Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Het leven eener christene grootstadGa naar voetnoot(1)Op 12 Juni 1908 was Weenen in feestgewaad. Men vierde den zestigsten verjaardag der regeering van keizer Franz Jozef. Al de volksrassen van het keizerrijk in nationale kleederdracht vertegenwoordigd, stapten in den historischen stoet voorbij onder het gejubel eener geestdriftige menigte. Duitschen uit Opper-Oostenrijk, Tchechen uit Bohemen, Polen uit Galicië, Ruthenen uit Bukovina, Slovenen uit Krain, Servo-kroaten uit Bosnië-Herzegovina, Italianen uit Zuid-Tyrol, Slovakken, Roemenen, Magyaren, uit Hongarië en zelfs de zwervende Zigeuners, ziedaar de nationaliteiten die in indrukwekkenden optocht hunne hulde kwamen brengen aan den grijzen keizer. In het jaar 1912 zien wij dezelfde volksscharen naar Weenen stroomen, ditmaal niet, om hunne hulde te brengen aan eenen aardschen vorst, maar aan den Koning der koningen. Oostenrijk zag er hare acht volkstammen vertegenwoordigd en ging nu nog eens met Hongarië den God van vrede begroeten. Daar zag men het keizerrijk een oogenblik in vrede vóór den troon van God, en menigeen vergat misschien de groote moeilijkheden en den smeulenden oproer welke die rassenoptocht in zich verborg. Als twee veldheeren, die wederzijds hunne macht bewust, zich de hand drukken vooraleer een vijandigen strijd aan te gaan, zoo ging weldra die menschenmassa uiteen om des anderendaags te ontwaken met het schrikbeeld van rassenstrijd. Die verscheidenheid van volkeren gaat gepaard met eene afwisseling van natuurschoonheden welke menig bezoeker eene ongunstige vergelijking voor eigen geboortegrond afdwingt. Van op den ‘Hradschin’ of heuvel waarheen de | |
[pagina 102]
| |
Moldau spoelt en waar het guldene Praag zijne honderden kerktorens verheft tot het heuvelachtige Weenergebied; de vlakten rond Budapest; de bergketen der Karpathen; het schilderachtige kustland inDalmatië, den breeden blauwen Donau en het overweldigende Alpenland; geeft de natuur ons met haar streelend klimaat eenen indruk van macht, schoonheid en rijkdom welke den reiziger bekoort en terughoudt. Bergen en dalen, water en bosschen, rivieren en stortvloeden, alle uitdrukkingen van betooverende natuurkrachten vindt men in de verscheidene kroonlanden, die onder den scepter van den geëerbiedigden Keizer ontwikkelen en en aan hem grootendeels de nog wezenlijke eenheid van hun politiek leven te danken hebben. Zijn afsterven zou misschien het voorteeken van diepe maatschappelijke wanorde kunnen beduiden. Dit was mijn gedacht toen ik drie koningen uit den Balkan te Weenen in den keizerlijken grafkelder, door de kapucienen bewaard, begeleidde en ik hunne gekroonde hoofden buigen zag boven de rustende schedels die ook eens eene kroon hebben gedragen... Nochtans het verleden mag ons voor de toekomst niet doen wanhopen. Oostenrijk-Hongarië is eene vrucht der historische ontwikkeling waar sterke banden door eeuwenoude gedachtenkoppeling en noodzakelijk samenleven gevormd, ons den verdeelingsgeest, meer als eene ontwikkelingsbeweging, dan wel als eene ware scheuringsonderneming moeten doen aanschouwen. De wilskracht en de volksgezindheid van den troonopvolger zelf geven ons overigens de verzekering, dat de vereenigde kroonlanden in de eenheid van het keizerrijk zullen stand houden, en dat zij met de beweging om eigen ontwikkeling hunnen historischen oorsprong trouw blijvend, ook de macht der eendracht om het algemeen welzijn uit het oog niet zullen verliezen. Dan zal de toekomst ook het woord verwezenlijkt zien: Tu felix Austria vive! Wat het economisch en sociaal leven betreft, alhoewel meer den landbouw toegedaan, toch moeten wij eene niet geringe ontwikkeling der grootnijverheid vaststellen, vooral in Opper- en Beneden-Oostenrijk, in Bohemen, Silesië en Moravië. De min snelle ontwikkeling der grootnijverheid | |
[pagina 103]
| |
is te wijten aan den strijd tegen de natuurkrachten, aan geschiedkundige ontwikkeling en sociale toestanden. Het grootste gedeelte der bevolking in Oostenrijk, dat is 91%, belijdt den katholieken godsdienst. Wij treffen er ook grieksch-orthodoxen aan, protestanten en joden. Al die verscheidene en veelzijdige natuur- en menschenkrachten willen wij beschouwen in het leven der christene keizerstad Weenen,die waarlijk het hert en de aderslag van gansch het Oostenrijksch leven is en eenen maatgevenden invloed uitoefent op gansch het keizerrijk. | |
