Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
De sage van de Nibelungen
| |
[pagina 341]
| |
bezorgd door Emma Klingefeld, heeft de dichter een voorrede geschreven. Hij achtte het namelijk niet overbodig, er zijn Duitsche lezers op te wijzen, dat hij de stof voor dit tooneelspel niet aan het Nibelungenlied, maar aan de daarmee verwante Völsungasaga ontleend heeft. ‘Doch auch dieses nur zum Teil. Die hauptschliche Grundlage meiner Dichtung beruht vielmehr auf den verschiedenen noch vorhandenen isländischen Familiensagen, in denen die aus dem Nibelungenlied und der Völsungasage bekannten riesenhaften Verhältnisse und Vorgänge sehr oft nur auf menschliche Dimensionen zurückgeführt erscheinen. Ich glaube daraus schliessen zu dürfen, dass die in den zwei eben erwahnten Dichtungen geschilderten Situationen und Begebenheiten für unser gesamtgermanisches Leben in den ältesten historischen Zeiten typisch gewesen sind. Halt man an dieser Annahme fest, so fällt wohl auch der Vorwurf weg, durch das vorliegende Schauspiel sei unsere nationale Sagenwelt in eine Sphäre herabgezogen, in die sie nicht gehört. Für die Darstellung auf der Bühne eignen sich die idealisierten und gewissermassen unpersönlichen Sagengestalten heutzutage weniger als je; doch hiervon ganz abgesehen, hatte ich überhaupt nur die Absicht, unser Leben in der alten Zeit, nicht unsere Sagenwelt darzustellen.’ Die familiesagen, die naast de Völsungasage vooral in aanmerking komen, zijn de Laxdoelasage en enkele gegevens uit de Egilssage (de geschiedenis van den skalde Egil Skallagrimszoon), de Gunnlaugs- en de NjalssageGa naar voetnoot(1). OErnulf, die tot dusver nergens in de Nibelungensage voorkwam, is geheel en al de oude Egil Skallagrimsson. Hagen komt in dit drama niet voor. Dagny-Kriemhild blijft tamelijk op den achtergrond. Het voorplan neemt alleen Hjördis de sterke in, die Gunnar's vrouw geworden is door toedoen van Sigurd den held - en haar diep inge- | |
[pagina 342]
| |
wortelde liefde tot dien held. Het conflict Brunhild-Siegfried. En ook die beide hoofdpersonen zijn niet precies dezelfde die wij kennen. Reeds de oude skalden hadden de Nibelungenstof vermenschelijkt: Hjördis is geen Walkyre meer, Sigurd niet onwondbaar geworden in drakenbloed, niet voorzien van Nibelungenring of tarnkap. In hun aanpassing van die stof aan de noordsche omgeving ging Ibsen nog een stap verder: Sigurd werd een zeekoning, een Wiking. Men moet bekennen, dat die versmelting den dichter meesterlijk gelukt is. Maar hij heeft zich met Sigurd nog iets geheel anders veroorloofd. Hij heeft dien ridderzonder-blaam in de tweede helft van het treurspel een afschuwelijk karakter gegeven. Of dat noodig was? Of dat oirbaar was? Roman Woerner zegt in zijn Ibsenbiographie: men moet niet vragen: was dat geoorloofd? maar alleen: is Ibsen er in geslaagd, dat nieuwe Sigurdkarakter geloofwaardig te maken? Geloofwaardig nu moge het zijn, ploerterig is het ook. En men moge nog zoo vaak betuigen: Ibsen gaf niet de Nibelungensage, maar een nieuwe geschiedenis - geen mensch ter wereld zal met dezen Sigurd kunnen kennis maken, zonder herinnerd te worden aan den edelaardigen held van de oude sage, die toch méer met hem gemeen heeft dan enkel den naam. En welk lezer zal dan den val van dat karakter niet pijnlijk vinden? Maar wat nog meer zegt: is het niet ook Ibsen er om te doen geweest, om voor zijn Sigurd onze volle sympathie te winnen? Blijft de vraag: was die verandering noodig? Een verandering was noodzakelijk. Wij herinneren ons, dat de haat van Hjördis jegens Sigurd volgens sommige oude zangen gesproten was uit liefde, op grond van een voorverloving. Of nu dat motief later is ingelascht, zooals men (Sijmons) vroeger meende, dan wel oorspronkelijk, gelijk de nieuwere opvatting (Boer) aannemelijker vindt, zeker is, dat die motiveering het conflict veel tragischer maakt. Ook Ibsen, die zijn Hjördis in hoofdzaak aan de Laxdoelasage ontleende, laat liefde tot Sigurd wortel schieten in haar hart. Waar echter in de oude bronnen van vroegere liefde sprake was, daar moest in | |
