| |
| |
| |
Boekennieuws
De nood der bariseele's,
door Maurits Sabbe. - 1e dl. 230 blz., 2e dl. 202 blz. - C.H.J. van Dishoeck.
Nooit misschien heeft de Nederlandsche letterkunde veelslachtiger bloei beleefd dan thans in Vlaanderen: Van Vermeylen tot Oorda, van De Clercq tot Van de Woestyne, van Teirlinck tot Jef De Cock, van Eeckels tot van den Oever, van Buysse tot Timmermans, van Streuvels tot Sabbe... Voor elken smaak het zijne... en van 't beste. En tusschen elk der gemelden komen steeds een heele reeks anderen de gamma aanvullen; en elk weet in zijn sfeer te blijven en zijn man te staan. Weinigen onder hen die zich vergissen in hun aanleg, in hun zending, in hun krachten. Sabbe vooral was het type van fijne kieskeurigheid in 't nemen van zijn letterkundig part, in 't fijnzinnig zichzelf zijn en blijven naar gehalte en gestalte.
Hij was het steeds; of hij zich ten volle handhaafde met zijn pas verschenen roman ‘De Nood der Bariseele's’, is aan bedenking onderhevig.
Laten we algauw vooropzetten wat we deerlijk beklagen dengene die blind is voor de vele schoonheden die schitteren in dezen grooten arbeid, dengene wiens hart niet zindert, en wiens lippen niet smekken hij zoovele tooneeltjes die toch weer van Sabbe alleen kunnen zijn.
Maar of er iemand zijn globalen indruk na de lezing zal heeten: een ongestoord harmonievol genot, een ongebroken aesthetische bevrediging, zooals de schrijver die voorheen herhaaldelijk te schenken vermocht? Dat is een vraag.
Sabbe draagt de eer van zijn faam, maar ook den last. En hij die ‘de Filosoof van 't Sashuis’ heeft geschreven heeft nu eenmaal zijn lezers zoo verwend dat hij ondankbaren kweekt, zoodra hij onder de schutse van zijn mooiklinkenden naam ons iets voorzet dat we, vertrouwend op hem als op zeer weinig anderen, blij-verwachtend meenemen om er ons deugd aan te doen.
Als algemeene grief tegen 't werk rijst, dunkt me, deze: de afmetingen zijn geforceerd; meestal in den zin van gerektheid; waarbij dan komt dat het normaal-goed-behandelde te gedrongen schijnt.
De eerste der beide bundels is bepaald veel te lang. Hij bestaat, of misschien beter, hij valt uiteen in vier kapittels: Moeders Uitvaart, Flavie's Complexie, Quikelborneetje's Beschermeling, Bariseele's misrekening.
Nr 1 is te romantisch berekend op een pakkend begin, zooveel te meer daar dit op een truc gaat lijken allengs; vooral na Teirlinck's prachtig inleidend hoofdstuk op 't Ivoren Aapje, komt ons dit sterfbed voor als een diplomatie van het technisch
| |
| |
bedrijf om al dadelijk door iets treffends onze aandacht in beslag te nemen.
Nr 2 is te omslachtig uitgewerkt. Wij krijgen door de leelijkheid van deze Flavie de schoonheid van Bariseele's eerste vrouw te zien. Maar dat is nevenzaak voor 't verhaal, en als element in den nood der Bariseele's is ze eensdeels schrijnendonnatuurlijk jegens Monne, anderdeels werkt ze zoo luttel in op Bariseele zelf, dat hier klaarblijkelijk een psychologie wordt belicht puur uit genoegen om eens een onhebbelijke tante te schilderen. Op zichzelf is dat overigens een flinke brok zielkunde.
Nr 3, hoewel het meest Brugsche, dus het best-geslaagde deel van den 1en bundel, typeert ons een Quickelborneetje dat, mij dunkt, een bedaagde Sasmeester is. Deze is er met oud te worden niet op verbeterd; zijn zonderlingheid is niet meer zoo frisch, werd uitmiddelpuntig. Opvallend is daarbij met hoeveel nauwkeurigheid de proefcommunie van Monne en Jean-Baptiste wordt beschreven, en wat een onnoozel nevenzaakje de eigenlijke communie is geworden.