Uitzicht en natuurleven der stadIn het voorromeinsche tijdvak door de Kelten bewoond, werd de stad later door de Oost-gothen ingenomen. Het zoo woelige en bestreden ‘Vindomina’ werd in de 12e eeuw door Leopold den Heilige bestuurd en met zekeren luister hersteld. Van dan af nochtans tot in de 17e eeuw blijft Weenen een strijdperk voor markgraven en koningen, maar wordt ook de vesting van Europa, waartegen de macht der Turken voor goed gebroken werd door Ri diger von Starhemberg en Johan Sobieski. Doch reeds van in de roe eeuw begint Weenen zich meer en meer te ontwikkelen door den invloed van het machtig en edel huis van Habsburg, dat de roem werd van het christendom, de eer en het geluk van het keizerrijk. Eerst in 1848 heeft Weenen hare ontwikkeling als wereldstad aangevangen. Een tiental jaren voorheen zelfs nog kunstloos en duister, rijst zij nu voor ons aan den oever van den Donau, in lucht en licht, met bloemen en planten gesierd, zoo klaar en edel als eene koningin van schoonheid en gratie. Alhoewel modern in hare breede straten en heerlijke stadswandelingen, toch bezit zij eene onuitsprekelijke aantrekkingskracht en eene omgeving in het gebied der gemeente zelf ingelijfd, zoo bekoorlijk, dat geene enkele stad er aanspraak kan op maken. 't Is te midden der hoven en parken, waar wij de borst- en standbeelden aantreffen van Mozart, Beethoven, Haydn, Grillparzer, Koerner, dat wij de bekoorlijkheid van Weenen genieten kunnen en ons de stille en antieke plaatsen herinneren, waar menig meesterstuk in prachtige koppen rijpte. | |
[pagina 104]
| |
Weenen is eene bloemenstad. De lente ontluikt er in het groen en de rozen die huizen en stadsmonumenten omkransen. 'k Herinner mij den hof, die van Nussdorf door Weenen loopt en er Bene oasis schept waar de kinderen met een blos op de wangen en een stukje gezond landsleven op hun wezen een weinig het natuurleven van den buiten kunnen smaken. ‘Waar eene plaats vrij is, zoo zegde burgemeester Lueger, de schepper der stad, wil ik dat een boom geplant worde.’ In 1905 verklaarde hij op het congres der hofbouwkundigen: ‘Het uitzicht mijner stad moet u overtuigd hebben dat ik een bewonderaar uwer kunst ben. Mijn beginsel is, boomen te planten waar plaatsen vrij zijn. Is er plaats voor eenen hof zoo zal ik er een doen ontstaan; is er vrij dom voor een park zoo zal ik er een aanleggen. Ik wil dat alle de kinderen der stad opgroeien te midden de vreugde eener weelderige natuur, opdat dit werk van God bij hen ook hoogere bewondering zou doen ontstaan te midden der pogingen van de kinderen der menschen.’ Aan hem heeft dan ook de stad Weenen al hare natuurschoonheid te danken. De levenlooze vlakte aan den voet van den Kahlenberg heeft hij in het zoo aantrekkelijke Türckenschanzpark herschapen, waar arbeidersfamiliën met zang en luit eene welverdiende Zondagrust gaan genieten. Hoven en parken volgen er op elkander. In 1905 legt hij in Simmering eenen hof aan van 15.000 v.m. Het Maria Josefa-park beslaat I4.000 v.m. Daarneven ontwikkelen zich verder het kinderpark, het stadspark, het park van Arenberg, enz.. De hoven ringsom de stad, de schoonste van Europa, beslaan 65.500 v.m. en hebben eene lengte van 6 kilometer. Wat verder gezegd van den bekenden ‘Prater’ waar bosch, bloemen, struiken, parken en wandelplaatsen in bonte mengeling op elkander volgen, en het Weenensche volk met blijvenden jubel en feestvreugd ontvangen. Hoe verder den luister beschreven van ‘Schoenbrunn’, ‘Wienerwald’ en den Leopoldsberg verlicht door de herinnering aan Sobieski. Wat bijzonder onze aandacht verdient, 't is dat Lueger met voorliefde de arme en volkrijke wijken der stad heeft versierd en met natuurleven gekroond. Lueger was over- | |
[pagina 105]
| |
