| |
| |
| |
Een en ander over den Islam
Mekka was het Arabische Rome, waar de dobbelsteenvormige tempel ‘de Kaaba’ met den meteoor van dien naam en de bron ‘Zemzem’ zich bevond. Sedert de 5de eeuw had de stam Kuraisch het opzicht over dit heiligdöm. Door de pelgrimstochten werd Mekka weldra een belangrijk handelscentrum en de hartader van Arabië. De stad Medina vormde een diepe tegenstelling met Mekka. Mekka was een door Bedouinen gestichte neerzetting in een onvruchtbaar gebied, Medina daarentegen lag in een vruchtbare bronnenoase. Men had hier dus de antithese van trotsche Nomaden en verachte landbouwers.
De bewoners van Mekka behoorden tot de echte Arabische nomaden, Mahaditen genaamd, en de bewoners van Medina tot de gezeten Arabische Jemenieten, zoo genoemd naar de streek Jemen. Deze laatsten helden sterk naar het Jodendom over.
Toen Mohammed met zijn leer optrad, wilden de Mekkanen niets van zijn persoon weten, al namen reeds meerderen het monotheïsme, door Mohammed gepredikt, aan.
Mohammed's vader heette Abdallah, zijn moeder Amina en zijn oom, die hem vooral beschermde, Aboe Talib.
Mohammed maakte geen indruk, want hij was geen dichter en geen soldaat. ‘Kon Allah dan geen beter profeet vinden dan jou’, riep men hem toe, toen hij voor het eerst te Taif optrad. Dat hij het pleit toch ten slotte gewonnen heeft, had hij te danken aan den mystieken aanleg zijner ziel, die waarschijnlijk berustte op een soort epilepsie. Mohammed leefde zeer sober, maar hij was zeer zinnelijk; de Arabieren vinden het eene een deugd, maar het andere geen ondeugd.
Zijn eerste aanhangers waren: Chadischa, zijn dochter; Ali zijn neef, zijn slaaf Zeid en zijn vriend Aboe Bekr. Later sloten zich ook Othman en Omar bij Mohammed aan. Na den dood van Chadischa en zijn oom Aboe Talib was Mohammed's positie te Mekka niet langer houdbaar.
Hij ging eerst naar Taif en daarna naar de ijverzuchtige mededingster van Mekka, Jathrib, dat later van Mohammed den naam van Medina ontving. Hij had van moederszijde familie in die stad, en deze steunde hem.
Ten slotte vereenigden zich de Mahadieten en Jemenieten
| |
| |
onder de vaan van den profeet. Daarmede begint de periode der Arabieren wereldheerschappij.
De Joodsche stammen lieten zich niet door Mohammed bekeeren, daarom besloot hij tot hun ondergang en verdrijving.
Tegen Mekka voerde hij den strijd als een roovershoofdman der woestijn, niet als een dapper soldaat; want toen de zijnen bij de bron van Bedr overwonnen, gaf de profeet heel voorzichtig den strijd van verre aan. Deze overwinning bezorgde hem een rijken buit. Nu wilde hij afrekenen met de Joodsche Bedoeienen, die zich niet wilden bekeeren.
Maar in den herfst van 624 leed Mohammed een nederlaag tegen eenige benden uit Mekka. Hij had zelf mee gevochten, in een dubbel pantershemd en met een ijzeren helm op. Hij verloor door die nederlaag veel van zijn invloed. Mohammed verdreef nu den Joodschen stam Nadir, ja vernielde zelfs hun vruchtboomen en verdeelde het land onder zijn aanhangers. Zoo breidde hij allengs zijn macht uit, tot dat hij zelfs verlof kreeg den Kaaba te mogen bezoeken. In 630 gaf Mekka zonder strijd zich over en alle Koreischieten kregen vergiffenis.
Met het bezit van den Kaaba was de Islam in Arabië voor goed gevestigd. Ook Taif moest zich nu overgeven.
