Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |||||||||||||||
Een gedicht van Gabriele d'AnnunzioNiet D'Annunzio alleen spreekt ons toe uit het gedicht, dat ik hier wil mededeelen, maar ook het Italiaansch gemoed, gelijk het altijd eenigszins was, en gelijk het in de jaren van zijn strijd om de éénheid heelemaal geworden is. De Italiaansche ziel, aan 't droomen van haar Italië, haar schoonsten liefdedroom, is een voorwerp dat altijd, en vooral nuGa naar voetnoot(1), belang oplevert. In 't gedicht van een waar dichter houdt men haar, als een levend hart, in de handen en voelt het kloppen en 't jagen van 't bloed om zoo te zeggen met handen en vingers. Geen gerucht van veldslagen of volksbetoogingen, geen oorlogsverloop toonen die ziel zoo innig als deze droom, voelbaar met zijn graad van hitte en geweld in de levende rythmen en jacht van 't gedicht. Hier volgt het, met de - wellicht noodige - vertaling, en een paar letterkundige kantteekeningen, die 't voorafgaande in 't licht willen stellen:
| |||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||
't Stuk werd gedicht op 8en September 1892 ter gelegenheid van het vlootfeest in de wateren bij Genua. Gezwollen van machtige hoop, als een reusachtig zeil van den fellen zeewind, ontplooit zich de ééne, waarlijk volle, volzin van dit geweldig stuk. En dit stuk is zelf de zeewind die de vloot stuwen zal naar 't heil van Italië; want zijn droom is een van die droomen, en de gedachte die er in ligt is een van die gedachten die de stof bewegen, - de ware motor der volkeren is hunne liefde tot land en stam, mens agit molem. Vurig is die volzin en aanzwellend als een uitslaande vlam: hij vlamt immers omhoog uit het hart van den dichter van ‘Il Fuoco’ en in de eerste liefdeweken | |||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||
(Daniël's weken natuurlijk) van Italië's éénheidsrecht: dan wil de liefde groot doen en is ze ongeduldig hevig. Die liefde wil schoonheid en grootheid voor wat ze mint; nut en winst en voordeel schouwt ze voorbij: ze droomt immers nog in de eerste liefdeaanbidding en ze rijst op in 't land, waar de zuivere idee en de schoonheid der geestesgoederen steeds machtig zijn geweest. Immensum gloria calcar habet, zong reeds eeuwen geleden een groote zoon van dit land D'Annunzio voor, en dezes gansche zielekreet, kort samengevat, is niets anders dan: ‘Vloot van Italië, toon uw macht tot uw roem! vaar uit en keer weder geladen met glorie’ (‘met katoen, met goud of met kaoetsjoek’, zou een Engelsch dichter wel zingen.) In dit stuk wordt meer gezien met den geest dan met de oogen, meer met het verstand gedroomd dan met het hart; daarom noch lijn, noch kleur, noch iets dat gezien is, maar symbolen; daarom ook geldt schitterende abstractie hier voor warmgevoeld leven. Doch dit is 't land waar Fortuna, Veritas, Fides godinnen werden en waar de geest onmiddellijk van de natuur in de abstractie springt en er vrede vindt, terwijl wij, Noorderlingen, een veel verderen weg, door heel de stoffelijke en de gevoels-wereld, naar de Waarheid doorloopen en dikwijls nog niet kunnen besluiten. De Latijnsche Geest - Brunetière heeft hem meesterlijk gekenschetst in zijn bekende voordracht; - leeft hier levendig, vlugontvlamd.... doch ook trouw en bestendig! Natuurlijkheid en echtheid kan men deze ode toch niet ontkenneen; niet elk volk drukt zijn gevoel op gelijke wijze uit, en schijnt ons dit gedicht rhetorikaal en bombastisch toe, wij zullen, zoo wij waarlijk verstaan, en dus ‘in 's dichters land ook gaan’ inzien dat zeer echte liefde ook in abstractie en zinnebeelden en uitwendigheid (zoo ze maar schitteren gelijk haar inwendige gloed) hare uitdrukking kan vinden. 't Uur is gekomen door d'Annunzio begroet. Is dit de ‘gran prova’ en de ‘conflitto supremo’ ? Zij, die meer van hem lazen, weten dat de groote proef de Italiaansche vloot op de Hadriatische zee wacht. Maar hoe hijzelf en zijn volk dit uur beleven, hebben we in de | |||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||
lyrische strofen, die we even lazen, kunnen voelen; en, men moge jegens Italië gezind zijn gelijk men wil, men heeft het recht niet dit stuk leelijk te vinden, want te gezwollen en te overdreven. Arme droomen van alle moeders bij de wieg in dit geval; 't zelfde oordeel moet ze veroordeelen. Dit stuk is echte liefde en deze is schoon overal. Zal D'Annunzio, in naam van zijn volk, eenmaal een ander stuk moeten schrijven, waarin hij tot dien God, waarop hij zoo weinig zijne hoop schijnt te bouwen, zal zingen wat de Britsche imperialist Rudyard Kipling tot Hem zingt in naam van 't Engelsch volk: For frantic boast and foolish word
Thy mercy on thy people, Lord,
dat weet vooralsnog God alleen.
Cyriel Verschaeve. |
|