tuigd dat lucht, licht en natuurschoonheid een middel zijn van lichaams- en zielsverheffing voor het volk. Wie zou den aanblik kunnen vergeten op de heerlijke burgplaats, en den onvergelijkelijken halfcirkel die zich ontwikkelt van het parlement, het gothiek stadhuis voorbij tot aan de votieve kerk, gebouwd ter herinnering aan eenen aanslag op den keizer gepleegd. Er zijn steden die grootsch en schoon geleefd hebben Versailles, Praag, Berlijn, Nurenberg, Brugge, Venetië. Weenen vereenigt in zich niet alleen het betooverende van de oudheid, maar heeft ook verstaan het moderne, gezond aantrekkelijk te maken. Praag (Praha) met zijne niet te overtreffen ligging laat ons veelal koud, Berlijn is een schitterende steen. Nurenberg, Brugge en Venetië zijn juweelen in oudkunstrijke schrijnen... Weenen leeft immer jong door zijne kerken en kapellen, door zijne paleizen en kunstverzamelingen, door zijne bekende kunstscholen en schouwburgen, maar vooral door de gedachte des christendoms die er van den langen strijd getuigt die Europa bevrijdde van de overrompeling door den Islam. Weenen is een midden van christen ideaal en kunstleven. Daar, lijk in Rome, hebben zich breede en schoone levensbanen ontwikkeld en volmaakt. Denkt aan Mozart, Beethoven, Haydn... Weenen lacht en zingt als de muziek van Schubert. Weenen doet blijde leven. Weenen lokt tot rust en nadenken... | |
Het gezellige levenHet natuurschoone der stad doet gezellig samenleven. Niet dat in dit zooveelzijdige leven alles zich met welvaart dekt. Wij spreken enkel van de neiging tot broederlijk samenzijn, daar bijzonder, waar die gezelligheid zich uiten kan. De Weener gevoelt de schoonheid die hem omgeeft en wederspiegelt die in zijn karakter. Alhoewel in Weenen alle nationaliteiten vertegenwoordigd zijn (men vindt er Tchechen, Polen, Slovakken, Ruthenen, Italianers, enz.), toch is de bevolking grootendeels uit Duitschers samengesteld. Zoodat Weenen waarlijk eene Duitsche stad is, wel te verstaan eene Duitsch-Oostenrijksche. | |
[pagina 106]
| |
De Weener is uit zijnen aard uiterst bevallig, aangenaam en gastvrij. Veel vrijer in beweging en voorkomender als de Noord-Duitscher, heeft hij alras het betrouwen gewonnen van al wie met hem in betrekking komt. Er ligt in hem eene goedaardigheid welke wij bij den Hongaar en bijzonder bij den Jood niet terugvinden. Zijn karakter lijdt overigens gebrek aan stoere wilskracht en knappe behendigheid. Hij leeft te veel onder den invloed van zijn prachtig onbewust natuurmidden, zonder na te denken dat min goedaardigen hem beloeren en zijnen stand willen bemeesteren. Om te weten wat weenensche gezelligheid is, moet men den ‘Rathskeller’, door Lueger in 1899 geopend, bezoeken. Daar Lueger wist en verstond aantrekkelijk te maken, en het hert van den Weener kende, zoo heeft hij hier onder het heerlijk stadhuis een Bacchustempel ingericht met oorspronkelijken aard. Wie Weenen bezoekt moet zonder twijfel deze bedevaart doen. Wijn en menschen zijn er even aangenaam. 't Is daar dat men de ware Weener burgers aantreft en dat men menig bekend figuur uit de politieke en sociale wereld kan ontmoeten. 't Is overigens in de ‘Rathsherrnstüberl’ dat ik het geluk had mij te onderhouden met sociale strijders zooals Schneider, Dr. Weisskirchner, enz.. Gansch die inrichting herinnert aan Dr. Lueger, den diepbetreurden ‘Koning van Weenen’. Hij stichtte even den ‘Rathskeller’ met het gedacht de wijnteelt in de omstreken van Weenen herop te beuren, den roem van den ‘Nussberger’ en ‘Wachauer’ in zijne vroegere gunst te herstellen en door algemeen verkoop in den ‘Rathskeller’ alle wijnhuizen te verplichten goede waar te leveren. Van 1899 tot 1903 kocht de gemeente voor drie millioen liters. In 1906 deed zij, op een verkoop van 2.183.536 kronen, eene winst van 187,527 kr.. Het vreugdig gelag hieronder doet soms onwillekeurig denken aan den doop van liet bockbier in Mi nchen, waar bierstroomen en worstenkabels van Duitsch opslorpingsvermogen getuigen. Weenen heeft nochtans ook eene gemeentebrouwerij. Die nijverheid is overigens een der rijkdommen van Oostenrijk, Pitsen is wereldberoemd. Deze bovengenoemde instelling had insgelijks voor doel | |
[pagina 107]
| |
den prijs van het bier ten bate der burgers van Weenen te verminderen. Gansch het economisch leven der stad zoo in te richten ware nochtans overdreven. 't Is hetgeen Dr. Weisskircher, de rechten arm van burgemeester Lueger, heeft bewezen in een onderzoek door hem ingesteld aangaande de overdreven eischen der socialisten. 't Is het oogenblik te zeggen Sunt eerti denique fines
Quos ultra citraque nequit consistere rectum.