Bij den laatsten pelgrimstocht van Mohammed naar Mekka sprak de profeet eenige woorden, die voor de Arabieren van groote beteekenis geworden zijn: ‘Wie mij lief heeft, die kieze ook Ali tot maula. God sta hem bij, die hem beschermt en verlate dengene die hem vijandig is’. Daar het woord Maula tegelijk vriend en heerscher beteekent, zoo beroepen zich de Sjiiten vooral op deze uitspraak van den profeet.
Na Mohammed's dood ontstond er weldra een strijd over de opvolging. Mohammed's eenig overlevend kind was Fatima, de vrouw van Ali. Ali was de lieveling van den profeet.
Volgde nu Ali op, dan was hiermee de erfelijke monarchie geschikt; gebeurde dit niet, dan ontstond er een keurrijk. Ali had groote kans, maar hij was een besluiteloos man, wel dapper in den strijd, maar bekrompen van geest en zwak van karakter. Zoo kwam het, dat de oude vrienden van Mohammed Aboe Bekir (632-634) den vader van Mohammed's vrouw Aïscha tot Kalief uitriepen. Overal heerschte er opstand in Arabië; er traden meerdere profeten op. Maar Aboe Bekir geloofde onwrikbaar vast aan de toekomstige overwinning van den Islam, en dit geloof staalde hem en schonk hem de zege.
Hij benoemde den woesten, maar bekwamen krijgsman Chalid (het zwaard Gods) tot bevelhebber en deze dempte op wreedaardige wijze overal den opstand.
| |
| |
Nauwelijks had Aloe Bekir weer de teugels van het bewind in handen, of hij vatte het plan op, dat ook reeds Mohammed gehad had: Uitbreiding van den Islam over de grenslanden en stichting van een wereldgodsdienst.
Een groot bezwaar bij het vestigen van de eenheid van het Arabische rijk bleef nog altijd de diepe kloof tusschen landbouwers en herders, tusschen Jemenieten en Mahadieten. Zelfs Mohammed had afkeer van de ploeg; hij zeide eens te Medina: ‘Nooit komt zulk een gereedschap in een huis, zonder dat de schande er tegelijk binnentreedt’ Overigens bestond er een groote tegenstelling tusschen den ouden stamadel der Arabieren en de getrouwen van den profeet; Aboe Bekir en Ali, tusschen de eerste Kaliefen en den adel van Mekka, die het niet al te nauw namen met de voorschriften van den godsdienst, meer in tel dan de sombere dwepers van Medina.
De Islam breidde zich spoedig over West-Azië uit, vooral in de landen, die reeds door Arabieren bewoond werden, zooals in het oude Babylon, Irah, Syrië en Perzië. De wreede Chalif veroverde al die gewesten.
Aboe Bekir was een godsdienstig en eenvoudig man. Hij wist te verkrijgen, dat Omar, de krachtigste der Kaliefen, tot zijn opvolger benoemd werd. Ook Ali die zich van zijn eigen ongeschiktheid bewust was, erkende hem.
Bij God, de zwakste onder u zal mij als de sterkste voorkomen, totdat ik hem zijn recht heb verschaft; maar den sterksten onder u zal ik als den zwaksten behandelen, totdat hij zich aan het recht onderwerpt, dit waren Omar's eerste woorden als kalief. Ook hij was een man van ouden democratischen Bedoeineneenvoud. De laatste grootkoning van het Perzische Sassanidenrijk verdedigde zich moedig, maar werd verslagen en door sluipmoordenaars omgebracht.
Veel sneller dan Perzië, Mesopotamië en Syrië veroverde Omar Egypte, waarbij hem vooral de wederzijdsche haat van Egyptenaren en de daar wonende Grieken te stade kwam.
Met slechts 4000 man begon Amroe de verovering. De Byzantijnsche Keizer Heraclius deed wat hij kon, om die veroveringen te stuiten, maar de twisten aan het hof beletten het zenden van krachtige hulp, zoodat Alexandrië weldra in handen van Amroe viel. De overwonnenen werden over 't algemeen tamelijk zacht behandeld. Omar, de geweldige veroveraar en organisator - Kufa werd de hoofdstad van Irak en Damascus van Syrië - was tevens een goed financier; maar hij overdreef ten slotte zijn zuinigheid. Zoo gaf hij zijn ontevredenheid te kennen aan Amroe, omdat deze hem niet genoeg geld
| |
| |
zond. De kleingeestige inhaligheid had ook zijn dood ten gevolge.