Het verdienstelijkste in nr 4 is de schildering van 't notariskantoor, waarop de perkamenten Jean-Baptiste zijn ideaal pennelikkersleven zal slijten.... Maar na dit fijn-geziene en -geschetste tooneel krijgen we die vreemde zelfmoord-mystiek van Bariseele, die van het leven toch zooveel had geproefd en ondervonden dat hij niet anders dan als realist kon eindigen.
Zoo brengt ons deel I veel dingen door den wil van Sabbe nevens malkander gezet, en weinig voorvallen door het leven in malkander gewerkt. De schrijver wou bepaald groot doen ditmaal en werd, helaas, minder natuurlijk, minder frisch, minder malsch. Kern en merg ontbreken aan de stof, en de vorm is niet zooals we hem van Sabbe verwachten mogen. Soms wordt het slordigheid zelfs. Op de eerste bladzijde reeds stoot men op dezen stijl:
‘Nu wist ze dat voor haar de laatste ure in aantocht was, dat de afstand tusschen haar en den dood nu kort was. Zoo werden verscheidene stil peinzende menschen uit hare familie vermaand dat hun einde nakende was, en nu die gunst ook haar was bewezen, kwam een berustigend troostgevoel over haar neder.’
Het kan niet anders of binnen deze 230 bladzijden moet af en toe zich ook weer de echte Sabbe laten hoeren - dan lichten weer de bladzijden in zachten glans, dan ademt het leven weer in zachte deining over een droomenschoon Brugge-in-sneeuw of over 't geuren- en kleurenfeest van een lentelandschap. Meesterlijk, als een partijtje echt Vlaamsche laag-bij-den grondsheid, dat kleinpieterig familiekrakeel om de kist; keurig ook die wandeling langs de Brugsche achterbuurtjes.
Veel steviger dan deel I staat daar deel II.
Ook hier krijgen we vier hoofdstukken: In 't 1e heeft JeanBaptiste 't met het ‘Venusboefken’ aan den stok. 't Gebeurt in zijn vijf-en-veertigste levensjaar. De krukkezitter en kribbebijter wordt er om zijn trunterij nog antipathischer op. Maar Sabbe's kunststuk had er, meenen we, bij gewonnen, ware de fijne schilder niet aan 't preeken gegaan.
In hoofdstuk 2 ligt de onnoozele Monne zoodanig ‘onder
| |
| |
Jean-Baptiste's heerschappij’ dat de sul de knecht en de slaaf is van meneer zijn broer; zoo lang hij thuis blijft en den pot draait of de schoenen poetst, is Monne uitstekend getypeerd, maar waar hij naar de markt gaat is de folklore, die anders zoo bekoorlijk in Sabbe's werk ligt te spelen, er met de haren bijgesleept.
Veruit het beste van 't heele werk zijn de laatste twee hoofdstukken: ‘Hoe Jean-Baptiste peter werd van 't Vijftiende’ en ‘Bietje de Veroveraarster’. Die beide vormen een puike novelle op zichzelf.
Dat echt op zijn notaris'-berekende peterschap, nicht Euphrasie met haar koets, Jean-Baptiste's zatlapperij: 't is om het uit te gieren.
Als vondst van den schrijver is dat verzoenende Bietje met haar lammetje eenig in onze literatuur. Hoe dat kleintje al spelend de scherven ineenzet van die beide mislukte levens! Inderdaad voor den onnoozelen Monne was moederken eindelijk weergekomen.
Vanaf bladzijde 70 tot het slot van dit boek vermeien we ons onafgebroken in de fijnste bellettrie: Hoe lachen we hier hartelijk mee! Maar genotvol vooral zijn ons de tranendruppels die bij 't bespieden van Bietje over de wangen biggelen.