In den keizerlijken schouwburg, in gasthuizen en andere vereenigingslokalen, overal vindt men den gulhertigen Weener terug. Jammer dat een volk met zooveel schoone hoedanigheden met zooveel wantoestanden heeft te strijden. | |
Het sociale levenToen, in 1887, de christene sociale vereeniging in het leven geroepen werd, was Weenen, zoowel als gansch Oostenrijk, door allerlei misstanden gekruisigd. Alle sociale krachten waren door wanorde gescheiden. De Kerk was verwoest door inwendige en uitwendige vijanden. Jozef II had eenen ‘Kulturkampf’ met kosterachtige nauwgezetheid ingehuldigd. De joden in 1871 aan de Universiteit toegelaten, gaan de wetenschap ten dienste van het staatsbestuur stellen om den godsdienst te bestrijden. Ontevredenheid heerschte overal. Een eerste groep der christene sociale partij ontstaat met de gedachte der Kerkbevrijding. Schoenerer en Vergani, in naam van het bedreigde ‘germanismus’; Pattai, Schneider en Psenner, de economische ontvoogding der Joden droomend, vervoegen zich bij deze nieuwe beweging. Vogelsang zal door zijn geloof en wetenschap deze ontluikende krachten voeden en versterken. Rondom hem schaarden zich de bijzonderste strijders der toekomst Graaf Blome, Dr. Lueger, toekomende burgemeester van Weenen, Franz von Kuefstein, Dr. Gessmann, Mgr. Scheicher, Mgr. Schindler en den voorman der christene syndicaten, Leopold Kunschak. 't Zijn die verscheidene groepen die den zegevierenden | |
[pagina 108]
| |
strijd in het parlement en het stadhuis te Weenen zullen aangaan tegen het socialistische jodendom. Het groot getal Joden is voor dezen eene eerste sterkte in Oostenrijk. Rusland, Balkan, Bukowina, Hongarië, Galicië zijn het beloofde land, vanwaar hunne tasters uitgaan om de beste plaatsen in de keizerstad aan te grijpen. De jood is dan ook in Weenen fel veracht en de strijd tegen hem gevoerd is zoo hevig als de rassenkamp die het keizerrijk verscheurt. De jood is sober, vlijtig, behendig en sluw. Zijne verduldigheid en berekende standvastigheid doen hem dan ook alras zegevieren over eene wat mollige wilsbeweging van den Weener. Te laat is men ontwaakt en zijn economische en sociale zegetocht heeft men te laat in acht genomen. Op honderd joden zijn er 30 aan de Universiteit en aan de middelbare scholen. Op dezelfde hoeveelheid vindt men er 80 in de schouwburgen, in de bureelen der dagbladen, in de vrije beroepen, in de gerechtszalen. Bijzonder de beurs, de banken, de handel zijn hunne versterkte burchten. Vragen hoe het komt dat de christene sociale partij zoo snel volksgezind en volksgeliefd werd, ligt in de oprechte verdediging der gedachten die de bevolking alsdan nauw aan het herte lagen. Keizersgezind, jodenvijand, christen volksvriend, ziedaar de drie machten welke de menigte aan de christene sociale partij hebben geleverd. Van 1887 tot 1897 beginnen de eerste schermmutselingen om Dr. Lueger in het stadhuis te voeren. In 1891 winnen de christene socialen reeds 46 zetels in de gemeentekiezing. In 1885 op 138 leden tellen zij er 64. Den 14 Mei werd als onder-burgemeester Richter gekozen. Deze biedt zijn ontslag aan, wijl kort daarop door de onthouding der liberalen Dr. Lueger in plaats van Richter wordt gekozen. Zijne eerlijkheid en werkkracht deden hem dadelijk de gunst van het volk winnen. Weenen voelde ontlasting. Een schijnreden zoekend in eenige onbeduidende voorvallen van straatrumoer werden nieuwe kiezingen door de regeering voorgeslagen. Dr. Lueger kwam nogmaals zegevierend uit den slag, ditmaal met eene meerderheid van de twee derden des gemeenteraads. Nauwelijks op de hoogte van | |
[pagina 109]
| |
het bestuur of de christenen verklaren dat zij vrijheid en recht voor allen als hunne leus aanvaarden. Dr. Lueger wordt burgemeester gekozen met 93 stemmen op 138. Het christen sociale tijdperk vangt aan. Alles nochtans werd in 't werk gesteld om Lueger tot val te brengen; zelfs minister Badeni was hem niet toegedaan. Trots alles wil hem het volk. In 1906 wordt hij nu met 96 stemmen meerderheid gekozen. De keizer onder de drukking der tegenstrevers, zelf wat gekitteld door heimelijke afgunst, vraagt hem zijnen zetel af te staan. Het volk houdt stand, zoodat de keizer zich in 1907 gedwongen ziet den keus te bewilligen. Dr. Lueger is ‘Koning van Weenen’ door den wil van het volk en de macht zijner persoonlijkheid. Op 19 Mei 1907 in de feestzaal van het stadhuis toegejuicht door eene zielsgetrouwe menigte, bedankt hij den stadhouder, graaf Kielmansegg, en doet er in krachtige bewoordingen uiteen den uitslag van zijn streven en de plannen der toekomst. Bevrijding van de economische drukking der joden-liberalen in gas- en electriciteitswerken der stad, hernieuwing der waterleiding, herinrichting van den armendienst, gunstige regeling van de jaarwedden der stadsbeambten, gemeenteverzekering, hervorming van het gemeentebestuur, enz.... Ziedaar eenige daden die van geniale kracht getuigen en die Weenen eenen ongekenden luister hebben bijgezet. En wanneer op het einde zijner aanspraak hij den Almachtige bad om hem in zijn werk te ondersteunen en hij volk en vaderland nogmaals getrouwheid zwoer, ging het volk jubelend uiteen tranen stortend van aandoening en oprechte getrouwheid. Om maar even een woord te reppen nopens de verzekeringswetten door Lueger te Weenen ingevoerd, ziet wat hij deed voor ziekte en ongeval der stadswerklieden en -beambten. 