Een christelijk handwerkman uit Kufa kwam persoonlijk naar Medina, om bij den kalief over de te hooge belastingen te klagen; maar tevergeefs. In zijn toorn stiet de man in de moskee Omar den dolk in het hart.
Omar benoemde nog vóór zijn dood Abd-ur-Rahmān tot zijn opvolger. Maar deze weigerde de zware taak op zich te nemen en liet door de zes oudste strijdmakkers van Mahommed een nieuwen kalief kiezen.
Weer stond Ali bovenaan op de kandidatenlijst; maar door den onderlingen naijver der anderen, werd niet hij, maar de ongeschiktste van allen, de goedaardige 70-jarige Othman, een groote nul, tot kalief gekozen.
Toen Othman voor het eerst tot zijn volk zou spreken, begon hij na een pijnlijke pause: ‘Alle begin is moeilijk’ en ging toen zuchtend van den kansel weg. En nu staken de ververschillende partijen weer het hoofd op. Nog hadden de oude vrienden van Mohammed de macht in handen en werden uit hun midden generaals en stadhouders benoemd, maar zij waren niet bemind en hun onderlinge oneenigheid, die den zwakken Othman aan het bewind bracht, veroorzaakte hun val. Ook was Othman te goedaardig, om met geweld op te treden. Zijn hart hing aan zijn oude stamgenooten te Mekka, den adel van Mekka, die hem dan ook als hongerige vliegen omzwermde, en allerlei vette posten wist te verkrijgen tot hevige verontwaardiging der oudgeloovigen, die zich daarom nauwer aan Ali aansloten.
Toen Othman een herziening van den Koran wilde doorzetten, werd het fanatisme der oudgeloovigen onder Ali ontketend en in 656 werd Othman's huis bestormd. Hij zelf werd bij die gelegenheid vermoord. De Mekkaansche edelen ontvluchtten Medina en Ali werd als kalief uitgeroepen. Maar er ontstond een beweging tegen de moordenaars van Othman en tegen Ali, aan wier hoofd zich Aïscha, de vrouw van den profeet geplaatst had, die Ali bitter haatte.
De oudgeloovigen splitsten zich dus nu in 2 partijen:
Ééne voor Ali en een andere onder Aïscha tegen Ali. Ook Muawija, de Ommajade, stadhouder van Syrië was tegen Ali en daarom haalde Ali de geloovigen van Irak tot zijn partij over, door Kufa, de hoofdstad van Irak (Babylonië) tot residentie te kiezen. Zoo werd Irak het middenpunt van den Islam.
Maar ook Aïscha was met haar aanhangers naar Irak gegaan, want in Syrië was niets te hopen noch voor Aïscha noch voor Ali - daarvoor had Muawija gezorgd - en nu kwam
| |
| |
het tusschen Aïscha en Ali tot een bloedigen strijd bij Basra, waarin Aïscha gevangen genomen werd. Die slag heet in de Annalen van Tabari de slag van den kameel, omdat de fanatieke weduwe van Mohammed op een kameel zittend haar aanhangers tot den wanhopigen strijd aanspoorde. Ali was nu meester van geheel Irak. Arabië en Egypte kozen eveneens partij voor hem, maar de slag had velen zijner vurigste aanhangers het leven gekost.
