Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 424] [p. 424] Avond in mei Ontglipt aan Godes hand, zakt de avond over 't land, gelijk een wollen sprei, geweven door de maagden welke in den gulden schijn van vree gezeten zijn, van vree dien furies uit der twisters woon verjaagden. Gedempt wordt al 't gerucht. Aan paars-fluweelen lucht talmt in het Westen nog wat helderheid der dagen. Vervroomde schepping hoort ootmoedig nu naar 't woord der stilt, die reekning over elke daad komt vragen. Geheel omdonkerd droomt het saâmgeklompt geboomt van wondre dingen, in zijn blarenschut verscholen. 't Is of een priester bidt, wijl hij voor 't altaar zit der eindloosheid, waarin al 't menschlijke is verloren. Soms vleugt een vlokje wind, als 't hijgen van een kind, wiegt eventjes de fijn uitsprietelende twijgen, en kust de kruin, die hoog tuilt naar den purpren boog, om vleiend langs den stam op 't needrig gras te zijgen. Dan lisplen blaarkens teer een bede naar den Heer, die na den zwoelen dag met avondkoelt wil laven, die, als het Oosten blauwt, hen mildelijk bedauwt, en elk begunstigt met onmisbre zonnegaven. Ofwel vertellen zij geheimen, droef of blij, geheimen van den man, die in hun schaduw rustte, die vruchtloos op zijn tocht naar een verstaander zocht, maar toch volharding als zijn daaglijksch voedsel lustte; of van de vrouw, wier hand de liefde had geplant, en thans gesierd was met haar altijd-frissche rozen, die de eeuwen overzag in 't heil van éénen dag, en door de onsterflijkheid tot zuster werd verkozen. [pagina 425] [p. 425] De bloode veldviool, die zich voor 't licht verschool, al de arme bloemen, in vergeten hoek verborgen, nooit door een knaap verrukt voor moeder's feest geplukt, maar eenzaam wachtend naar deweerkomst van den morgen, verkwikken met haar geur nu hen, die in getreur het moegepeinsde en zeere hoofd neerslachtig nijgen, wier kortgenoten heil vervloog op wolkenzeil naar verten, die steeds norsch bij angstig vragen zwijgen. En tevens welt haar walm naar hen, voor wie de galm der grove wereld zweeg, toen zij elkaar ontmoetten, die opgetogen staan aan 't kruispunt hunner baan, en thans op zelfden weg een zelfde doel begroeten. Oneindig heilig spant deze avond over 't land. De bries noopt het geblaart tot inniger gebeden. Mijn zwellend harte klopt, met wellust overkropt... Ik dank U, goede God, omdat ik heb geleden. Constant Eeckels. 14 Mei 1909. Vorige Volgende