[pagina 343]
| |
Sigurd de heugenis aan Brynhild door een tooverdrank worden uitgewischt - anders ware hij een verrader, die immers overal verschijnt als vlekkelooze paladijn. Een tooverdrank echter is in een modern drama uit den booze... Geibel had zich uit dit dilemma gered, door Brunhild's liefde tot Sigurd onbeantwoord te laten blijven. Ibsen verscherpt de situatie: ook Sigurd heeft Hjördis liefgehad. Een vergetelheidsdrank mocht niet gebruikt worden, dus moest noodzakelijkerwijs Sigurd de zeekoning een ander karakter krijgen dan Sigurd de drakendooder. Of hij daarom de huichelaar - en erger - worden moest, die hij geworden is, is een vraag, die wij willen uitstellen, totdat wij nader kennis hebben genomen van het treurspel. Ibsen, die voor den inhoud uit de Islendingasögur, de Oudijslandsche sagen, heeft geput, heeft ook toon en tint van die dertiende-eeuwsche verhalenGa naar voetnoot(1) weten te hernieuwen met wonderbaar geluk. Hier is bereikt, wat Vischer onmogelijk scheen, wat Hebbel vergeefs probeerde: de personen hebben hunne ruwheid en hardheid, hun soberheid en zwijgzaamheid behouden; alles is zoo eenvoudig, zoo kort, zoo gedrongen mogelijk, maar onder den eenvoud beeft de ontroering, onder de strenge zakelijkheid van uitdrukking en karakterteekening woelen de hartstochten. Schönbach heeft er in zijn schets over IbsenGa naar voetnoot(2) op gewezen, hoe de invloed van den sagenstijl op dit treurspel ook voor alle volgende werken van dezen dichter zegenrijk is geweest. ‘De sobere spreekwijze van zijn moderne drama's is daardoor voorbereid en ware zonder dien overgang niet tot stand gekomen’. De Heirmannen op Helgeland bestaan uit vier bedrijven. | |
Eerste Bedrijf.In een prachttooneel, aan het zeestrand, bij storm en sneeuwjacht, maken wij kennis met de hoofdpersonen, hun zeden en belangen. Wij hooren den orkaan door de fjorden fluiten, de hartstochten bruisen door de handeling. | |
[pagina 344]
| |
Ernulf van den Fjorden, van IJsland, zijn vóór vijf winters twee meisjes ontroofd, zijn eigen dochter Dagny en zijn pleegkind Hjördis, dochter van den door hem verslagen Jökul. Ze zijn geschaakt door twee wapenbroeders, Dagny door Sigurd, Hjördis (zoo meent hij) door Gunnar. Sigurd zwerft als Wiking over de zeeën en is niet te bereiken, Gunnar echter heeft een vaste woonplaats in 't Noorden van Noorwegen, in Helgeland. Hem zal OErnulf gaan opzoeken, in zijn hol, om boete van hem te vorderen, goed of bloed. Nauwelijks heeft OErnulf de strandrotsen betreden, of hij wordt daar den anderen schaker gewaar, dien hij hier niet had vermoed: Sigurd's schepen zijn door den storm naar deze kust gedreven. OErnulf is vergezeld van zijn zes oudste zonen, Sigurd van zijn vrouw Dagny. Na een korte schermutseling sluiten de beide helden ‘vrede en vriendschap’. Sigurd is dadelijk bereid, de gevorderde 300 Mark schatting te betalen en nog daarbij een gezoomden zijden mantel, een koningsgave van Aedhelstan van Engeland. Nu geldt het dus nog, Gunnar aan te pakken en ‘alle middelen aan te wenden, goede en kwade’. Onstuimig nadert de boer Kore (Kare), die op de vlucht is voor Gunnar's mannen. Hij is door hen verongelijkt en heeft er één van verslagen. Gunnar weliswaar had in vrede de zaak willen bijleggen, doch Hjördis, zijn vrouw, heeft in zijn afwezigheid Kore laten overvallen. Middelerwijl treedt Gunnar zelf op in huiskleedij, slechts met een kleine handbijl gewapend. Hij heeft gehoord, dat OErnulf van den Fjorden met vijandige bedoelingen geland is en zijn zoontje Egil in 't Zuiden in veiligheid laten brengen. Hij begroet Sigurd als zijn ouden wapenbroeder en begrijpt wel, waarom OErnulf gekomen is. Gunnar. - Geef mij de hand, grijsaard! 