Muawija, Ali's tegenstander was de typische vertegenwoordiger van den Mekkaanschen adel; hij was vroolijk, ridderlijk en dapper. Bovendien was hij een geboren volksleider, vol eerzucht en haat tegen de bigotte wapenbroeders van den profeet. Maar hij zelf was bij dezen evenzeer gehaat, want Muawija was een zoon van diezelfde Hind, die na den slag aan de Uhud zich geworpen had op het lijk van den geloofsheld Hamza en in helsche woede de lever van den doode met haar tanden had verscheurd en daarom voor alle goede Moslemien een voorwerp van afschuw was. En deze zoon der ‘levervreetster’ streefde naar het kalifaat. Het kwam bij Siffin aan de Euphraat tusschen Muawija met zijn Syriërs en Ali met zijn oudgeloovigen en Irakanen tot een beslissenden slag. Reeds was de overwinning zoo goed als aan Ali, toen eenige heimelijke aanhangers van Muawija in Ali's tent binnendrongen en hem noodzaakten zijn zegevierende troepen van het vervolgen van den vijand terug te roepen en zichzelf aan een scheidsgerecht te onderwerpen. Het grootste deel van Ali's leger liep uiteen en de kern zijner troepen koos een anderen kalief, doch werd door Ali overwonnen en uiteengejaagd. In 661 viel Ali door den dolk van een sluipmoordenaar.
Hiermee was de zaak der oudgeloovigen verloren; want Ali's zoon Hasan was een weekeling zonder de minste geestkracht. Hij sloot dan ook aanstonds vrede met Muawija.
De moordenaars van Ali, die ook Muawija naar het leven stonden vormden een nieuwe partij, die der Charidschieten; deze waren de vertegenwoordigers van het democratische Islamisme. Het waren de echte Bedoeïnen van Arabië en dus evenzeer vijanden van een adelsheerschappij als van een vorstenbewind. Zij vormden een democratisch-puriteinsche partij en eischten, dat ieder Arabier mocht deelnemen aan de keus van den kalief en het recht had naar het kalifaat te dingen. De kern dezer partij werd gevormd door de Bedoeïnen-veteranen, die aan de Ommajaden handen vol werk gegeven hebben.
Muawija (661-680) overwon echter al zijn vijanden door de krachtige hulp van zijn half broeder Zijad; maar het kostte den
| |
| |
kalief toch groote moeite zijn zoon Jezid tot zijn opvolger te doen erkennen. In 650 stierf hij en toen Husdin, Ali's tweede zoon, zich tegen Jezid verzette, werd hij verslagen en gedood.
Maar in Mekka stond Abdallah op, de zoon van Mohammed's vroegere krijgsmakkers, wegens de lichtzinnigheid van den nieuwen kalief. Ook Medina kwam in verzet. Jezid zond Moslim, - een bloedverwant van den vermoorden Othman, een echten Bedrein uit de oude school, die niets gaf om de heilige herinneringen aan den profeet en bovendien Othman wilde wreken op de ongeloovigen - tegen Mekka en Medina.
Medina verdedigde zich wanhopig, maar viel door verraad in handen van Moslim en zijn Syriërs, die de stad plunderden en de oude aanhangers van den profeet vermoordden. Moslim stierf kort hierna. Toen trok zijn leger naar Mekka op; reeds stond de Kaaba in brand, maar de stad werd gered door den dood van Jezid.
Het zag er dus droevig uit met den Islam: de moskee van Medina ontwijd; de Kaaba in brand gestoken en de ongeloovige van der, profeet vermoord.
Na Jezid's dood kwamen én Syrië én Jiak in verzet en Abdallah, de laatste aanvoerder der oud-Islamitische partij had nu veel kans te overwinnen, maar hij was een huichelaar en een zwetser en geen schrander staatsman.
Husdin, die Moslim in het commando opvolgde, wilde zich bij hem aansluiten, maar Abdallah wilde hem niet vergeven, dat hij Medina verwoest had. Daarom keerde Husdin naar Syrië terug en steunde nu den Ommajada Merwan, die de Mahadieten of Kaisieten, zooals ze in Syrië heette, met behulp van Husdin en de Jemenieten of Kelbieten bij Damaseus totaal versloeg. Hij zelf werd kort daarop vermoord, zijn zoon Abdelmelik volgde hem als kalief op (685-705).