't Is in 1899 dat voor goed de gemeenteverzekering in geval van ziekte wordt ingevoerd. Als aanvangsbedrag schenkt de gemeente 40.000 kr. op 74.12 werklieden. De verzekering op 9311 beambten brengt eene som op van 155.390 kr.. In 1903 geeft de verzekering op 11.069 personen Bene som van 183.000 kr.. De gemeentekas stort zelf al de bijdragen. In 1904 zijn de verzekerden op 11,618 gestegen. In hetzelfde jaar omvatte de ongevalverzekering al de | |
[pagina 110]
| |
bedienden, de werklieden der stad, zelfs degenen die niet voor ziekte waren verzekerd. Wat merkensweerdig is, 't is dat het gemeentefonds alle vergoedingen stort zonder bijdrage der belanghebbenden. In 1906 telde de ongevalverzekering 19.030 leden, de ziekenverzekering 12.646. Het doel van Dr. Lueger was den werkman eenen economischen stand te bieden, hem in staat stellende behoorlijk alle de plichten van zijn wezen als mensch en familievader te vervullen. 't Is dan ook door zijne werking dat het inkomen der stadsbeambten en -werklieden merkelijk werd verbeterd. Met Kerstdag zelf had hij de schoone gewoonte de beambten van het stadhuis met eene aangename besteking te verrassen. De credietinrichtingen in Beneden-Oostenrijk bijzonder getuigen van diepe kennis der sociale toestanden. De stad Weenen telt 5 groote spaarkassen: Rudolfsheim, Waehring, Hernals, Doebling en Floridsdorf. In 1906 hadden zij een geldvoorraad van 6,738,572 kr.. De spaarkas van Rudolfsheim schenkt 51.000 kr. aan weldadigheidsinrichtingen. Eene centrale spaarkas werd gesticht in 1905 op andringen van den onderburgemeester Porzer. Alle inrichtingen die eenigszins het geluk van het volk en de heerlijkheid der stad kunnen bevorderen, vinden bij Dr. Lueger bescherming en ondersteuning. Meestal zelf uit zijn genialen geest gegroeid, dragen zij den stempel van ware volksliefde en menschenkennis. Voor zijne werken en voor zijne stad wint hij zelfs tegenstrevers als bewonderaars. Een volk gelukkig maken en eene stad heropbeuren, zonder de inwoners onaangenaam te belasten, dat vermocht slechts een Lueger. Weenen is bovendien eene weldadigheidsstad bij uitstek. Alhoewel de edeldon de groote rijkdommen in 't algemeen niet meer in handen heeft, toch ziet men bij de minste gelegenheid gravinnen en princessen bloemen verkoopen en omhalingen doen voor de arme kinders der stad. De stad zelf onder dit opzicht, zooals ik het reeds bemerkte, heeft buitengewone opofferingen gedaan. In 1904 bouwt Lueger een prachtig paleis voor ouderlingen omringd van hoven, die te zamen 353.000 v.m. beslaan. Het bevat 4500 bedden en kostte 353.000.000 kr.. In 1908 werd te Lainz bij den Tiergarten een prachtig krankenhuis inge- | |
[pagina 111]
| |
huldigd met iioo bedden voor het hospitaal zelf en 131 voor het sanatorium der ambachtslieden. Dit werk kostte de stad 11.000.000 kr.. Het bestaat uit Ig paleizen, 6 verplegingshuizen, enz.. Ieder bed vertegenwoordigt eene vrije hofplaats van 160 v. m.. Ziedaar, zegde Lueger, een nieuwe bloksteen in het sociale veredelingswerk van het heropbouwen der stad. De groot-hertog Salvator wist hem dan ook in gepaste bewoordingen te loven ‘Nieuwe vruchtbaarheid, zegde hij, kroont voortdurend het christen sociaal bestuur der stad. Immer arbeiden doet voortdurend zegepralen.’ Wat verder gezegd van de prachtige weezenhuizen der stad, die Lueger's vaderhart deden jubelen en nieuwe kracht bijzetteden om zijn verheffingswerk te voltooien. Ook het zedelijke leven wilde hij beschermen door het werk ter vrijwaring der jonge meisjes. In 1907 verleende de stad hulp en bescherming aan 1853 meisjes. Verder stichtte Weenen een arbeidsterskring met 165 leden, met het doel ook reizende meisjes te beschermen. Eene bijzondere melding verdient het verplegingshuis voor verlatene kinderen, gesticht door P. Abel, met het doel die verlatene wezens stoffelijk, geestelijk en zedelijk op te beuren. Het is waarlijk het sociale Bethleëm voor alle gebrekkige en kwalendragende kinderen. In 1908 hebben de christen socialen ook lusthoven ingericht voor zwakke en met tering bedreigde kinderen. Dit alles toont met welke oprechtheid het christen bestuur alle middelen in 't werk stelt en aanmoedigt om alle volkswonden te zalven en met welk klaar bewustzijn van hooger ideaal de voorgeslagen plannen in werkelijkheid worden uitgevoerd. Onmogelijk verder al de vereenigingen en werken op te sommen van privaat initiatief uitgaande, die insgelijks een volledig sociaal doel beoogen. Stippen wij terloops den studiekring aan voor werkende meisjes, waar gravin Marshall, gravin Walterskirchen, Vrouw Brentano hunne beste krachten wijden tot verstandelijke en zedelijke verheffing der arbeidsterswereld. De gansche vrouwenbeweging in Oostenrijk overigens krijgt hare levenskracht uit Weenen, levenskracht nog immer gevoed door onverpoosde werking en invloed der princes Zichy Metternich. | |