't Is niet moeilijk te raden, wat u naar 't Noorden voert: het geldt Hjördis, uwe pleegdochter. | |
[pagina 345]
| |
reeds heb ik u verwacht om deze zaak, OErnuif; en eischt gij boete, dan zijn wij het spoedig eens. Op OErnulf's voorspraak reiken ook Gunnar en Kore elkaar de hand tot den vrede, maar zie, daar komt Hjördis met een tros wapenknechten. Den blij-verrasten zustergroet van Dagny aanvaardt zij met de uiterste koelheid. Ook zij is verrast. Zóo vele mannen had zij hier niet verwacht. ‘Gunnar en - Kore mijn tegenstander - OErnulf en zijn zonen en -’; een nauw merkbare rilling gaat door haar leden, als zij hem gewaar wordt, wiens naam zijniet uitspreekt. Natuurlijk doorschouwt zij, waar het hier om gaat, maar zij vreest den strijd tegen haar pleegvader niet, geeft daaraan zelfs de voorkeur boven een smadelijk akkoord, zooals Sigurd het getroffen heeft. hjördis. - Laat gebeuren wat wil! Doch liever ondergaan dan het leven rekken door een laf vergelijk! Of ook: moet Gunnar boete betalen, welaan, dan heeft ook Hjördis van OErnulf boete te eischen: voor den moord op haar vader. Die eisch echter wordt afgewezen, wijl Jökul in eerlijken holmgang gevallen is, en bovendien: wie kan dan voor Jökul boete vorderen, terwijl geen van zijn mannelijke familieleden meer leeft? Gunnar kan toch niet als Hjördis' rechtmatige zaakvoerder optreden, want ‘een geschaakte vrouw heeft wettelijk geen echtgenoot.’ Die smaad brengt Hjördis' passie aan 't koken; die beschimping, waarbij van beide zijden als bijlslagen de scherpste woorden vallen, is het begin van het eigenlijke conflict tusschen Hjördis en Sigurd. Want op hem is alles gemunt, als de doodvijandschap wordt aangezegd aan OErnulf en aan ieder die voor dezen partij kiest. Zal Hjördis den smaad, Gunnar's boelin te zijn, nog éen dag verduren, | |
[pagina 346]
| |
‘dan moet Gunnar een daad volbrengen, een daad, die hem beroemder maakt dan alle mannen!’ Waarop anders kan dat doelen, dan op Sigurd's leven? In wat tragische verwikkeling bevindt zich nu Sigurd! Wil hij zijn wapenbroeder bijstaan, dan moet hij zijn zwaard opheffen tegen zijn schoonvader, met wien hij zoo-even vrede en vriendschap gesloten heeft; dezen ter zijde staan echter kan hij niet tegen Gunnar, wien hij als wapenbroeder verknocht moet zijn in leven en dood. Die strijd moet verhinderd worden. ‘Hier sta ik, OErnulf - zegt Sigurd - en verzoek om minnelijke schikking voor Gunnar’. En OErnulf? De spot aller helden zou hij zijn, keerde hij met leêge handen terug naar IJsland! Met leêge handen is niet noodig: Sigurd heeft twee schepen in de haven liggen met al het goed, dat hij op zijn Wikingstochten veroverd heeft; zie, een van die schepen, het rijkste, biedt hij OErnulf aan, neen beide, alles wat hij bezit... ‘Schatten - antwoordt OErnulf - heeft men nooit te veel’ - maar toch, dat kan niet. De eere gaat hooger. De strijd is onvermijdelijk. De laatste woorden van den gevelden Jökul, Hjördis' vader, zullen in vervulling gaan: ‘Jökul's telg zal Jökul's dooder
Wee bereiden allerwegen;
Wie zal hebben Jdkul's schatten.
Nimmer brengen zij hem zegen!’