Irak werd toen hevig geschokt door een fellen strijd van de democratische Charidschieten tegen de orthodoxe Irakanen, die zich in hun nood bij Abdallah aansloten. Baera werd door de moedige Charidschieten zwaar bedreigd, terwijl Kufa in het nauw gebracht werd door de aanhangers van Ali, de Schiiten. Deze nieuwe sekte is daarom zoo merkwaardig, omdat ze den wederoplevenden geest van het volk der Iraniërs, der Perzen met zijn monarchale denkbeelden, vertegenwoordigde. De Schiiten (Schismatieken) in tegenstelling tot de Charidschieten, waren aanhangers van het erfelijk despotisme en pasten den Islam aan dit politiek denkbeeld aan. De Schiiten veroverden onder den sluwen, eergierigen arabier Mokthar, Kufa; maar zij werden verslagen door de aanhangers van Abdallah, die echter
| |
| |
weinig voordeel van de overwinning inoogstte. Want Abdelmelik veroverde én Kufa én Basra en was nu meester van Irak. Na een wanhopigen strijd werd Mekka ingenomen, waar Abdallah, de laatste kalief der Ommajaden sneuvelde. In 693 was het geheele wereldrijk der kaliefen onderworpen aan het Huis der Ommajaden, al was er van werkelijke rust nog geen spraak vooral wegens de vijandschap van Kelbieten en Kaisieten, de twee partijen, die beurtelings de kaliefen onder hun invloed hadden.
In 705 werd Abdelmelik opgevolgd door Welid, die de veroveringen die tijdelijk gestaakt waren, wel hervatte. Onder hem kreeg het rijk zijn hoogsten bloei en zijn grootste uitbreiding. (Verovering van Bulchara, Samarkand, Spanje en Pendsjab). In 715 stierf Welid. Hij was een van die zeldzame heerschernaturen, die minder uitblinken door eigen kundigheden dan wel door de verstandige keus van bekwame dienaren. Zijn broeder en opvolger Suleimon was opgeschikt, zwak en ondankbaar jegens de oude groote dienaren van zijn voorganger. Zoo stierf b.v. Musa, van geldverduistering aangeklaagd, als bedelaar in den kerker; Mohammed, de veroveraar van Pendsjab, werd in ketenen naar Damascus gevoerd en in den kerker doodgemarteld. De laaghartige, wreede Suleimon trok de Kelbieten of Jememieten onder Jezied voor; vandaar kuiperijen van de Kaisieten. die onder Welid een gouden tijd hadden beleefd. Suleimon's ondernemingen tegen Byzantium mislukten geheel en al wegens het krachtig optreden van Leo den Isauriër.
Suleimon werd opgevold door Omar II, een eenvoudig man van den ouden stempel. Het strekt hem tot eer dat hij boven de partijen der Kaisieten en Kelbieten stond.
Maar zijn opvolger Jerid II gaf de voorkeur aan de Kelbieten en vandaar weer de twisten. Diens opvolger Hirscham was veel degelijker en wist op de wijze der Engelsche regeeringen de twee partijen in evenwicht te houden. De Kraisietische ambte naren regeerden streng, verachtten de nieuw-bekeerden en begunstigden uitsluitend de mannen van Arabische afkomst. De Jemenieten waren veel liberaler, wilden een milder behandeling der onderworpenen en eischten ook niet meer van de nieuwbekeerden het hoofdgeld dat ze voor hun bekeering moeten betalen. Zij waren voor verzoening, maar op vaste grondslagen berustte hun politiek toch niet.
Hirscham, die zijn inkomsten wilde verhoogen, stelde daarom Kaisieten tot stadhouders aan o.a. in Spanje en Afrika, waar ze ontzaglijke sommen afpersten. Vandaar een vreeselijke opstand der Berbervolken van N. Afrika, aangestookt door
| |
| |
Charidschietische zendeling en met hun godsdienstig-democratische denkbeelden. De Berbers versloegen bij Tanger in 740 den veldheer Chalid met een groot getal van den Arabischen adel vandaar de naam ‘de slag der edelen’ en daarna een daarna een groot Syrisch leger, welks aanvoerder Baldsch naar Spanje vluchtte. Ook in Irak brak wegens de Kaisietische knevelarijen een opstand uit.