[pagina 112]
| |
U beschrijven wat staats- en stadsbestuur, wat eigene werking uitgedacht hebben om de kleinnijverheid te bevorderen, ware de gansche sociale geschiedenis van Weenen en Oostenrijk aanroeren. 't Zij voldoende te doen opmerken dat, wat het vakonderwijs betreft, geen enkel land op dit gebied zoover vooruit streefde, en dat Duitschland zelf aan Weenen veel heeft te danken. De vakschool der Mollardgasse te Weenen kan ongetwijfeld als toonbeeld dienen voor alle staten van Europa. Werk! werk! dit was het ordewoord van het trio Lueger, Gessmann, Weisskirchner, en waarvan ongetwijfeld Lueger de sterkste personaliteit was. Immer leeft deze voort in zijne werken en in het hert van het volk. Geen sociale werker heeft misschien zooveel invloed gehad als wel de te vroeg gestorven Burgemeester van Weenen. Na zijnen dood is, jammer genoeg, eene verslapping ingetreden door gemis aan edelmoedigheid en reine volksliefde. Gelukkiglijk, met het optreden van den vroegeren medestrijder van Dr. Lueger, Dr. Weisskirchner, mogen wij verhopen dat Weenen een nieuwen zegetocht zal beginnen. Zeker die verslapping is ook gedeeltelijk te wijten aan Lueger zelf. Was het een menschenleider, een geniale bestuurman, nooit is hij er toegekomen eene blijvende vastheid aan zijne partij te geven. Zijne vrienden, zooals Schneider, hebben er hem heel dikwijls toe aangespoord; in werkelijkheid is het bij plannen gebleven. Was dit overmaat van werk, gemis aan vooruitzicht? Dit alles is moeilijk om staven. In elk geval spreken voor hem zijne daden. Als verwezenlijking van christen ideaal mag hij met fierheid op Weenen wijzen en met den dichter zingen Exegi monumentum aere perennius.
| |
Het economische levenEen der groote daden van Dr. Lueger, die Weenen als een voorbeeld van christen municipalisme stellen, is de inrichting van het economische leven der stad en bijzonder hare bevrijding van de uitbuiting door de jodenliberalen. Het optreden van Lueger baarde nieuwsgierigheid, maar ook eene zekere vrees gemengd met een mede- | |
[pagina 113]
| |
lijdend misprijzen van wege zijne vijanden. Zou hij dit groote werk aandurven? Zou hij zijn woord kunnen houden? En waarlijk de aanvang scheen hem een sysiphusarbeid. Het waren bange oogenblikken voor een niettegenstaande vastberaden ondernemen. Lueger wilde Weenen verlichten, het zoo gebrekkig verkeer met elektrische krachtwagens verbeteren en ook de inwoners met lekker water voorzien. In andere woorden, verkeer- en verlichtingsdienst en waterleiding wilde hij tot ieders bevrediging als openbare diensten inrichten. Benevens de inrichting van den ‘Rathskeller’, de gemeentebrouwerij, de stadshallen en slachthuizen, is dit wel het werk, dat best van zijne ongemeene bedrijvigheid en bestuurderstalent getuigt. De grootste hinderpaal ter verwezenlijking van zijn plan was de geldvraag. Overal werd hem den weg, te Brussel, te Londen, te Weenen door het bankierkorps Rotschild versperd, om hem te beletten eene noodzakelijke leening aan te gaan. 't Is het overnemen van den gasdienst, die de hervormingen inleidde in 1899. Niettegenstaande den tegenstand der hooge geldmacht, gaf de Duitsche Bank te Berlijn hem eene leening van 60.000.000 kr. aan 10%. Na het eerste jaar reeds deed de stad eene winst van 5 millioen kr.. De berekening der Duitsche bankiers was ten volle verwezenlijkt. Weenen schitterde in eenen krans van lichten, fier als eene met diamanten gekroonde jonkvrouw. Stilaan, in 1903, werd die verlichting nog luisterrijker door het invoeren van elektrisch licht. In de lenteavonden kan men nu droomend rusten, te midden der met bloemen gesierde gloeilampenstangen, waarheen de stille voorbijganger als in helder maanlicht kuiert. Toen het Weenensch stadsbestuur christen werd, was de verkeerdienst in handen van twee maatschappijen. Spotten en vermaledijden waren de gekende tonen in gesprekken nopens den tramdienst. Slechte verbinding, oude paarden, te weinig wagens en hooge tarieven, ziedaar den toestand van het verkeer. Lueger zou hier krachtig ingrijpen In 1898 reeds had hij een verdrag gesloten met het huis Siemens en Halske, waardoor de dienst op de gemeente | |
[pagina 114]
| |