En wel heeft de sage gelijk, dat Jökul eens aan zijn kinderen een wolfshart te eten heeft gegeven. ‘Hjürdis heeft zeker een goed deel daarvan gekregen, dat ziet men.’ Het stormgebruis heeft opgehouden. Diep aan den rand der zee verschijnt als een ronde schijf de middagzon. En verzoenend keert Gunnar nog eens terug: hij noodigt OErnulf en Sigurd uit, zijn gasten te willen zijn: een feestmaal zal hij hun bereiden; Hjördis heeft het goedgevonden. Sigurd neemt na lange aarzeling aan, OErnulf wil nog bedenktijd. Terwijl daarna Sigurd en Dagny naar hun schip gaan om rijke gaven voor Gunnar en Hjördis te halen, trekt OErnulf met zijn strijdbare zonen zuidwaarts, waar Gunnar's zoontje Egil door den valschaard Kore wordt bedreigd: ‘Die buit willen we hem betwisten!’ en | |
[pagina 347]
| |
hij zendt slechts zijn jongsten zoon Thorolf naar Gunnar's hof: ‘Sla geen nuttelooze praat uit, maar wat gij spreekt moet scherp zijn als de snede van een zwaard. Wees vriendelijk, zoolang u goeds wordt bewezen; maar tergt men u, dan zult gij daarbij niet zwijgen!’ In feestgewaad keeren Sigurd en Dagny van hun schip terug. Maar vóor zij ten gastmaal gaan, heeft hij haar ‘dingen te zeggen, die zich niet langer laten verzwijgen.’ In den nacht, toen de vrouwenroof op IJsland geschiedde, heeft niet Gunnar den ijsbeer voor Hjördis kamer gedood, zooals algemeen geloofd wordt, maar hij, Sigurd! In Gunnar's kleeren heeft hij het dier, sterk als twintig mannen, verslagen en in het vertrek van Hjördis, bij volledige duisternis - ‘in de kamer was 't donker als onder de wieken van een raaf’ - zag ze hem voor Gunnar aan en stroopte, ‘door de mede verhit,’ in den kostbaren ring van haar arm, den ring, dien Dagny thans draagt. ‘Werp hem op den bodem der zee, zoo diep, dat niemand hem immer vinde, want menigen man zou hij den ondergang kunnen berokkenen! ’ Nu echter Dagny dat weet, is de armband haar nog dubbel zoo lief; in zee werpen kan ze hem niet, maar ze zal hem verbergen en ze zal zwijgen. Dagny. - Nu kom, Sigurd, mijn edele, sterke held! Deze ring is niet ‘de ring der Nibelungen’, maar 't is de gordel van Brunhild uit het Nibelungenlied en uit het drama van Hebbel. Evenals in alle andere bewerkingen van de sage is ook hier de argelooze mededeeling van Sigurd aan zijn vrouw de oorzaak van het onheil, dat nu nadert - dit staat bij ons na 't eerste bedrijf reeds vast - onontkoombaar en ontzettend. | |
Tweede Bedrijf.Denzelfden avond vinden wij Dagny bij Hjördis in de feesthal, waar straks het gastmaal zal gegeven worden. De gastvrouwe heeft haar pleegzuster rondgeleid en haar alle schatten getoond. Gelukkig evenwel is de rijke Hjördis | |
[pagina 348]
| |
niet, zelfs niet in 't bezit van haar zoontje: heeft niet Dagny's vader hem den smaad van bastaard aangewreven, daar de kleine immers de zoon is van een onvrije vrouw? Geen wonder, dat Egil een zwakkeling is.’ In vrijgeboren heldenzonen zit ander merg. Ik heb eens van een koningin gehoord, die haar zoon het wambuis in 't vleesch vastnaaide, zonder dat hij de oogleden bewoog. Dagny, dat wil ik met Egil probeeren!’ - In ernst, soms heeft zij een onweerstaanbare lust om iets dergelijks te doen. Dat moet wel in 't bloed liggen. Daarbij vergelijkt zij telkens weer haar leven met dat van de gelukkigere Dagny. Deze was als Sigurd's gade een overal hooggeëerde gast. En Hjördis bekent: ‘Voorwaar, een geprezen held is Sigurd - al staat ook Gunnar boven hem.’ Dagny. - Gunnar? En ze slingert het Dagny voor de voeten: wat Gunnar volbracht heeft in dien gedenkwaardigen nacht... Maar Dagny bedwingt zich. Nog komt de ‘twist der koninginnen’ van de overlevering hier niet tot uitbarsting. Hjördis. - En nu zeg mij: als Sigurd op Wikingstochten was en gij hem volgdet; als gij de zwaarden hoordet suizen in 't wilde spel; als het roode bloed dampte op het scheepsdek - overviel u dan niet een on tembare lust om onder de mannen te vechten, het oorlogskleed aan te gorden en naar de wapenen te grijpen? Zij heeft het nu al vijf nachten - hier in 't Noorden is iedere nacht een winter lang - hier uitgehouden. ‘Ik had er moeten uittrekken, de zee op, in den lustigen strijd! Dat ware beter geweest voor mij en misschien ook - voor ons allen!’ Nu is haar leven als dood. Nu is haar eenige lust, als het onweer woedt, naar het strand te snellen en de golven te zien, die aan land vliegen als wilde rossen met witte manen, de walvisschen, die op elkander instormen als kampvechters in pantser en staal! te luisteren naar het zeespook (de ‘draug’), dat in het bootshuis jankt; te hooren, hoe ze bij noodweer en stormgetij op zwarte rossen suizend door de lucht voorbijtrekken: de | |