Hirscham stierf in 743 en werd opgevolgd door zijn neef Welid II, die de door zijn voorganger bijeengeschrapte schatten verspilde en door Jedid III. den aanvoerder van de door hem mishandelde Jemenietische partij werd ten val gebracht en gedood.
Die verwarringen in eigen boezem waren des te gevaarlijker voor de Ommayaden, omdat er steeds groote ijverzucht bleef bestaan, tusschen de Syro-Arabieren en de door de Iranisch beïnvloede Irahanen. De Ommayaden stonden of vielen met de Syriërs, die hen op den troon hadden geplaatst en nog altijd voornamelijk als krijgers dienden, maar daarom ook in getal niet zoo vooruitgingen als hun mededingers de Irahanen en Iraniërs. Werd het zwaartepunt van Irak verlegd, dan was het uit met de Kaliefen van Damaskus: Zoo werd hun troon ondermijnd door de vermeerdering en den rijkdom der bevolking van Irak. Alle tegenstanders der Ommayaden, welke beginselen ze ook aanhingen, waren 't natuurlijk eens over de onwettigheid hunner regeering; maar wie hen vervangen zou, daarover was men 't niet eens. Bovendien waren de nakomelingen van Ali of ongeschikt voor de regeering of verstrooid naar verre streken.
Zoo kon 't geschieden, dat een Mekkaansche adellijke familie der Abassiden, die zich kon beroepen op nadere verwantschap met den profeet dan de Ommayaden, de leiding van alle ontevredenen in handen kreeg.
Na den plotselingen dood van Jezid III, bezette de krachtige stadhouder der Ommajaden in Armenie, Damascus, versloeg de Jemenieten en werd regent voor de zoons van Welid II. Maar het was voor de Ommayaden te laat. Alleen de Syriërs konden den troon redden, maar van deze partij verklaarden zich de Jemenieten tegen hem; wegens die verdeeldheid kon de bekwame Merwan II zich niet staande houden tegen:
1. De Alieten in Perzië. |
2. De Charidschieten in Irak. |
3. De Berbers in Afrika. |
4. De Jemenieten in Syrië, |
| |
| |
terwijl hij wegens burgeroorlog in Spanje evenmin van daar hulp kon krijgen.
In 747 ontplooide Abu Muslim het zwarte vaandel der Abbassiden en versloeg Nasr, een Ommayadischen stadhouder, in O. Perzië en in 750 verschenen de Abbassidische legerscharen voor Kufa en namen het in.
Merwan liet het hoofd der Abbassiden, den sluwen Ibrahim, gevangen nemen en dooden; maar 't baatte hem niet, want de eigenlijke reden van den strijd zat niet in de Abbassiden, maar in den haat van de Ironiërs en Irakaniërs jegens de Syriërs.
Bij Mossul, aan de Groote Zab, in 750, verloor wegens het verraad der Jemenieten de kalief Merwan II den slag. Hij vluchtte naar Damascus, vandaar naar Egypte, waar hij omkwam.
Zoo maakte de witte banier der Ommayaden plaats voor de zwarte der Abbassiden en met haar zegevierde eindelijk het volk der Irakanen op de gehate Syriërs; het Oosten zegevierde over 't Westen.
De tijd der eerste kaliefen en der Ommayaden was de heldentijd van den Islam.
Weer streefden de Aliden naar het bezit van den Aroon, maar weer lieten ze zich overvleugelen en nu door een nakomeling van Abbas-Abdallak Aboel Abbas met den bijnaam van Al-Saffah (de bloedmensch) was de rechte man van 't oogenblik om zijn list en zijn geestkracht. Toen de partij der Haschimieten (zoo heeten samen de tegenstaanders der Ommayaden en de aanhangers der echte opvolgers van den profeet) Kufa in Irak veroverden, was Abdallah dadelijk bij de hand en wist de aanvoerders van het leger voor zich te winnen.