In de Europeesche letterkunde, vooral in de Noorderlanden, heerscht een ziekte thans, of liever een verschijnsel van grootzuchtige zenuwachtigheid, die de schoenmakers weglokt van hun leest. Geboren lyriekers willen mordicus naar het drama, tenger-fijne novellisten zwoegen aan logge romans. 't Goede gesternte van Sabbe behoede hem voor zulke mistastingen. Zijn talent is te kostbaar om het door uitzetting naar ongepaste afmetingen te laten barsten. Dit ware inderdaad om te schreien. Nu, zoo ver is 't nog lang niet gekomen. De Nood der Bariseele's geeft, om zijn uitmuntende deelen, reden tot groote dankbaarheid, en voor de rest neuriën we eens even de schalksche verwittiging van 't Hollandsche liedje:
Kees, Kees, Kees, je hebt er water bij gedaan!
| |
Het jaar der dichters.
Muzenalmanak voor 1913. - Uitgegeven in het najaar van 1912 door C.M.B. Dixon en Co, Apeldoorn.
Een uitstekende gelegenheid om eens een mooie wandeling te maken door onzen nieuwst-aangelegden dichterstuin: ik zal niet beweren dat ge er veel viooltjes vindt. Maar zonnebloemen, die uitstallen puur om te pronken zich steeds draaiend naar 't licht van de mode, evenmin. 't Meeste is eigen-en-echt. En dat is verheugend daar toch de allereersten als Verwey en Boutens hier niet aan 't woord komen.
Opvallend is 't dat het vooral de dichters uit ‘de Beweging’ zijn, die zich in eigen persoonlijkheid laten hooren: We krijgen hier immers: Th. Van Ameide. J.C. Bloem, W. Van Doorn, P.N. Van Eyck, Frank Gericke, Geerten Gossaert, Jac. M. de Haan, Henriette Labberton Drabbe, Mr A. Van der Leeuw,
| |
| |
Jan Van Nijlen, Fr. Pauwels, A. Roland Holst, J.J. de Stoppelaar, Jr Dr Nico van Suchtelen, J.J. Thomson.
Van Ameide is beurt om beurt episch weidsch en speelsch lyrisch, maar steeds op symbolen belust. - Een verrassing van vloeienden rijmenrijkdom en heldergezind gevoel is ‘Koning Cophetua en het Bedelmeisje’ van Bloem. - Om tintelende guitigheid kunt ge gaan bij W. Van Doorn - Weer stalt van Eyck zijn ietwat gefocererde grootheid uit. - Van Geerten Gossaert lazen we betere dingen dan deze ‘Verloren Zoon’ - Jac. Israël de Haan kunnen we zijn socialitische tendenz goed vergeven, maar minder zijn gezochtheid in denken en zeggen - Onze Vlaamsche Jan van Nijlen pakt nogal zinnelijk uit, maar nevens zijn Noorderbroeders lang niet kwalijk. - Nico van Suchtelen legt zijn wijsgeerigheid het zwijgen op om ditmaal zangerig-eenvoudig te zijn. - Thomson heeft als mediteerend dichter door Parijs en door Versailles gedwaald.
Een klein maar fijn bundeltje dat in zijn 217 bladzijden veel nieuwe schoonheid brengt, die met het jaar '13 niet verslensen zal.
V.W.
| |
Louis Veuillot. Pages choisies,
avec une introduction, des notices et des notes par Jos. Lefever et ed. Lombaerts. - Eugène De Seyn, Bruxelles, 210 blz., fr. 2.00.
Goed werk, en goedkoop. Een boekje dat voor de opvoeding naar geest en hart veel kan doen.
Bondig en boeiend heeft Ed. Lombaerts Veulllot's leven verteld. Met kloeken greep heeft Jos. Lefever uit Veuillot's veelzijdig werk de schoone, groote ziel gehaald.
Niet uit alle boeken van Veuillot werden stukken gekozen. Niet uit ‘Corbin et d'Aubecourt’ b.v., waarschijnlijk omdat eenieder zich het kleine bundeltje gemakkelijk kan aanschaffen en het dan ook ongeschonden en onverdeeld genieten. Niet uit les ‘Odeurs de Paris’, waarschijnlijk omdat het minder paedagogisch is onze jongens het anders wel heerlijke satirische talent van Veuillot in al zijn scherpte ter ideale navolging voor teleggen.