[pagina 349]
| |
helden, die gevallen zijn in den oorlog, de vrouwen ook, die niet haar leven werkeloos hebben gesleten, gelijk zij en Dagny! Zoo kennen wij Hjördis als wilde Walkyrennatuur, eer het feestmaal begint. Ibsen, die uit de handeling al wat mythisch was heeft willen verwijderen, laat Hjördis blijven een Walkyre naar den geest. Wij bevroeden nu ook, wat Sigurd boven het hoofd hangt. Om Sigurd den sterken te verwerven had Hjördis de voorwaarde van den kamp met den ijsbeer gesteld en daardoor was Gunnar haar man geworden. Daarbij voelt zij toch steeds: Sigurd is grooter dan Gunnar. En Sigurd heeft behagen gevonden in de onnoozele Dagny! Dien Sigurd ontvangt zijnu met de vriendelijke vraag: Hjördis. - Zeg mij, Sigurd - kan uw schip met alle winden zeilen? Bij heldenmaaltijden is 't de gewoonte, dat elke held verslag doet van zijn wapenfeiten. Dat raadt ook nu Hjördis aan, opdat ieder kunne oordeelen, wie de dapperste is: Sigurd zal vernederd worden. Sigurd en Gunnar zwijgen beiden van de daad op IJsland; zij willen allen twist vermijden. Als Gunnar zich op 't verslaan van twee woestelingen beroemt, roept Hjördis: ‘Waarlijk, Gunnar, een betere daad hadt gij kunnen noemen!’ Ondanks alle vermaan van haar man, komt zij dan zelf er mee voor den dag, hoe hij den beer heeft verslagen, sterk als twintig mannen. En of de aanzittenden ook al Gunnar voor den dapperste verklaren, Sigurd voor den tweede - deze blijft kalm en dwingt Dagny tot zwijgen. Hjördis ziet haar doel maar half bereikt en wendt zich eensklaps tot Thorolf om diens vader te smalen: ware OErnulf hier, hij kon de derde plaats innemen. Thorolf. - Dan had Jökul, uw vader, heelemaal beneden aan de tafel moeten zitten, want hij moest voor OErnulf wijken. Boosaardig verzint zij de leugen, dat OErnulf enkel door een heksenbrouwsel haar vader heeft kunnen dooden. | |
[pagina 350]
| |
Steeds heftiger wordt de woordentwist tusschen haar en Thorolf. Geen sussen, geen smeeken wil baten. Daar stuift Thorolf op en smijt de woorden er uit, die hij vanmorgen vernomen heeft: ‘Nog voordat 't donker is, zullen Gunnar en zijn vrouw zich op geen nakomeling meer kunnen beroemen!’ Dan verlaat hij toornig de zaal. Dus OErnulf moordenaar van Egil?! Hjördis stookt Gunnar op, om toch hun zoontje te wreken - en Gunnar slaat Thorolf dood. Dat alles is zoo overhaast geschied en heeft een zoo groote opschudding veroorzaakt, dat er in de eerste oogenblikken een verbijstering heerscht, als t OErnulf werkelijk in de deur staat met klein Egil op den arm! Een meesterlijk tooneel. OErnulf heeft het kind uit Kore's handen gered. Dat heeft weliswaar het leven van zijn zes zonen gekost, maar hij wilde boete doen voor den moord op Jökul. Oernulf. - Als een weelderige denneboom daar te staan en door één enkel onweer van alle takken beroofd te worden, - dat is hard. Doch nieuwe menschen komen weer - reikt mij een hoorn - ik wil de gedachtenis mijner zonen drinken!... Heil u, die binnenrijdt in Walhalla, mijn dappere zonen! De ijzeren poorten zullen niet achter uwe hielen dichtslaan, want gij komt met groot gevolg!... En nu huiswaarts, naar IJsland! OErnulf's heirtocht is ten einde! De oude boom heeft nog maar éen tak, en die moet bewaakt worden. Waar is Thorolf? Gunnar, die in koortsige overijling, door zijn duivelsche vrouw geprest, den onschuldige verslagen heeft, zou zijn hartebloed geven, ware het niet gebeurd. Maar Hjördis neemt het woord voor hem op. Hjordis. - 't Is Thorolf's eigen schuld, wat ge- | |
