Van een man Gods
O! zoo heerlijk mooi!... Licht in gouden schittering. De Heilige Maagd geheel gehuld in gulden schijn. Omgeven door witglinsterende engeltjes blij neerziend op het Jezus-Kindje, dat van het altaar zelf schijnt opgestegen naar zijn Heilige Moeder, die het in haar stralenkrans omsluit.
Gebogen de Priester in zijn heiligen sier-tooi, als éen met het altaar Gods.
Daar doortrillen stemmen de Kerkstilte. Orgeltonen stijgen en dalen. Hoog op naar de gewelven die in schaduw zijn. Langs de zuilen waar flonkerend de Heiligen prijken. Over den vloer, waar de steen-mozaïken mystieke teekens vormen. Licht, goud en tonen vereenigen zich tot één heerlijke lof-symfonie gewijd aan Hem, die nog verscholen rust achter het goud geflonker van het altaar.
- Plots treedt met onhoorbaar, maar toch snel bewegen een Priester den biechtstoel uit. Geheel onbewust dat aan de éene zijde van zijn rechterzetel geknield nog lag een kloosterzuster, die wachtte. Het hoofd diep gebogen verdween haar zwarte, tengere gedaante geheel in het donker van de kleine ruimte. Zij hoort het deurtje opengaan. De zwarte kap buigt rechts en de non ziet hoe de Priester, op wiens absolutie zij wacht, zich haastig verwijdert.
Zij trekt zich uit den biechtstoel terug en vervolgt haar gebed op een stoel niet ver van daar....
En vóór de balustrade, op de steenen trede, knielt de zwarte Priester-gedaante. Het hoofd diep gebogen, de handen te zaam, als bestond niets buiten den God voor wien hij ootmoedig het hoofd laat zinken.
En terwijl het koor aanheft het heerlijk-reine: Ave, Regina caelorum, Ave, Domina Angelorum, schitteren hoog op de gouden lichten van het gulden altaar, de Heilige Maagd schijnt met haar lichte vracht omhoog te zweven uit het