Maar fijntjes werd gekozen uit ‘Rome et Lorette’, ‘L'Honnête Femme’, ‘Les Libres Penseurs’, ‘Le Parfum de Rome’, ‘Historiettes et Fantaisies’, ‘Mélanges’ en ‘Correspondance’ vooral uit het prachtige ‘Ça et Là’. Ook enkele stukjes poëzie werden opgenomen. In voorbeeldig logische orde kreeg dat alles zijn plaats onder de rubrieken: ‘Vie’, ‘Littérature’, ‘Poésies’, ‘Polémique’, ‘Correspondance’.
Achteraan komt de volledige lijst van Veuillot's werken naar tijdsorde geschikt, en een ruime aanhaling van bibliografische bronnen, waaronder de groote biografie door Eug. Veuillot, en de schoone keus uit zijn werken door Albalat, een keus echter minder voor ons middelbaar onderwijs geschikt dan onderhavig boekje. Onder de kleinere studiën over Veuillot is een der beste vergeten: die welke Schaepman zijn grooten strijdgenoot wijdde in den tweeden bundel van ‘Menschen en Boeken’.
Mochten onze jongens op hun wijze het eeuwfeest van
| |
| |
Veuillot dit jaar meevieren. En de beste wijze zal wel zijn dit boekje te lezen en goed te bestudeeren.
J.P.
| |
Katholiek leven in frankrijk,
door L. Levelt, S.J. met een voorrede van Georges Goyan, nr 1, 9e serie van ‘Geloof en Wetenschap’. - L.C.G. Malmberg, Nijmegen.
Een boekje waarnaar velen zullen grijpen, omdat het sinds zoolang werd verlangd, en omdat het niet ieders doen was iets van dien aard te kunnen maken Pater Levelt heeft gedurfd en is geslaagd: In een 60tal bladzijden geeft hij ons een duidelijk overzicht van den heelen toestand. Met kalme objectiviteit -, die slechts even uit den band springt als hij op zijn flink wetenschappelijken weg het Parijzer blad La Lanterne aantreft - zet de schrijver uiteen wat hij weet. Maar wat is hier objectiviteit? Pater Levelt meent dat het de gouden middenmaat is tusschen optimisme en pessimisme.
Er is een herleving van den Katholieken geest in Frankrijk, vooral sedert de scheiding van Kerk en Staat. Laat de politiek maar praten en doen, de politiek is niet het hoogdenkende en hooglevende Frankrijk; en daar toch ligt de Fransche toekomst. Als Bourget schrijft: ‘Le Christianisme est à l'heure présente la condition unique et nécessaire de santé et de guérison’ wordt hij niet tegengesproken, zelfs niet door socialisten als Marcel Sembat, die nog onlangs verklaarde: La libre pensée n'excite plus dans les milieux littéraires aucun enthousiasme. Il y a des jeunes gens distingués, des artistes - auxquels l'irréligion inspire une véritable horreur. Quand ce vent souffle en littérature, c'est qu'il souffle aussi dans tous les domaines de la pensée et de la vie sociale’.
Op alle gestichten van middelbaar en hooger onderwijs groeit het aantal katholieken aan. Zelfs aan de Ecole polytechnique, die op militairen voet is ingericht, bestaat een katholieke studentenvereeniging: ‘Op 21 Dec. 1912 lagen bij de nachtelijke aanbidding 40 harer leden in uniform voor het H. Sacrament neergeknield. Kardinaal Amette heeft ze schriftelijk met deze heerlijke geloofsuiting geluk gewenscht’.
Er bestaat een vereeniging van katholieke leeraars omvattende thans 18 staats-professoren en meer dan 200 leeraars bij het openbaar onderwijs. Op de hoogere klassen van de meeste Parijsche gymnasia is de meerderheid der leerlingen practiseerend katholiek.