[pagina 351]
| |
beurd is. In vage woorden gaf hij te verstaan, dat gij Egil over vallen en gedood hadt. Half in onmin zijn we gescheiden. Gij hebt reeds eenmaal mannen van mijn stam verslagen - buitendien - als een brutale aap zat Thorolf aan tafel en hij sloeg veel booze woorden uit. Toen eerst overmande Gunnar de toorn; toen eerst hief hij het zwaard op tegen uw zoon. Hij had deugdelijken grond voor die daad, zou ik denken. Klein Egil klaagt, dat hij nu geen helden krijgt. En daarop de roerend-mannelijke smart van den grijsaard: ‘Ja, Egil, wij zijn beiden onze helden kwijt!’ Op Gunnar's aanbod: ‘vorder van mij wat gij wilt!’ zegt OErnulf: ‘geef mij Thorolf's lijk en laat mij gaan!’ Hij wil ook geen hulp. Thorolf draagt hij alleen naar zijn schip. En bij zoo verpletterende smart, kan Hjördis 't nog niet laten dien man te hoonen, en de arme Dagny te bespotten, omdat die man het is, die haar, Hjördis, de boelin van Gunnar heeft genoemd; maar komaan, ook dat is geen schande: Gunnar immers is heerlijker en beroemder dan Sigurd! Maar nu is Dagny-Kriemhild niet meer te bedwingen. Zij luistert niet naar haar man; luide verkondigt zij, wie den beer overwonnen heeft in den donkeren nacht, wiens zwaard het was, dat tusschen Hjördis en den schaker lag, wien zij haar ring gegeven heeft, den ring, dien zij hier triomfeerend omhooghoudt, Dagny! Bij Hjördis staat het nu vast: ‘Nu heb ik nog éen ding te volbrengen, nog slechts op éen daad te zinnen: Sigurd moet sterven of ik!’ | |
Derde Bedrijf.Den volgenden morgen zit Hjördis alleen in de hooge hal. Zij vlecht boogpezen van haar hoofdhaar en punt scherpe pijlen. Na een vergeefsche poging om Gunnar te bewegen tot een moord op Sigurd en Dagny, weet zij de laatste nog veel dieper te treffen dan door een doodelijken | |
[pagina 352]
| |
pijl: zij druppelt vergif in Dagny's argeloos hart. Vijf jaar is deze nu met Sigurd gelukkig geweest, maar Sigurd ook met haar? Op IJsland heeft Sigurd gezegd, welk een hoog-gezinde vrouw hij voor zich wenschte, éene, die hem volgde in eiken strijd, hem aanvuurde tot eiken oorlog, éene, die niet met de wimpers trilde bij 't bliksemen van de zwaarden. En nu zou Dagny de ware vrouw zijn voor een zoo manhaftigen en eerzuchtigen held? Als Dagny vernietigd heengaat, komt de beurt aan Sigurd. Aan het 29ste hoofdstuk van de Völsungasage ontleende Ibsen de volgende gebeurtenis. Sigurd bezoekt Hjördis; hij wil haar nog éenmaal spreken, voor de laatste maal. Hij verhaalt haar een droevige sage, de geschiedenis van twee jonge krijgers Sigurd en Gunnar, ach, de geschiedenis van Sigurd's liefde tot Hjördis! En van Hjördis verneemt hij het antwoord: ‘Sigurd, uwe sage is nog niet ten einde. Die trotsche vrouw, van wie gij spraakt, - die heeft u ook liefgehad!’ Dan neemt zij het besluit, bij hem te blijven, niet als zijn vrouw, dit is niet meer mogelijk, maar zij zal in staal en pantser bij hem zijn op al zijn tochten. ‘Wat is voor u Dagny? Wat kan zij voor u zijn? Niet meer dan Gunnar voor mij in mijn geheime gedachten. Wat is er aan gelegen, of twee ellendige levens verspeeld zijn?’ Maar dat wil Sigurd nooit. Als hij hoort, dat Hjördis hem niet meer zou willen volgen, wanneer hij Gunnar zou hebben verslagen, besluit hij - om Thorolf te wreken - tot een tweegevecht met haar gemaal. Deze, die als lafaard en zwakkeling van allen verlaten is, zal door dien holmgang in eere worden hersteld: morgen, bij zonsopgang zullen zij elkander treffen. Een oogenblik treedt Hagen voor onzen geest bij Gunnar's vraag: ‘Wapenbroeder, wilt gij een goed zwaard van mij hebben? Het is een kostelijke gave’. Maar Sigurd dankt er voor; wie weet, of hij 't den volgenden avond nog zou kunnen hanteeren. Ook Hjördis' besluit is genomen: ‘Wie ook vatte - Sigurd en ik blijven bijeen!’ | |
[pagina 353]
| |