In Syrië vermoordde hij nagenoeg alle Ommayaden en liet in onzinnige wreedheid zelfs de graven der gestorven kaliefen openen en de lijken schenden. Vergeefs stonden nu in Irak de Aliden en in Syrië de aanhangers der Ommayaden op; toen na een regeering van 4 jaar de bloedmensch stierf, was 't heele rijk, behalve Spanje, in de macht der Abbassieden.
De ware stichter van de dynastie der Abbassieden was Abu Muslim, die in Oost-Perzië (Chorasan) het oproer aangestookt had. Na Abdallah's dood, had hij door wapengeweld diens broeder Manszur 754-775 op den troon gebracht. Deze liet echter kort daarna den al te machtigen dienaar vermoorden. Manszur stichtte in Irak een nieuwe stad, voortaan de hoofdstad van het kalifaat, nl. Bagdad.
| |
| |
Met het nieuwe geslacht veranderde de verhouding der heerschers tot hun onderdanen.
De Ommayaden leefden te midden van een Arabische omgeving en de Abbassieden omringden zich door een sterke lijfwacht van Oost-Perzische en Turksche soldeniers. Het opleven der Iraniërs verplaatste het zwaartepunt naar 't Oosten en de Arabische geest (een mengsel van aristocraten en democraten) begon te wijken voor den Iranisch-despotischen aard.
Nu kwam ook een tusschenpersoon tusschen den vergoden Kaliefen zijn volk: de Vezier.
Al hadden de Abbasiden ook den troon te danken aan Haschimieten en Schiiten, op den duur moesten ze zich toch verzoenen met de orthodoxen, waartoe de kern der Arabische bevolking behoorde. Zoo verbond zich het despotisme met de Staatskerk en werden de Abbassiden machtig.
Manzur was een schrander staatsman, maar het gelukte hem niet, den Ommayaden Abdur Rhaman in Spanje onschadelijk te maken, waar deze met behulp der Kelbieten in 756 een rijk gesticht had.
De regeering van Manszur's zoon Mahdi 755-785 was de gouden tijd der Abbassieden. Hij kwam op den troon tegen den zin van zijn ooms, die naar Arabisch gebruik in de eerste plaats aanspraak mochten maken op de opvolging.
Mahdi was mild, gul en levenslustig en onder hem bloeide Bagdad, dat het middelpunt werd van dichtkunst en wetenschap in 't Oosten.
Nog steeds duurden de twisten tusschen de sekten voort. Mahdi streed gelukkig tegen de Byzantijnen, maar ongelukkig tegen de Ommayaden in Spanje. De inval van Karel den Grooten verhinderde alleen den voorgenomen tocht van den Spaanschen Kalief naar 't Oosten.
Maheli liet zich door zijn heerschzuchtige gemalin Cheizuran overhalen, haar zoons Hadi en Haroen tot opvolgers te benoemen. Hadi volgde nu in 785 op en schoof zijn heerschzuchtige moeder op zij, van haar eischend dat ze zich voortaan alleen met vrouwelijken arbeid zou bemoeien. Toen nu Hadi zijn broeder Haroen van de opvolging wilde uitsluiten, ten voordeele van zijn eigen kinderen, was zijn lot beslist: men vond hem op een morgen vergiftigd.
Nu werd Harun Alraschid (786-809) kalief. Hij was bemind om zijn vroolijkheid en mildheid en beroemd wegens zijn overwinningen op de Bijzantijnen onder de regeering van zijn vader Mahdi, maar den lof van strenge rechtvaardigheid verdient hij niet in zoo hooge mate als hem is gegeven.
| |
| |
Maar hij is nu eenmaal de lieveling der sage, te meet daar na hem het verval van Bagdad en van het Ommayaden Kalifaat begint.
Haroen's regeering was een zegen voor het land. Hij dwong de Bijzantijnen tot schatting, maar 't rijk was toch niet sterk genoeg meer om nieuwe veroveringen te maken.
De merkwaardigste periode in Haroen's leven is de door hem bevolen vernietiging der Barmeciden. Door die dood werd de vestiging verhinderd van het hofmeierschap.
J. Kleyntjens.
|
|