overging. De tarieven daalden aanstonds. Met eene nieuwe leening van 285 millioen, ging het gansche verkeer aan de stad over. Weenen had den aangenaamsten, uitgebreidsten, snelsten en goedkoopsten verkeerdienst van gansch Europa. In 1907 beliep de ontvangst 31.167.924 kr., met eene zuivere winst van 2.800.168 kr., beschikbaar voor sociale instellingen. De elektrische krachtwagens vervoeren dagelijks 568.924 reizigers. De lengte der lijnen bedroeg in 1907, 190.770 meter met 400.765 m. spoorstaven. Er zijn 2048 wagens met 78.000 plaatsen. De stadverkeerdienst telt 9.582 beambten, welke op sociaal gebied door allerlei inrichtingen gesteund worden. Wat ik voor mijne bedienden en werklieden betracht, zegde Lueger, dat is de toekomst van hunne huisgezinnen verzekeren. Een meesterwerk is insgelijks de waterleiding der stad, welke de inwoners het kristalhelder en frissche nat van uit de Alpen toevoert. De Franz-Jozef leiding leverde dagelijks 100.000 kub. m. water op eene lengte van zoo kilometer. De tweede leiding van den zelfden naam, voleindigd in 1910, zal 200.000 kub. m. water leveren. Het water wordt opgevangen in de Alpen van Stiermarken en door eenen weg van 200 kilom. naarWeenen gebracht. 't Is een der indrukwekkendste waterbouwen in dezen aard uitgevoerd. Rijdt nu eens met eenen zomerschen dag voor 2o heller van Schoenbrunn naar Nussdorf of van het ‘Tiiyckenschan#ark’ naar den Prater, gij zult Weenen kunnen bewonderen in al hare pracht, getooid met bloemen en kransen van groen, besproeid door den mond van schalksloerende fonteinsaters, of de opgespalkte kelen van gekkende monsterkoppen, omringd van zacht-wuivende boomen, verheerlijkt en verlevendigd door droomende of wakende beelden, door spelende jeugd en vriendelijke menschen. Door joodsch-liberaal bestuur vervallen, is Weenen nu door verwezenlijking van christen middeneeuwsch municipalisme heropgebloeid tot eene gezochte Schoone. Jammer genoeg dat het privaat bezit grootendeels in handen der joden is geraakt. Rotschild bezit er 15 milliard. Reitzes, die arm naar Weenen kwam, heeft er 400 | |
[pagina 115]
| |
millioen, Gutmann 300 millioen. Het ministerie van geldwezen is in de macht van Israël. Bij de Ruthenen werden in Igoo, 2600 eigendommen aan de joden vermaakt. Naar eene schatting van den gestorven minister Ebenhoch is het bezit in Oostenrijk om 28 milliard kr. ten gunste der joden belast. Woningen en levensmiddelen, alles heeft er onder overdreven speculatie te lijden. Het leven is te Weenen duur en benevens de schoonheid der stadsinrichtingen en der niet officieële sociale werking is er nog veel lijden en ellende. Het jodendom is de kwaal der Oostenrijksche kroonlanden. | |
Het godsdienstig leven't Zijn de priesters, door de christene sociale partij gesteund, die het godsdienstig gevoel in Weenen in zekere maat hebben bewaard, en ook opnieuw hebben wakker geschud. Voor het optreden der christene voormannen in het publieke leven, was de godsdienst diep gezonken. De kerken waren ijdel, het kruis gehoond door klein en groot, de priester geschuwd als een melaatsche. De Kerk was een verlaten huis, bewaard als een overblijfsel van historische tijden, waarheen men nog met een misprijzend lachje voorbijgaat. De ‘Uebermensch’ van Nietsche, met zijn prachtbeestenmoraal, leefde door de macht van Israël. Het waren droevige tijden. Doch hoe komt het dat wij nu eene biddende menigte in de katholieke tempels zien, dat dankende muziek in zoete akkoorden de herten verblijdt, dat lachende kinders u groeten komen met een ‘Geloofd zij Jesus Christus", dat het christene volk de hand van den priester komt kussen? Dit alles bewijst dat eene zielsomwenteling heeft plaats gegrepen, en vrijheid der kinderen Gods menig gesloten hert heeft doen ontluiken. Lueger werd door iemand genoemd de hervormer van het christen leven. In de scholen bracht hij het kruis weder en in het hert van het volk getrouwheid aan keizer en God. De kerken zijn te klein in getal en omvang, hij zal aanvangen ze te vergrooten en te vermenigvuldigen. Weenen, lijk alle grootsteden, lijdt geweldig aan een tekort van parochiale bediening. Indien men de bevolking | |
[pagina 116]
| |