Vierde Bedrijf.Na de aan de Egilssaga (hoofdstuk 69) ontleende, aangrijpende idylle van den grijzen skalde, die bij fakkellicht een lied zingt aan het graf van zijn zeven zonen en daardoor van zijn ontzenuwende smart bevrijd wordt, drijft Sigurd OErnulf en Dagny naar Gunnar's hof, waar weer gevaar dreigt van Kore's zijde. Sigurd zelf mag vóor het tweegevecht Gunnar niet meer ontmoeten. Terwijl hij alleen blijft aan 't strand, daagt ijlings Hjördis op, met helm en pantser en boog, de Brynhild van 't korte Sigurd-lied. Haar is door een magischen wolf voorzegd, dat zij dezen nacht sterven zal. Haar hoogste wensch is te sterven met Sigurd. ‘Hoor, hoor, hoe 't suist in de lucht! Dat zijn de dooden, die binnengaan in Walhalla. Ik heb ze opgeroepen - in hun stoet willen wij volgen!’ Zij maalt er niet om, dat Gunnar's hof in brand staat. Laat branden! laat branden! Dat Egil gedood wordt, dat Gunnar valt, wat kan 't haar schelen? In dit land bloeit voor haar geen geluk. ‘De witte God dringt naar 't Noorden - ik wil hem niet ontmoeten! De oude goden zijn niet meer sterk als vroeger; bijna schimmen zijn ze geworden - met hen willen wij strijden. Weg uit het leven, Sigurd!’ Nog eens barst het onweer los. ‘Hoor, hoor, daar komt ons gevolg! Ziet gij de zwarte jagende rossen? Een voor mij en een voor u!’ Zij legt den boog aan, de pijl snort. ‘Aanvaard dan uw laatsten tocht!’ Jubelend snelt zij op den gevallene toe: ‘Sigurd, mijn broeder, nu behooren wij aan elkander toe!’ Dan gebeurt het onverwachte. Wat niemand ter wereld ooit vermoed heeft, is Sigurd's antwoord: ‘Nu minder dan ooit: hier gaan onze wegen uiteen - ik ben een christen!... De witte God is mijn God. Koning Aedhelstan heeft mij hem leeren kennen. Tot hem ga ik thans omhoog!’ Dan vertwijfelt Hjördis en stort zich in zee.Ga naar voetnoot(1) OErnulf heeft zijn zonen op Kore gewroken, maar Gunnar en Egil gered. Als de terugkeerenden het lijk van Sigurd vinden, en den boog niet ver van hem af, dan vraagt Gunnar veelbe- | |
[pagina 354]
| |
teekenend: ‘Is Hjördis hier geweest? - ‘Ik weet het niet’, herneemt Dagny, ‘maar dit weet ik, haar boog is hier geweest.’ En beiden maken hun gevolgtrekking. Dagny. - Zoo bitter alzoo heeft ze hem gehaat. Een siddering vaart door allen heen; de wilde jacht giert door de lucht. Verschrikt klampt klein Egil zich aan zijn vader vast: ‘daar boven in de lucht die zwarte rossen! moeder is er bij!’ OErnulf en Gunnar sluiten vrede. De heirtocht tegen Helgeland is ten einde.
Dat Sigurd zich stervend als christen ontpopt, hebben alle beoordeelaars terecht in dit treurspel afgekeurd. Nergens in het heele stuk heeft hij zich als christen gedragen; geen der andere personen weet blijkbaar iets van dat christendom; en al noemt hij zich zoo, sterft hij wel als christen? Ibsen's bedoeling is wel dezelfde geweest als die van Hebbel, die Diederik christen deed zijn: de ondergang van de heidensche wereldbeschouwing en de opkomst van het christendom moest aan de familiegeschiedenis meer reliëf geven. Maar dat motief is hier nog veel meer met de haren er bij gesleept dan in het Duitsche drama. Ook de Walkyrennit, die het realistische stuk besluit, werkt niet minder bevreemdend. Indien de dichter alles wilde verwijderen, wat mythisch was, waarom dit overblijfsel behouden? Wel te verstaan, dat Hjördis, die geheel in die Walkyrenvoorstellingen leeft, de dooden meent te zien binnentrekken in Walhalla, werkt geenszins storend; maar dat ook Egil en ook Gunnar het werkelijk zien, en dat zelfs de tooneelaanwijzing zegt: ‘de wilde jacht stuift door de lucht’, dat is in hooge mate bedenkelijk, juist omdat Ibsen ons de heele sage menschelijk nader wilde brengen. Anders heeft hij immers niet geschroomd, de ‘vermenschelijking’ door te zetten, ook waar dat niet zonder verminking kon geschieden. Verminking van de oude sage is het te noemen, als de kampspelen om Brunhild's hand vervangen worden door | |
[pagina 355]
| |