Ook doet de geestelijkheid over heel Frankrijk haar uiterste best. Wel hebben de priesters geen wedde meer, wel krijgen ze dus geen loon naar werken, maar hun stoffelijke noodwendigheden verminderen ze tot een minimum en 't beste van hun tijd besteden ze aan sociaal- christelijk werk. De verschillende leergangen van ‘instruction religieuse’ brengen onder 't volk de kennis van den godsdienst terug. Er wordt stilaan meer gecommuniceerd. De priesterroepingen zijn weer aan 't stijgen, en, al zijn sommige kerken op den buiten door verwaarloozing tot puin vervallen, in de steden en haar onmiddellijke omgeving worden voortdurend nieuwe parochiën opgericht.
De grootste plaag van Frankrijk is 't gebrek aan jeugd, het laag geboortecijfer. Maar daar waar de godsdienst weer opleeft
| |
| |
zal ook de vruchtbaarheid weerkeeren. Er zijn reeds teekenen van opheffing. En het bijzonder lager onderwijs staat voor de kinderen gereed: thans bestaat er reeds een leger van 8000 katholieke onderwijzers en 15.000 katholieke onderwijzeressen.
Ook de katholieke pers wordt verstevigd, door inrichtingen als ‘La Maison de la bonne Presse’ en ‘l'Action Populaire’.
Neen, het katholicisme is in Frankrijk niet dood, en de minister die 't uitsprak dat ‘de lichten aan den hemel zijn uitgedoofd’ is geen kenner van zijn tijd.
J.P.
| |
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen:
B.E. Bouwman u. Th.A. Verdenius, Deutsche Litteraturgeschichte nebst Lesebuch, fl. 2.25. |
Een genot voor den geest en ook voor het oog, waarin het fijnste van de Duitsche letterkunde fijntjes wordt ontleed en even fijntjes met platen verlucht. |
J.A. Verdenius en R.P.G.H. Hameetman, Leerboek der Duitsche Taal, ten dienste van Handelscursussen, 2e deeltje, 130 blz., fl. 0.90.
Voor eenieder een practische Grammatica met voorbeelden steeds genomen uit het zakenleven. |
Id., Duitsch Leesboek voor Middelbare, M.U.L.O. en handelsscholen, 2e dl., voor Handelsscholen, 150 blz., fl. 1.60.
Een boeiende keus uit den ernst en den humor van den handel. |
H.M. Leopold, De Beginselen van het Hoogduitsch, 1e dl., 8e druk, 188 blz., fl. 1.25. |
Joh. A. Leopold, Deutsches Lesebuck, 1e deel, 8e druk, 235 blz., fl. 1.90.
Hoeveel nieuws en goeds er ook verschijne, de werken van Leopold blijven met hun aanhoudende, verbeterde herdrukken steeds op de hoogte van 't beste. |
|
Beekman en Van Goor, Oefeningen in het Spreken en Schrijven der Duitsche Taal, B, 180 blz., fl. 1.50. |
W. Woldendorp, Paraphrase en Opstel. Een ruime keuze opgaven voor Burgerscholen, Gymnasia, kweek en Normaalscholen, 2e dl., 108 blz., fl. 0.65.
Met dergelijke onderwerpen van parafraseering - alles onderhoudende mooie versjes - is het taaie van de oefening weg. |
J.L. Ph. Duyser en G.A.C. van Goor, Letterkundig Leerboek, II, 6e herziene druk, 330 blz., fl. 1.25. Stukken uit 19e-eeuwers, van Bilderdijk tot Marie Metz-Koning. |
Henr. Dietz en Kath. Leopold, Zonnestralen, vertellingen door |
| |
| |
-, 2e bundel, geïllustreerd door C. Jetses, 5e druk.
Tekst en platen een kermis voor de kleinen. |
Dr. A.v.D. Hoeven, G.J. Uit den Bogaard en J.J. Deetman, Van Nabij en Ver, in 3 deelen, 280, 302 en 216 blz., fl. 1.30, fl. 1.30, fl. 1.50.