eener normale parochie schat op 10.000 inwoners, dan zou men de 66 kerken van Weenen op 18o moeten brengen. Slechts 215 der christene bevolking wordt regelmatige pastorale bediening gegund. Geen enkele kerk in Weenen zou op Zondag de kinders kunnen bevatten. In Ottakring, de vesting der rooden, was in:gio noch kerk noch parochie. Daar ook hebben de socialisten zich sterk kunnen ontwikkelen. 't Is het volk niet dat de Kerk verlaat, 't is godsdienstige verlatenheid die het voor het geloof vervreemdt. Alle groote steden lijden aan die zieldoodende kwaal: Parijs, Budapest, zijn de droevigste voorbeelden. In Weenen is de priester nog niet genoeg in aanraking met het volk. Hij zit te veel aan de schrijftafel, werkt te veel met inktdopper en bekladt te veel gezegeld papier. Hoe is het mogelijk de beste krachten zoo in ambtenaarslucht te doen kwijnen. Is de godsdienst dan enkel aan het hanteeren van den pennestok gebonden? Degenen, die zich aan godsdienstig onderwijs moeten wijden, zooals de onderpastoors en de ordenpriesters, hebben eene afmattende dagtaak van ongemeene lengte te vervullen. Voeg daarbij de andere kerkbedieningen en ge zult u kunnen overtuigen, dat hier waarlijk overmaat van werk de stoere wilskracht van velen en de taaie standvastigheid van anderen in de schaduw stellen. Daar waar de invloed der kerk zich niet uiten kan, daar wint het socialismus veld. Ziet en oordeelt zelf: In 1907, in het tiende arrondissement der stad, op 24.000 stemmen hadden de socialisten er 14.100; iedere parochie telt er 60.000 zielen. In de i ie wijk wonnen de socialisten op 8234 kiezers 4108 stemmen; Simmering heeft eene parochie van 63.000 zielen. In de 14e wijk, op 17.871 stemmen, gingen er go5t naar de socialisten; iedere parochie telt er 43.000 zielen. In de toe wijk, op 13.514 stemmen, waren er 7135 voor de socialisten: in 1905 was er ééne kerk voor 58.000 zielen. De kerk van Neulerchenfeld bevat 700 plaatsen voor 4760 schoolkinderen, die het district bewonen. Wanneer de kinderen de kerk zelf niet binnen kunnen, wat dan gezegd van het christene volk dat immer talrijker Gods tempel toestroomt? | |
[pagina 117]
| |
Ik herinner mij zekere wijk waar 70.000 katholieken de goddelijke diensten niet kunnen bijwonen, zelfs geene klok hooren luiden. Met gladheid toegerekend, mag men één priester rekenen voor 10.000 geloovigen. Zeker, wanneer wij, vreemdelingen, de kerken binnentreden, dan doet het deugd aan het hert, te midden der talrijke christene scharen, aan de herwording van het katholieke W eenen te denken. Doch, niettegenstaande alle krachtinspanningen van het ‘Bonifaziusverein’ tot het stichten van nieuwe kerken en van andere edelmoedige ondernemingen, toch zijn er met moeite 250.000 christenen op eene bevolking van 2 millioen, die in werkelijkheid aan hun godsdienstig gewetensverlangen kunnen voldoen. Wat wij hier wel mogen betoonen, 't is dat de sociale werking een machtig herworden van sluimerende geloofskrachten heeft teweeggebracht. Velen hebben daartoe bijgedragen. Lueger niet het minste. Wie weet hoe vroeger de minste uitwendige godsdienstbetooging met minachten werd aangezien; nu zien wij er den keizer, de hoofden der maatschappij buigen voor de wapperende kruisbanier en groeten wij met vreugde de stoetbegeleidende regimenten die, de soldatenpet met een symbolisch groen blad getooid, de diepe omwenteling bewijzen in het Oostenrijksch samenleven voorgekomen. Werk door de wet van mannenkracht geleid, dat is het geheim der christen-sociale zegedaden. Niet door kiesgehuil en bierpartijen, maar door standvastig en redematig opvolgen van het christen oorbeeld, zoowel op sociaal als op godsdienstig gebied, heeft het uitgelezen korps der mannen van het recht, onder Lueger's geleide, met goeden uitslag tegenover jodendom, kapitalismus en socialismus doen zegepralen. De laatste kiezingen van 1912, niettegenstaande eene zekere ontreddering der christene partij, hebben nog eens te meer bewezen dat het volk de lessen van den gevierden burgemeester niet heeft vergeten, en meer waarde hecht aan zijn waar geluk dan aan holklinkende woorden. Zoo zien wij Weenen in godsdienst volherden door den strijd om het recht, door de leuze der christen sociale partij: Door maatschappelijke werken tot Christus! | |
[pagina 118]
| |
Daarom is het dat wij met fierheid Weenen mogen beschouwen en als voorbeeld der grootsteden van Europa mogen stellen. Op stoffelijk en geestelijk gebied hebben wij de stad zien oprijzen als een opgaand morgenlicht. Als een ontwakende maagd in den eersten zonneglans, het hoofd gekroond met myrtenkrans, de voeten badend in den blauwen Donau, het witte gewaad in den gordel der christene getrouwheid gesnoerd, de roode roos der ware volksliefde in de hand, zoo groeten wij haar als een toonbeeld van gratie, hoffelijkheid, vrede, vrijheid en vreugde. Weenen is gene sociale stad, eene christene stad. Niettegenstaande een nog uitgestrekt gebied van wantoestanden, streeft zij immer voort naar hooger leven en grootere volkswelvaart, gesteund op klaar bewustzijn van christene grondbeginselen. Dit is de oorzaak harer breede, zienswijze, de grondslag harer aantrekkingskracht, het voetstuk harer heerlijkheid. Weenen levert ons dus nog eens het bewijs, dat de Kerk in hare goedverstane beginselen nog immer in staat is het moderne stadsleven te bemachtigen, het met den vooruitgang te paren en eene bevolking te kronen met geluk, christene lieftalligheid en redematige toegevendheid. P. Dr. Berthold Missiaen, cap. Aalst. |