerbiedwaardige klooster ook uiterlijk weer in vollen glans. | |||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||
Het klooster is omgeven door een rooden muur. Boven de buitenpoort is een tegeltableau aangebracht voorstellende Maria de toevlucht der bedrukten. Aan den eenen kant het chronicum: ‘Expulsis loca dabam.’ Aan den anderen kant: ‘Redempta ac refecta crescant.’ Als men door de groote poort de ruime, zindelijke plaats over loopt komt men aan de deur die naar het klooster leidt. Boven die deur is ook een schilderij in tegels voorstellende Maria die twee Zusters onder haar mantel verbergt, en daaronder de woorden ‘Maria-refugie’. Links van de deur is de groote poort die naar het eigenlijke klooster leidt, dat voor profane oogen gesloten is. Rechts, als men door de deur het klooster in komt, is een groote spreekkamer, waar veel belangrijke schilderijen en platen hangen, die betrekking op het klooster hebben. Links is een deur, die naar een andere spreekkamer leidt en midden in de gang een breede trap naar de logeerkamers. Die kamers munten uit door reinheid, en de stilte's avonds en 's nachts is er zóo groot, dat men werkelijk het gevoel krijgt dat Charles Lamb beschrijft als ‘passing from time into eternity’, De Overste van het klooster en de Zusters vertoonen zich aan den bezoeker slechts achter tralies. En niemand mag het door de Zusters bewoonde gedeelte bezoeken, die daarvoor niet de speciale permissie van den bisschop uit den Bosch heeft. Toch zal niemand het klooster verlaten met een gevoel van teleurstelling. De Eerwaarde Moeder is buitengewoon vriendelijk en voorkomend. Zij beantwoordt alle vragen, die nieuwsgierige, of liever weetgierige bezoekers, haar stellen en is zeer goed op de hoogte van het leven en werken van haar Zweedsche Heilige Moeder. Zij staat aan het hoofd van de 39 Zusters en 6 Novices, waaruit het klooster thans bestaat. Iemand, die in het geboorteland der Heilige, te ver- | |||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||
geefs gezocht heeft naar een dochter van Birgitta die het kleed harer orde draagt, en door bestudeering harer geschriften vertrouwd geworden is met het leven der Heilige, raakt misschien een ondeelbaar oogénblik in de war als plotseling een vrouw in het kleed dier orde voor hem staat... Hij gelooft misschien aan een visioen. Want in een klooster gewijd aan de H. Birgitta schijnt de lucht van visioenen zwaar... Zóo ver van Zweden verwijderd, een Zuster in de ordedracht der H. Birgitta schijnt ondenkbaar... En toch: zij staat er in haar donker grijze kleeding, de plooien hangen wijd en los, de diadeem van wit kroont het hoofd... Het wit met de vijf roode schijfjes laken, het zinnebeeld van de vijf wonden van den Allerheiligsten Verlosser! Het is geen visioen, maar werkelijkheid. Als de Eerwaarde Moeder begint te vertellen en zelf vragen stelt is het moment van verwarring voorbij. Misschien neemt de vriendelijke rector, op wien de geestelijke leiding der Zusters rust, den bezoeker wel mee naar zijn ruim, vriendelijk huis, waarheen een klein, geheimzinnig poortje, achter groen verscholen links van de groote poort, voert. Misschien krijgt iemand, die er belang in stelt wel de oude latijnsche Revelationes Sanctae Brigittae te zien en vele andere oude, interessante uitgaven en plaatjes, die op de Heilige betrekking hebben. En zeer waarschijnlijk worden ook goede gaven uitgehaald om den inwendigen mensch tevreden te stellen... De Birgittinessen te Uden en hun rector doen in gastvrijheid niet onder voor de H. Birgitta. Zij zijn even gastvrij als Birgitta het was toen zij nog als edelvrouwe troonde op haar burcht Ulfåsa, als echtgenoote van den rijken, machtigen Ulf Gudmarson. Vlak aan het rectoraat grenst de kloosterkerk. Een ieder, die Birgitta heeft leeren kennen en liefhebben, kan niet anders dan de kapel, aan haar gewijd, met ontroering binnentreden. Links van het hoofdaltaar een levensgroot beeld der Heilige in het kleed harer orde. Het voetstuk is met wijnranken getooid. Zeer zeker was de H. Birgitta ‘een der beste ranken’.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||
Op de ramen het ordekruis, dat ook prijkt op de kerksieraden en op de muren van het klooster. Het is een rood kruis met midden op een wit schijfje, in den vorm van een groote hostie. Hetzelfde kruis is ook gehecht op den mantel der Priesters van de Orde der H. Birgitta. In haar regel staat vermeld: ‘Deze Priesters zullen ter eere van het lijden van Christus een kruis dragen van rood laken, genaaid op de linkerzijde van hunne mantels en in het midden van het kruis een stukje wit laken, ter gedachtenis aan het lichaam van Christus, dat zij dagelijks offeren.’ Het ‘Heilige Birgitta van Zweden, bid voor ons’, wenkt den bezoeker van alle kanten toe en het gelaat van het beeld schijnt met leven bezield. En het kan niet anders, of een ieder die de oogen opheft naar den aureool, die in teeder lichtverfijnen den diadeem van wit der Heilige omgeeft, stijgen andere beelden voor den geest. Beelden, die ook thuis hooren in de Kapel aan haar gewijd, en die eenieder, die haar geschriften gelezen heeft uit groote, latijnsche folianten kent: Birgitta aan haar tafel gezeten met den inktpot voor zich en de pen in de hand, de Openbaring opschrijvend die de Heilige Geest haar ingeeft; Birgitta op haar troon gezeten, haar kloosterregels rechts en links uitdeelend aan Bisschoppen, Priesters, Nonnen; Birgitta voor haar schrijftafel met een dik foliant voor zich als de Engel haar zijn lofzang dicteert... Tot de beelden verdwijnen als stemmen oprijzen van het koor vlak over het altaar: ‘O! hoe dankbaar, o! hoe blijde,
O! hoe minnend klopt mijn hart.
Ja, de naam slechts van Birgitta
Bant van mij reeds elke smart.
Elk plaatsje is mij dierbaar
Waar 'k Birgitta's beeltenis vind,
| |||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||
Want Birgitta is mijn moeder
En ik ben Birgitta's kind.’
Dan buigt een ieder het hoofd en prevelt een ‘Sancta Birgitta, ora pro nobis!’
D. Logeman-van der Willigen. Juli 1913. |
|