Een pracht van een bloemlezing voor christelijke scholen, met een gansch nieuwe keuze van stukken; meer en beter dan elders komen veel geloovige protestanten hier tot hun recht. - De laatste bundel is letterkundig de fijnste, en daarbij met een reeks mooie portretten opgesierd. Voor de eerste maal omvat deze bloemlezing ook de Zuid-Afrikaansche schrijvers. |
Dr. J.M. Geerts, Leerboek der Plantkunde, 1e deel, 3e herziene druk, 140 blz., fl. 1.60. |
Dr. Everh. Bouwman, Leerboek der Natuurkunde, I, 5e omgewerkte druk, 240 blz. fl. 2.00. |
Id., Beknopt Leerboek der Natuurkunde, 3e, gewijzigde druk, 360 blz., fl. 2.90. |
Dr. Z.P. Bouwman, Beknopt Leerboek der Natuurkunde, 1e deel, 4e druk, 230 blz., fl. 1.75. |
L. Bij de Ley, Beknopt Leerboek der Rekenkunde, 4e herziene druk, 190 blz., fl. 1.50. |
J.C.G. Grasé, Oefeningen in de Engelsche Taal, II, leerstof voor ‘the first year’, 14e druk, 200 blz., fl. 1.75. |
Door alle vakmannen worden deze oefeningen zeer hoog geprezen. |
J.L. Ph. Duyser, Honderd gemengde Stijloefeningen, voor lagere en middelbare scholen, 10e druk, 80 blz., fl, 0 40 |
T. Terwey, Oefeningen bij de korte Nederlandsche Spraakkunst, 18e druk, 96 blz., fl. o.6o. |
F.J. Kersten, Met ons Vieren. Het eerste onderwijs in lezen en zuiver schrijven, 4 deeltjes, geïllustreerd door Jetses, elk deeltje 48 blz. fl. 0.25. Deze serie leesboekjes is door de bisschoppelijke inspectie toegelaten op de bijzondere scholen. |
| |
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
P. Wijdenes, Algebra voor M.U.L.O., 1 en 2,117 en 114 blz., elk fl. 0.80. |
Id., Algebraïsche Vraagstukken, 1 en 2, 133 en 208 blz., fl. 1.20 en 1.50. |
Id., Logarithmen en Rentetafels, 48 blz., fl. 0.30. |
| |
| |
P. Wijdenes, Algebraïsche Teekenschrift behoorende bij de algebraïsche vraagstukken, fl. o.25. |
Id., Antwoorden op Algebraïsche Vraagstukken, de I, 30 blz. fl. 0.4.0. |
Id., Antwoorden bij de Algebra voor M.U.L.O., 1e deeltje uitsluitend voor leeraren, 30 blz. fl. 0.20. |
| |
Allerlei
Een bloeiend werk
Deze week is verschenen de Klapper op de eerste vier jaargangen van Tooneelgids, waarin we de titels vinden van 371 tooneelstukken die goedgekeurd werden en van 215 stukken die ongeschikt werden geacht voor onze kringen.
Zulk een aantal werken bespreken is voorwaar een verdienstelijk werk en wettigt in ruime mate de goede faam die Tooneelgids overal geniet, toch wil de opstelraad het daarbij niet laten. Volgend jaar, verschijnt Tooneelgids tweemaandelijks en staat open voor alle nuttige en wenschelijke rubrieken. Een nieuwe staf bevoegde tooneelmannen heeft daarvoor medewerking toegezegd.
Dat geldt een prachtige belofte, maar we zijn eraan gewoon geraakt dat het bestuur der Algemeene Tooneelboekerij ook haar woord gestand doet.
Bovendien, wordt de inteekenprijs van Tooneelgids verlaagd: vroeger was 't fr. 5.00, thans slechts fr. 3.60.
Laten dan ook alle tooneelvrienden persoonlijk een abonnement nemen; zij zullen het zich nimmer beklagen.
Niet minder dan voorgaande jaren, werd gedurende het verloopen tooneeljaar door de aangesloten kringen een ruim gebruik gemaakt van de tooneelboekerij; er werden namelijk 11,408, zegge elf duizend vier honderd en acht tooneelwerken ter inzage gezonden.
Zijn er nog liefhebberij-gezelschappen die geen nadere kennis hebben gemaakt met deze verdienstelijke inrichting, dat zij dan niet langer talmen een prospectus aan te vragen aan de Algemeene Tooneelboekerij, te Tienen (Brabant).
|
|