het dooden van een ijsbeer, die den toegang tot haar kamer bewaakt. Platter nog wordt het, als de ‘door mede verhitte’ Hjödis zich in de duisternis haar gouden armband laat ontfutselen. En 't allerergst, wijl het Sigurd's door alle eeuwen en alle literaturen heen ongerept gebleven karakter besmeurt, is zijn stuitende huichelarij jegens Dagny, vijf jaren lang, en de gruwbare blaam, dien Ibsen op hem werpt, van overspeler naar den geest. Hier is voorwaar het menschelijke, dat de dichter beoogde, tot ‘Allzumenschliches’ ontaard. Van de Brunhildsage zijn in ‘De Heirmannen op Helgeland’ de hoofdfeiten gebleven. Voor de motieven daarentegen zijn andere in de plaats gekomen. Een enkel woord nog over een van die leidende motieven: Sigurd en Gunnar zijn van jongsaf fosterbrödre, bloed-broeders. Dat was naar Noordgermaansche zede en opvatting een bondgenootschap voor 't leven, waarin elk offer mocht worden geëischt. Daarom zweeg Sigurd op IJsland, toen Gunnar de eerste was, die zijn liefde tot Hjërdis bekende; daarom hielp hij hem, ofschoon ook zijn hart door diezelfde Hjërdis gevangen was. Maar, nietwaar? die Hjërdis had het toch wel bij 't ware eind, toen zij vijf jaar later sprak: ‘Alle goede gaven kan de man aan zijn in trouw beproefden vriend geven, - alles, maar niet de vrouw, die hij bemint’. Dat Sigurd dit toch gedaan heeft, bewerkt zijn ongeluk en dat van Hjërdis en ook van Gunnar. Dat de beide hoofdpersonen daardoor te gronde gaan, dat probleem was er een naar het hart van den modernen dichter, die eenmaal Het Poppenhuis en Rosmersholm schrijven zou. Overigens was dat huwelijksprobleem reeds in de IJslandsche sage van Gunnlaug aanwezig, en ook Gudrun Osvifsdochter in de Laxdoelasage heeft tot het karakter van Hjërdis bijgedragen, ja, heeft daarvoor den hoofdtrek geleverd in haar woord: ‘voor hem was ik het vreeselijkst, dien ik het meest beminde.’Ga naar voetnoot(1) In de persoon van Hjërdis ligt ontegenzeggelijk de | |
[pagina 356]
| |
tragiek van het stuk. Al heeft zij den Walkyrenaard niet te eenemaal verloren, toch wekt zij ons waarachtig menschelijk meegevoel en houdt dat gaande gedurende het heele verloop. Zij is veel gewelddadiger en valscher dan Brunhild in de Duitsche overlevering. Zij is een en al hartstocht. Bij den moordenaar van haar geslacht is zij opgegroeid; waar ze verlossing en eindelijke geweldige liefde verhoopte, vond ze in 't huwelijksleven éen lange teleurstelling. In de enge huizing van Gunnar is zij opgesloten, die op een oorlogshengst zou willen bruisen door de stormen, die door de oproerige baren haar Wikingsschip zou wenschen te sturen. Zij vergelijkt zich zelve met een adelaar, bijtend in de staven van zijn kooi. En hoe heeft de dichter met het conflict GuntherBrunhild-Siegfried-Kriemhild weten te verbinden, te versmelten het lot van OErnulf den skalde (uit de Egilssage), het roerende toonbeeld van stoere mannenkracht en ongebogen mannensmart!
Ibsen's treurspel De Heirmannen op Helgeland is een jeugdwerk, maar een meesterwerk, een van zijn allergeweldigste. ‘Het is’, - zeg ik met Axel Garde -, ‘alsof de gedachten als machtige zeilers met opgebolde zeilen van de open zee kwamen binnenvliegen en met een bliksemsnelle, maar zekere zwenking, aan het bolwerk voor anker gingen liggen. Elke zin ligt vertuid en onwrikbaar vast’. Den geest van de vroegmiddeleeuwsche IJslandsche sage kan men nauwelijks ergens beter leeren kennen dan uit dit gedicht uit het midden der negentiende eeuw. Bovenal blijkt er uit de in de heele wereldliteratuur ongeëvenaarde, alles overmeesterende macht van de Nibelungensage. Het is waar, dat van de drie groote kunstenaars, die omstreeks denzelfden tijd deze sage hernieuwd hebben, Ibsen zich het verst heeft verwijderd van de overlevering. Toch staat zijn stuk hooger dan dat van Hebbel, dat de traditie het trouwst heeft gevolgd, doordat de Noor grooter kunstenaar was. En, bij alle afwijking, blijft niet toch het conflict tusschen Siegfried en Brunhild het alles beheerschende, dat veel meer dan al het andere onze belangstelling verovert? | |
[pagina 357]
| |
Dat is de onverwoestbare arduinen grootheid van de ‘groeziste geschiht, diu zer werlde ie geschach’, zooals de middeleeuwsche dichter van de ‘Klage’ ze noemt; de grootsche schoonheid van de Nibelungensage, die ook in de volgende tijden wel zal blijven leven in aldoor zich verjeugdigende kracht.
G. van Poppel. |
|